Op 12 augustus 2019 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van een verdachte in een strafzaak. De verdachte, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. R.B.M. Poppelaars, verzocht om wraking van de rechter-commissaris, mr. [naam], op grond van vermeende partijdigheid. De verdachte was verdacht van het in vereniging plegen van een woningoverval met geweld. Hij voerde aan dat de rechter-commissaris eerder een oordeel had gevormd over de ernstige bezwaren in de zaak van een medeverdachte, wat volgens hem leidde tot een objectieve vrees voor partijdigheid.
De wrakingskamer heeft de procedure en de argumenten van de verdachte en de rechter-commissaris zorgvuldig overwogen. De rechter-commissaris stelde dat zij niet de schijn van vooringenomenheid had gewekt en dat het normaal is dat een rechter in een zaak met meerdere verdachten oordeelt op basis van de processtukken en hetgeen partijen naar voren brengen. De wrakingskamer concludeerde dat de vrees van de verdachte voor vooringenomenheid niet objectief gerechtvaardigd was, aangezien de rechter-commissaris niet gebonden is aan eerdere oordelen over medeverdachten.
Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking afgewezen, waarbij werd benadrukt dat de verdachte geen zwaarwegende aanwijzingen had geleverd voor de veronderstelling dat de rechter-commissaris niet onpartijdig zou zijn. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er werd geen rechtsmiddel tegen deze beslissing open gesteld.