ECLI:NL:RBZWB:2019:383

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 februari 2019
Publicatiedatum
1 februari 2019
Zaaknummer
BRE 18_5114
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing aanvraag eigen bijdrage zorg door CAK

Op 1 februari 2019 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiseres en het Centraal Administratie Kantoor (CAK). Eiseres, die zorg ontvangt vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz), had een beroep ingesteld tegen het besluit van het CAK van 11 juli 2018, waarin haar aanvraag tot aanpassing van de eigen bijdrage over 2018 werd afgewezen. Eiseres was van mening dat het CAK ten onrechte geen rekening had gehouden met extra kosten die zij maakte voor haar werk, zoals vervoerskosten. Tijdens de zitting op 21 december 2018 in Breda was eiseres aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde, terwijl het CAK werd vertegenwoordigd door mr. S. Kozanhan.

De rechtbank oordeelde dat de berekening van de eigen bijdrage door het CAK correct was en dat er geen ruimte was om rekening te houden met de vervoerskosten voor woon-werkverkeer. De rechtbank stelde vast dat de regels voor de berekening van de eigen bijdrage, zoals neergelegd in het Besluit langdurige zorg (Blz) en de Regeling langdurige zorg (Rlz), dwingendrechtelijk zijn en geen mogelijkheid bieden voor coulance of afwijkingen op basis van bijzondere omstandigheden. Eiseres had de hoogte van de bedragen die het CAK in de berekening had betrokken niet betwist, maar stelde dat de vervoerskosten in de berekening meegenomen moesten worden. De rechtbank verwierp dit standpunt en verklaarde het beroep ongegrond.

De uitspraak benadrukt dat de strikte toepassing van de wettelijke voorschriften niet in strijd is met andere regels van geschreven of ongeschreven recht. De rechtbank concludeerde dat het CAK de eigen bijdrage conform de geldende bepalingen had berekend en dat er geen aanleiding was voor een verlaging. De beslissing werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 18/5114 WLZ

uitspraak van 1 februari 2019 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: mr. P.F.M. Gulickx,
en

Centraal Administratie Kantoor (CAK), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 11 juli 2018 (bestreden besluit) van het CAK over de afwijzing van haar aanvraag tot aanpassing van de eigen bijdrage over 2018.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 21 december 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het CAK heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Kozanhan.

Feiten en omstandigheden

1. Eiseres ontvangt zorg vanuit de Wlz (woonvoorziening) en dient daarvoor een eigen bijdrage te betalen. Eiseres heeft een aanvraag ingediend tot verlaging van de eigen bijdrage over 2018.
Bij besluit van 7 maart 2018 (primair besluit) heeft het CAK de aanvraag afgewezen omdat eiseres per maand niet minder overhoudt dan de zak- en kleedgeldgrens. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

Beroepsgronden

2. Eiseres is van mening dat haar eigen bijdrage moet worden verlaagd. Het CAK houdt volgens haar ten onrechte geen rekening met de extra kosten die zij heeft omdat zij voor haar werk een auto nodig heeft en zij de lasten van haar auto zoals belastingen, verzekeringen en brandstof dient te voldoen. Eiseres stelt dat ten behoeve van het bestreden besluit door het CAK niet alle benodigde kennis is vergaard omtrent de relevante feiten en af te wegen belangen. Er is sprake van ongewenste zorgmijding nu eiseres zich genoodzaakt zag haar zorg in de instelling te staken vanwege de almaar oplopende kosten die zij niet kan voldoen.

Wettelijk kader

3. De hoogte van de eigen bijdrage wordt berekend op grond van de regels die zijn neergelegd in het Besluit langdurige zorg (Blz) en de Regeling langdurige zorg (Rlz).
De in dit kader van belang zijnde artikelen zijn opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.

