ECLI:NL:RBZWB:2019:3677

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 augustus 2019
Publicatiedatum
15 augustus 2019
Zaaknummer
02-263824-18
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en diefstal met geweld in Breda

Op 15 augustus 2019 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 23 december 2018 in Breda betrokken was bij een steekincident. De rechtbank oordeelde dat, ondanks tegenstrijdige verklaringen van de aangever en de verdachte, er voldoende bewijs was dat de verdachte de agressor was. De verdachte had met een mes opzettelijk stekende bewegingen gemaakt in de richting van de aangever, die hierdoor een snijwond in zijn linkerhand opliep. De rechtbank sprak de verdachte vrij van poging tot doodslag, omdat niet kon worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans was dat de aangever dodelijk gewond zou raken. Echter, de rechtbank achtte de poging tot zware mishandeling wel bewezen, gezien de omstandigheden waaronder de steekpartij plaatsvond. De verdachte, die in een emotionele toestand verkeerde, had een mes van aanzienlijke lengte getrokken in de beperkte ruimte van de auto, wat de kans op zwaar lichamelijk letsel vergrootte. De rechtbank legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden op, met aftrek van het voorarrest, en oordeelde dat de verdachte strafbaar was voor de bewezenverklaarde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/263824-18
vonnis van de meervoudige kamer van 15 augustus 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1983 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
thans gedetineerd in P.I. Zuid West – De Dordtse Poorten
raadsman mr. R.E. Drenth, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 1 augustus 2019, waarbij de officier van justitie, mr. Van Aalst, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, ter zake dat:
Feit 1 primair
hij op of omstreeks 23 december 2018 te Breda ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam 1] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [naam 1] (gezeten in een personenauto) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in diens linkerhand heeft gestoken en/of een of meerdere stekende beweging(en) in de richting van het lichaam van die [naam 1] heeft gemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 1 subsidiairhij op of omstreeks 23 december 2018 te Breda [naam 1] heeft mishandeld door die [naam 1] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in diens linkerhand te steken;
Feit 2hij op of omstreeks 23 december 2018 te Breda met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een personenauto (Peugeot 206) en/of een mobiele telefoon,
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 primair tenlastegelegde poging tot doodslag. Zij baseert zich daarbij op de aangifte van [naam 1] , de medische verklaring over het bij [naam 1] geconstateerde letsel, de bevindingen van verbalisant [naam 2] dat verdachte de ochtend voorafgaand aan het feit tegen hem heeft gezegd dat hij eraan denkt om zijn cocaïnedealer met een mes te steken vanwege het leveren van slechte drugs, de bevindingen van de verbalisanten [naam 3] en [naam 4] waaruit blijkt dat verdachte tegen zijn moeder heeft gezegd dat “iets mis is gegaan met een steekpartij” en de verklaringen van de getuigen [naam 5] , [naam 6] en [naam 7] . De officier van justitie is van oordeel dat de door aangever [naam 1] afgelegde verklaringen betrouwbaar zijn: de verklaringen zijn consistent en worden op onderdelen ondersteund door de verklaringen van de getuigen. Daarbij stelt de officier van justitie dat verdachte, doordat hij in de beperkte ruimte van een auto in de hand van [naam 1] heeft gestoken en steekbewegingen in de richting van het lichaam van [naam 1] heeft gemaakt, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij [naam 1] dodelijk zou raken met het mes. Indien de rechtbank, anders dan de officier van justitie, de verklaring van verdachte betrouwbaar acht, stelt zij subsidiair het volgende. Doordat verdachte – om zijn woorden kracht bij te zetten en terwijl hij boos was – in de beperkte ruimte van de auto een mes heeft gepakt waardoor vervolgens in de auto een worsteling is ontstaan, heeft hij op z’n minst bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [naam 1] door zijn handelen zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Ook de onder 2 tenlastegelegde diefstal van de auto en de telefoon van [naam 1] acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen. Zij baseert zich daarbij op de aangifte van [naam 1] , de bekennende verklaring van verdachte en de getuigenverklaringen in het dossier.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt dat het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [naam 2] moet worden uitgesloten van het bewijs, nu sprake is geweest van een verhoorsituatie terwijl verdachte niet de cautie is gegeven. Verder bepleit de verdediging vrijspraak van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag en de impliciet tenlastegelegde poging tot zware mishandeling. Volgens de verdediging zijn de verklaringen van aangever [naam 1] onbruikbaar voor het bewijs, nu zijn verklaringen onvoldoende betrouwbaar zijn.
