Op 1 februari 2019 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiseres en het Centraal Administratie Kantoor (CAK). Eiseres, die zorg ontvangt vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz), had een beroep ingesteld tegen het besluit van het CAK van 11 juli 2018, waarin haar aanvraag tot aanpassing van de eigen bijdrage over 2018 werd afgewezen. Eiseres was van mening dat het CAK ten onrechte geen rekening had gehouden met extra kosten die zij maakte voor haar werk, zoals vervoerskosten. Tijdens de zitting op 21 december 2018 in Breda was eiseres aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde, terwijl het CAK werd vertegenwoordigd door mr. S. Kozanhan.
De rechtbank oordeelde dat de berekening van de eigen bijdrage door het CAK correct was en dat er geen ruimte was om rekening te houden met de vervoerskosten voor woon-werkverkeer. De rechtbank stelde vast dat de regels voor de berekening van de eigen bijdrage, zoals neergelegd in het Besluit langdurige zorg (Blz) en de Regeling langdurige zorg (Rlz), dwingendrechtelijk zijn en geen mogelijkheid bieden voor coulance of afwijkingen op basis van bijzondere omstandigheden. Eiseres had de hoogte van de bedragen die het CAK in de berekening had betrokken niet betwist, maar stelde dat de vervoerskosten in de berekening meegenomen moesten worden. De rechtbank verwierp dit standpunt en verklaarde het beroep ongegrond.
De uitspraak benadrukt dat de strikte toepassing van de wettelijke voorschriften niet in strijd is met andere regels van geschreven of ongeschreven recht. De rechtbank concludeerde dat het CAK de eigen bijdrage conform de geldende bepalingen had berekend en dat er geen aanleiding was voor een verlaging. De beslissing werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.