Beoordeling

4.1
De rechtbank is van oordeel dat er geen reden is om de berekening van het CAK van de eigen bijdrage over 2018, met toepassing van artikel 3.3.2.3, eerste lid, van het Blz en uitgaande van het peiljaar 2016, voor onjuist te houden. In het bestreden besluit heeft het CAK toegelicht waarom dit leidt tot de vastgestelde (hoge) eigen bijdrage.
4.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het CAK op juiste wijze toepassing gegeven aan artikel 3.3.2.3, tweede lid, van het Blz, waarin is opgenomen wanneer tot peiljaarverlegging en daarmee van een verlaging van de eigen bijdrage wordt overgegaan. Overeenkomstig de in het Blz en de Rlz neergelegde regels is vervolgens terecht vastgesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een peiljaarverlegging.
4.3
Eiseres heeft de hoogte van de bedragen die het CAK in de berekening heeft betrokken niet betwist. Zij stelt zich echter op het standpunt dat in deze berekening ook de vervoerskosten voor het woon- en werkverkeer betrokken moeten worden. De rechtbank overweegt echter dat de wijze waarop het CAK moet berekenen (of eiseres minder over zou houden dan het zak- en kleedgeld en de kosten waarmee hij daarbij rekening kan houden) dwingendrechtelijk en limitatief is vastgelegd. De bepalingen van het Blz en de Rlz bevatten geen hardheidclausule of een coulanceregeling en bieden het CAK geen ruimte om rekening te houden met bijzondere omstandigheden. Dit betekent dat het CAK hiervan niet af kan wijken, tenzij geoordeeld moet worden dat strikte toepassing van een wettelijk voorschrift van dwingendrechtelijke aard zozeer in strijd is met het ongeschreven recht dat zij op grond daarvan geen rechtsplicht meer kan zijn. Van een dergelijk bijzonder geval is in de situatie van eiseres geen sprake. Het strikt toepassen van de bepalingen van het Blz en de Rlz is niet in strijd met de Wlz of enige andere regel van geschreven of ongeschreven recht (zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 maart 2017, ECLI:NL:CRVB: 2017:1130). De artikelen 3.3.2.3, tweede lid, van het Blz en 4.1 van de Rlz bieden dan ook geen ruimte om rekening te houden met andere kosten dan die daarin worden benoemd, zoals de door eiseres aangevoerde vervoerskosten voor het woon- en werkverkeer.
4.4
Nu is komen vast te staan dat het CAK de eigen bijdrage conform de bepalingen van het Blz en de Rlz heeft berekend en er voor een peiljaarverlegging geen aanleiding was, heeft het CAK de (hoge) eigen bedrage naar het oordeel van de rechtbank terecht niet verlaagd. De stelling van eiseres dat dit leidt tot ongewenste zorgmijding kan, hoe onwenselijk dit ook is, niet tot een ander oordeel leiden.

Conclusie

5. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Toekoen, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage

Artikel 3.3.2.3 van het Blz, voor zover hier van belang, bepaalt:
1. Het bijdrageplichtig inkomen, bedoeld in artikel 3.3.2.1, eerste lid, wordt als volgt berekend:
a. het inkomen over het peiljaar van de ongehuwde verzekerde onderscheidenlijk de gehuwde verzekerden tezamen wordt verminderd met de door die verzekerde onderscheidenlijk die verzekerden verschuldigde of ingehouden belasting;
b. op het met toepassing van onderdeel a berekende bedrag worden in mindering gebracht:
2°. het in het peiljaar geldende bedrag voor zak- en kleedgeld, premies voor een zorgverzekering gecorrigeerd voor de zorgtoeslag, een aftrekpost die verschillend kan zijn voor een verzekerde die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt en een verzekerde die die leeftijd nog niet heeft bereikt of extra vrijlatingen, een en ander volgens bij ministeriële regeling te bepalen regels;
c. het met toepassing van onderdeel b berekende bedrag wordt vermeerderd met 8% van het vermogen van de ongehuwde verzekerde, onderscheidenlijk 8% van de opgetelde vermogens van de gehuwde verzekerden.
2. Op aanvraag van de verzekerde stelt het CAK, in afwijking van het eerste lid, onderdelen a en c, het bijdrageplichtig inkomen voorlopig vast op basis van het redelijkerwijs gedurende het lopende kalenderjaar te verwachten inkomen, 8% van het te verwachten vermogen, en de over dat kalenderjaar te verwachten belasting indien toepassing van het eerste lid, onderdelen a en c, ertoe zou leiden dat na afdracht van de bijdrage maandelijks gemiddeld minder over zou blijven dan het zak- en kleedgeld, zoals dat geldt in het lopende kalenderjaar, alsmede een bedrag in verband met de standaardpremie, vermeerderd met de inkomensafhankelijke premie Zorgverzekeringswet, bedoeld in artikel 43, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet, en verminderd met de zorgtoeslag, zoals deze bedragen gelden in het lopende kalenderjaar. Het aldus berekende bijdrageplichtig inkomen wordt, om de per maand verschuldigde bijdrage vast te stellen, gedeeld door twaalf. (...)
4. Indien het tweede lid is toegepast, vindt na afloop van het jaar en na ontvangst van de definitieve inkomens- en vermogensgegevens de definitieve vaststelling plaats. Indien daaruit blijkt dat niet voldaan is aan het tweede lid, vindt definitieve vaststelling plaats met toepassing van het eerste lid. (...)
Artikel 4.1 van de Rlz bepaalt dat ingevolge artikel 3.3.2.3, eerste lid, onderdeel b, onder 2°, van het Blz op het bedrag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, van dat artikel, in mindering worden gebracht:
a
.een bedrag voor zak- en kleedgeld, genoemd in artikel 4.2;
b
.een bedrag in verband met de premie zorgverzekering, genoemd in artikel 4.3;
c
.een aftrekpost, genoemd in artikel 4.4, en
d
.een extra vrijlating, genoemd in artikel 4.5.