De verklaringen van [naam 1] zijn zelfs, gelet op hetgeen op de camerabeelden is te zien, aantoonbaar onjuist. Ook heeft [naam 1] telkens wanneer hij kritisch werd bevraagd, zijn verklaring aangepast. De verklaring van verdachte dat hij aan [naam 1] het mes heeft getoond en dat [naam 1] het mes heeft geprobeerd van hem af te pakken waardoor de verwonding aan zijn hand is ontstaan, is daarentegen wél betrouwbaar en consistent: verdachte heeft na zijn aanhouding direct deze verklaring afgelegd en is daarbij gebleven. Indien de rechtbank, anders dan de verdediging, de verklaring van aangever [naam 1] toch betrouwbaar acht, betoogt de verdediging dat verdachte ook dan moet worden vrijgesproken. Op basis van het dossier is namelijk niet vast te stellen dat het steken van [naam 1] zou kunnen leiden tot de dood dan wel tot zwaar lichamelijk letsel.
Ten aanzien van de subsidiair tenlastegelegde mishandeling merkt de verdediging op dat verdachte daarop ook geen opzet heeft gehad, maar dat uit zijn handelen wellicht voorwaardelijk opzet is te destilleren. Tot slot refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de onder 2 tenlastegelegde diefstal van de auto en telefoon.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden:
Aangever [naam 1] (verder: [naam 1] ) heeft verklaard dat hij op 23 december 2018 in zijn auto, een Peugeot 206 met het kenteken [kenteken] , bij het winkelcentrum [naam 8] te Breda reed en dat hij ter hoogte van de loempia- en oliebollenkraam zijn auto heeft gestopt. Vervolgens is verdachte aan de bijrijderszijde van de auto van [naam 1] ingestapt.
In de auto heeft verdachte een mes getrokken dat hij vasthield in zijn rechterhand. Als reactie hierop heeft [naam 1] zich naar rechts in de richting van verdachte gedraaid en zijn beide handen in de lucht gestoken. Verdachte heeft hem vervolgens met het mes in zijn linkerhand gestoken. Hierop heeft [naam 1] met zijn rechterhand de autodeur opengemaakt. Tijdens het openen van de deur heeft verdachte nog meerdere stekende bewegingen gemaakt in de richting van de rechterzij/buik van [naam 1] . [1]
Uit de medische verklaring van 23 december 2018, opgesteld door arts C.J.A. van Bergen werkzaam in het [naam 10] te Breda, volgt dat bij [naam 1] sprake is van een snijverwonding van ongeveer 7 tot 8 centimeter in zijn linkerhand. De snijwond is ongeveer 4 tot 5 centimeter diep en is gehecht. [2] Op 25 februari 2019 is [naam 1] ter controle in het ziekenhuis geweest, waarbij arts A. Beumer, orthopedisch en handchirurg, heeft geconstateerd dat [naam 1] aan zijn linkerhand letsel heeft aan de weke delen tussen twee vingers. [3] Op de foto’s van de linkerhand van [naam 1] die door de officier van justitie zijn gemaakt tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris d.d. 8 april 2019, heeft de rechtbank een groot litteken in de linkerhand van [naam 1] waargenomen. [4]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 23 december 2018 met [naam 1] bij het winkelcentrum afgesproken. [naam 1] , die verdachte kent als “ [naam 9] ”, is zijn cocaïnedealer. Verdachte was boos op [naam 1] . Hij wilde hem aanspreken op het feit dat hij – eerder – slechte cocaïne had geleverd. Ook was verdachte naar zijn zeggen opgefokt en gespannen, omdat hij al twee nachten niet had geslapen. Verdachte droeg die dag in zijn rechterjaszak een stevig mes, een op een schilmes gelijkend mes van ongeveer 20 centimeter, bij zich. Verdachte zag dat [naam 1] aan kwam rijden in een Peugeot 206 en dat hij zijn auto voor verdachte stopte.
Verdachte is in de auto van [naam 1] gestapt. In de auto heeft verdachte het mes uit zijn jaszak tevoorschijn gehaald en aan [naam 1] getoond met het doel om zijn woorden kracht bij te zetten. [naam 1] schrok van het mes en daarop is in de auto een worsteling ontstaan, waarbij het mes de linkerhand van [naam 1] heeft geraakt en het bloed uit zijn hand spoot. Vervolgens is [naam 1] gaan trappen en probeerde hij uit de autogordel te komen en de autodeur te openen. Verdachte is daarna ook uit de auto gestapt en is met het mes in zijn hand achter [naam 1] aangerend. [5]
Verbalisant [naam 11] heeft de bewakingscamerabeelden van de [naam 12] geldautomaat van 23 december 2018 bekeken. Op de camerabeelden is om 12:19:47 uur te zien dat verdachte op de hoek van de straat staat te wachten, terwijl een personenauto van het merk Peugeot aan komt rijden. Verdachte stapt naar voren en doet het portier van de bijrijderszijde open. Vervolgens stapt verdachte in de auto en doet hij het portier dicht.
De auto blijft ondertussen stilstaan. Op enig moment is te zien dat de auto een beweging naar voren maakt. Om 12:20:32 uur gaat het bijrijdersportier weer open en verdachte stapt uit de auto. Op de beelden is ook te zien dat op dat moment een tweede persoon wegrent vanuit de bestuurderskant van de auto. Verdachte rent achter de man aan, maar draait zich vervolgens om en loopt terug in de richting van de Peugeot. [6]
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 23 december 2018 in zijn rechterjaszak een mes bij zich droeg. Verdachte is aan de bijrijderszijde van de auto van [naam 1] ingestapt en heeft in de auto het mes getrokken. Even later is [naam 1] met een bebloede linkerhand uit zijn auto gestapt. Ook verdachte is uit de auto gestapt en is met het mes in zijn hand achter [naam 1] aangerend. In het ziekenhuis is bij [naam 1] een behoorlijke snijverwonding in zijn linkerhand waargenomen.
De rechtbank constateert met de verdediging dat de verklaringen van [naam 1] en verdachte uiteenlopen, zowel wat betreft de aanloop naar hun ontmoeting als wat betreft de gebeurtenissen in de auto. De rechtbank is echter - ondanks de verschillen in de verklaringen - van oordeel dat het dossier voldoende aanknopingspunten bevat voor het oordeel dat verdachte in de auto de agressor is geweest. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. Verdachte heeft verklaard dat hij die bewuste ochtend gefrustreerd was en boos was op [naam 1] omdat hij aan verdachte slechte cocaïne had verkocht. Ook was verdachte naar eigen zeggen opgefokt en gespannen aangezien hij al twee nachten niet had geslapen. Verdachte droeg een stevig mes bij zich toen hij bij [naam 1] in de auto stapte. Kort daarna verliet [naam 1] met een hevig bloedende snijwond aan zijn linkerhand de auto, waarop verdachte hem aanvankelijk achterna rende en naar eigen zeggen “kutdealer” riep om vervolgens terug te lopen naar de auto van [naam 1] en daarmee weg te rijden.
Gelet op al deze feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien acht de rechtbank het niet geloofwaardig dat verdachte, zoals hij verklaarde, rustig werd toen hij [naam 1] aan zag komen rijden, rustig was toen hij de auto instapte en het mes alleen te voorschijn heeft gehaald om de aandacht van [naam 1] te krijgen zonder dat hij daarmee steekbewegingen heeft gemaakt. De rechtbank volgt het hiervoor weergegeven deel van de aangifte van [naam 1] en hecht dus geen geloof aan de verklaring van verdachte dat de verwonding is ontstaan doordat verdachte het mes heeft teruggetrokken toen [naam 1] probeerde verdachte met diens eigen mes te steken.
Voor wat betreft de gebeurtenissen in de auto stelt de rechtbank dan ook vast dat verdachte degene is geweest die met het mes opzettelijk stekende bewegingen in de richting van het lichaam van [naam 1] heeft gemaakt en die [naam 1] heeft gestoken in zijn linkerhand.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of dit een poging tot doodslag oplevert, en zo niet, of sprake is van een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [naam 1] heeft geprobeerd van het leven te beroven. Door de rechtbank is bewezen geacht dat verdachte [naam 1] heeft gestoken in zijn linkerhand en stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het lichaam van [naam 1] . Uit het dossier kan niet zonder meer worden afgeleid met welke kracht dit is gebeurd. Bovendien kan uit het dossier niet worden opgemaakt waar [naam 1] in zijn lichaam zou kunnen worden geraakt door het mes. Door de rechtbank kan dus niet worden vastgesteld dat sprake was van een zodanig aanmerkelijke kans dat [naam 1] door dit steken dodelijk zou worden getroffen. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de impliciet primair tenlastegelegde poging tot doodslag.
De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheden waaronder verdachte in de linkerhand van [naam 1] heeft gestoken en de stekende bewegingen in de richting van het lichaam van [naam 1] heeft gemaakt, zoals daarvan blijkt uit de hiervoor weergeven beschrijving van de feiten en omstandigheden, de aanmerkelijke kans met zich brengen dat [naam 1] daarbij zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat verdachte, kennelijk opgefokt en boos, in de auto van [naam 1] is gestapt en vervolgens om zijn woorden kracht bij te zetten een mes van aanzienlijke lengte (ongeveer 20 centimeter) heeft getrokken. In de kleine en besloten ruimte van de auto heeft verdachte daarmee in de linkerhand van [naam 1] gestoken en stekende bewegingen gemaakt in de richting van het lichaam van [naam 1] , terwijl [naam 1] zijn autogordel droeg en dus moeilijk aan de steekbewegingen kon ontkomen. Hierdoor heeft [naam 1] letsel aan zijn linkerhand opgelopen dat zo diep was dat het maar weinig had gescheeld of dit zou als zwaar lichamelijk letsel te kwalificeren zijn geweest, naast de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel die naar het oordeel van de rechtbank ontstond door de overige steekbewegingen die verdachte maakte. De rechtbank is van oordeel dat verdachte, door aldus te handelen, ook de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
De rechtbank is daarmee van oordeel dat verdachte het voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [naam 1] en acht daarmee wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.
Feit 2
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 2 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd tijdens de zitting van 1 augustus 2019;
- de aangifte van [naam 1] .
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 1 primair
op 23 december 2018 te Breda ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [naam 1] gezeten in een personenauto met een mes in diens linkerhand heeft gestoken en meerdere stekende bewegingen in de richting van het lichaam van die [naam 1] heeft gemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2op 23 december 2018 te Breda met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een personenauto Peugeot 206 en een mobiele telefoon toebehorende aan [naam 1] .
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Daarbij verzoekt de officier van justitie om de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit een gevangenisstraf maximaal gelijk aan de duur van het voorarrest. Hoewel verdachte ter zitting heeft aangegeven dat hij zich aan de door de reclassering gestelde bijzondere voorwaarden zal houden als die voorwaarden aan hem worden opgelegd, wil hij eigenlijk terug naar Marokko om zijn leven daar te beteren en af te kicken van zijn verslaving.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich op 23 december 2018 schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door met een mes stekende bewegingen in de richting van het lichaam [naam 1] te maken, terwijl verdachte en [naam 1] in een auto zitten. Doordat [naam 1] op dat moment vastzat in zijn autogordel, kon hij niet direct vluchten. Als gevolg hiervan heeft [naam 1] in zijn linkerhand een behoorlijke snijverwonding opgelopen, waarvan het litteken nog zichtbaar is. Bovendien is verdachte nog achter de hevig bloedende [naam 1] aangegaan met het mes in zijn hand toen deze wegliep. Het bloeden is gestelpt door de eigenaar van een oliebollenkraam en daarna heeft een ambulance [naam 1] meegenomen naar het ziekenhuis. Het spreekt voor zich dat een dergelijk steekincident voor zowel het slachtoffer als voor de ooggetuigen in het winkelcentrum een bijzonder angstige ervaring moet zijn geweest. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan. Bovendien weegt de rechtbank strafverzwarend mee dat verdachte geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden en zich kennelijk heeft laten leiden door zijn eigen woede en frustratie.
Hoewel de rechtbank bij de straftoemeting voornamelijk gewicht toekent aan de onder feit 1 bewezenverklaarde poging tot zware mishandeling, heeft verdachte zich, zoals onder feit 2 bewezen is verklaard, tevens schuldig gemaakt aan diefstal van de auto en de telefoon van [naam 1] door na het steekincident met de auto van [naam 1] weg te rijden.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte. Daaruit volgt dat verdachte voorafgaand aan het begaan van de bewezenverklaarde feiten herhaaldelijk is veroordeeld ter zake van gewelds- en vermogensfeiten, onder meer tot gevangenisstraffen en in 2016 tot een ISD-maatregel. Deze veroordelingen hebben verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te begaan. Sterker nog, verdachte heeft de bewezenverklaarde feiten amper één week na afloop van de ISD-maatregel gepleegd.
De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van verdachte mee bij de straftoemeting.
De reclassering heeft over verdachte een advies d.d. 18 maart 2019 uitgebracht. Hieruit volgt dat bij verdachte is sprake van langdurige verslavingsproblematiek. Daarnaast blijkt uit het NIFP-consult d.d. 28 december 2018 dat bij verdachte aanwijzingen bestaan voor antisociale en narcistische persoonlijkheidsproblematiek
.Ook is bij verdachte sprake van een grote mate van maatschappelijke desintegratie, waardoor het risico op hernieuwd delictgedrag (met schade voor anderen) door de reclassering als hoog wordt ingeschat
.Verdachte heeft geen vertrouwen in de Nederlandse hulpverlening en geeft aan naar Marokko te willen vertrekken, waar hij al eerder een periode van abstinentie heeft bereikt. Bij terugkeer naar Nederland viel hij echter weer terug in gebruik, waardoor de reclassering een vertrek naar Marokko niet als constructieve bijdrage ziet om de risico’s te beperken. De reclassering adviseert om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden: een meldplicht, een ambulante behandeling (met de mogelijkheid tot een kortdurende klinische opname), begeleid wonen of maatschappelijke opvang en het leveren van een inspanningsverplichting ten aanzien van dagbesteding. De reclassering ziet geen meerwaarde in een groot voorwaardelijke strafdeel, omdat verdachte weinig gevoelig lijkt te zijn voor de justitiële druk die daarvan uitgaat. Daarbij biedt een langer onvoorwaardelijk strafdeel de mogelijkheid om gedurende de detentie(fasering) het plan van aanpak voor verdachte gestalte te geven. De reclassering ziet namelijk ondanks de kleine kans van slagen, vanwege de beperkte responsiviteit van verdachte, wel noodzaak tot een justitieel kader na zijn detentie.
Bij de vaststelling van de straf houdt de rechtbank rekening met de oriëntatiepunten voor straftoemeting die in dit soort zaken worden gehanteerd.
De rechtbank zal, nu zij een minder zwaar feit bewezen acht dan de officier van justitie, een
gevangenisstraf opleggen van kortere duur dan is geëist. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie dan een gevangenisstraf, gelet op de ernst van met name het eerste feit, het strafblad van verdachte en zijn houding.
Verder ziet de rechtbank geen aanleiding om een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden aan verdachte op te leggen, zoals door de reclassering is geadviseerd.
De rechtbank begrijpt weliswaar dat het wenselijk is dat verdachte na zijn detentie hulpverlening ontvangt, maar zij stelt ook vast dat verdachte, gelet op zijn verleden en gelet op zijn beperkte responsiviteit, niet openstaat voor begeleiding. Daarnaast is ter zitting gebleken dat verdachte bovenal gemotiveerd is om naar Marokko te vertrekken in de hoop om daar van zijn verslavingen af te komen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van het voorarrest passend en geboden is.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 45, 57, 302 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de
onder 1 primair tenlastegelegde poging tot doodslag;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair:Poging tot zware mishandeling;
feit 2:Diefstal;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 12 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.S.M. van Bergen, voorzitter, mr. A.J.R.M. Vermolen en mr. R.J.H. Goossens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C. de Koster, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 15 augustus 2019.
Mr. E.S.M. van Bergen en mr. A.J.R.M. Vermolen zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt -tenzij anders vermeld- bedoeld het eindproces-verbaal met dossiernummer ZB3R018108
2.Een geschrift, te weten een geneeskundige verklaring, opgesteld door arts C.J.A. van Bergen, d.d. 23 december 2018
3.Een geschrift, te weten een geneeskundige verklaring, opgesteld door arts. A. Beumer, d.d. 25 februari 2019
4.De bijlagen bij het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 1] door de rechter-commissaris d.d. 8 april 2019.
5.De verklaring van verdachte, afgelegd ter zitting van 1 augustus 2019.
6.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 69-71.