ECLI:NL:RBZWB:2019:3597

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 augustus 2019
Publicatiedatum
7 augustus 2019
Zaaknummer
BRE 19_710
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing omgevingsvergunning voor het kappen van bomen met inachtneming van natuurwaarden

Op 6 augustus 2019 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak BRE 19/710, waarin eiseres, een vereniging uit Breda, beroep heeft ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. Dit besluit betrof de verlening van een omgevingsvergunning voor het kappen van 14 bomen op een locatie in Breda. Eiseres betoogde dat de natuurwaarden niet in onevenredige mate mochten worden aangetast en dat de voorwaarden die aan de vergunning waren verbonden niet uitvoerbaar waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college voldoende heeft gemotiveerd dat de natuurwaarden niet onevenredig worden aangetast, mits aan de voorwaarden van de ecoloog wordt voldaan. De rechtbank oordeelde dat de vergunning voor het kappen van de bomen toelaatbaar was, omdat het college alle betrokken belangen voldoende had afgewogen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en legde geen proceskostenveroordeling op. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn in kennis gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/710 WABOA

uitspraak van 6 augustus 2019 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam vereniging], [plaatsnaam], eiseres,

gemachtigde: [naam gemachtigde],
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder.

Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam van de derde partij], [plaatsnaam2].

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 7 februari 2019 (bestreden besluit) van het college over het verlenen van een omgevingsvergunning voor het kappen van bomen op de locatie [naam locatie].
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 6 juni 2019. Eiseres is verschenen, bij gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.E. Snel, [naam vertegenwoordiger2] en [naam vertegenwoordiger3]. Derde partij heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger derder partij].
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn met zes weken verlengd.

Overwegingen

1.
Feiten
Op 9 december 2017 heeft [naam], makers van [naam b.v.]. namens derde partij een aanvraag ingediend voor het kappen van 14 bomen op de locatie [naam locatie]. Bij besluit van 19 januari 2018 (primair besluit) heeft het college ten aanzien van zes bomen aangegeven dat hiervoor geen vergunning nodig is. Ten aanzien van de overige 8 bomen is de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Op 24 april 2018 heeft een hoorzitting plaatsgevonden bij de Adviescommissie bezwaarschriften. Deze adviescommissie heeft op 12 juni 2018 advies uitgebracht en het college geadviseerd het bezwaar gegrond te verklaren en te onderzoeken of natuurwaarden niet in onevenredige mate worden aangetast en op basis van de resultaten van dit onderzoek te besluiten of het bestreden besluit in stand kan blijven.
Op 9 augustus 2018 heeft ecoloog [naam ecoloog] advies uitgebracht aan het college.
Bij besluit van 12 november 2018 besluit heeft het college het bezwaar gegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gelaten onder aanvulling van de motivering. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld en om een voorlopige voorziening verzocht.
Bij uitspraak van 29 november 2018 heeft de voorzieningenrechter het bestreden besluit van 12 november 2018 geschorst. Het college heeft verzocht om de schorsing op te heffen.
Bij uitspraak van 20 december 2018 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om opheffing van de schorsing afgewezen. Verder heeft de voorzieningenrechter het beroep gegrond verklaard, het besluit van 12 november 2018 vernietigd en het college opgedragen om binnen zes weken opnieuw op het bezwaar te beslissen met inachtneming van de uitspraak.
Bij het thans bestreden besluit van 7 februari 2019 heeft het college ter uitvoering van de uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 december 2018 opnieuw beslist op het bezwaar en besloten het bezwaar gegrond te verklaren en het bestreden besluit in stand te laten onder aanvulling van de motivering. Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld en om een voorlopige voorziening verzocht. Bij uitspraak van 19 maart 2019 heeft de voorzieningenrechter het verzoek afgewezen.
2.
Standpunt eiseres
Eiseres stelt zich op het standpunt dat het college met het bestreden besluit onvoldoende gevolg heeft gegeven aan de uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 december 2018. Er is niet voldaan aan de voorwaarde dat onevenredige aantasting van de natuurwaarden zal worden voorkomen en er bestaat nog steeds een grote kans dat er onherroepelijke schade zal ontstaan aan natuur en landschap.
Voor het aanleggen van een nieuwe ontsluitingsweg binnen de bestemming ‘bosgebied’ ontbreekt een toetsing aan het bestemmingsplan. Eiseres is van mening dat er een bestemmingsplanwijziging zal moeten plaatsvinden. Het nut en de noodzaak van de weg zijn niet aangetoond, aangezien nog niet zeker is dat de bouw van de woning, ten behoeve waarvan de ontsluitingsweg zou worden aangelegd, doorgaat.
De nadere voorwaarde genoemd in het bestreden besluit dat de halfverharding dient te worden verwijderd is niet uitvoerbaar omdat het bestaande pad ook als infrastructuur voor de nutsvoorzieningen van de woning en het achterliggende erf dient. Ook de voorwaarde dat de opgeheven halfverharding moet worden ingeplant met ter plaatse thuishorende inheemse (hout)soorten is niet uitvoerbaar.
Er is geen digitale bestemminsplankaart beschikbaar waaruit opgemaakt kan worden dat de verlegging van de weg binnen de verkeersbestemming mogelijk is geweest. De bomen langs de bestaande weg maken deel uit van het bos en vallen binnen het Natuurnetwerk Brabant. De provinciale Verordening Ruimte dient daarbij het toetsingskader te vormen.
3.
Wettelijk kader
Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
4.
Beoordeling van het geschil
Aan de orde is de vraag of het college op goede gronden een omgevingsvergunning heeft verleend voor het kappen van bomen op de locatie [naam locatie].
5. Voor zover eiseres heeft betoogd dat de Verordening Ruimte het toetsingskader dient te zijn bij de vraag of de omgevingsvergunning verleend had mogen worden, overweegt de rechtbank dat de Verordening Ruimte betrekking heeft op het vaststellen van bestemmingsplannen en afwijkingen van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 3° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. De Verordening Ruimte ziet niet op het verlenen van een vergunning voor het kappen van bomen op grond van het bestemmingsplan en is daarmee formeel geen toetsingskader voor de beoordeling van de vergunningaanvraag. Niet de Verordening Ruimte maar het bestemmingsplan vormt derhalve het toetsingskader.
6. Ten aanzien van de vraag of het college heeft voldaan aan de planregels over het verlenen van een omgevingsvergunning voor het kappen van bomen, overweegt de rechtbank het volgende.
6.1
Op grond van artikel 20, onder II, van de planvoorschriften geldt kort gezegd dat een vergunning voor het kappen van bomen slechts kan worden verleend, indien de door het kappen van de bomen de natuurlijke en landschappelijke waarden niet in onevenredige mate worden aangetast.
6.2
Het college heeft aan ecoloog [naam ecoloog] de vraag voorgelegd of er onevenredige schade wordt aangebracht aan potentiele natuurwaarden bij de kap van de bomen. [naam ecoloog] heeft in het e-mailbericht van 9 augustus 2018 aangegeven dat er geen bijzondere planten, dieren of levensgemeenschappen aanwezig zijn. Er waren ter plaatse geen broedende vogels en geen jaarrond beschermde nest- of verblijfplaatsen aanwezig. In de nog te kappen bomen is niet de aanwezigheid van gaten of spleten vastgesteld die als verblijfplaats voor vleermuizen zouden kunnen dienen. [naam ecoloog] geeft aan dat er vermoedelijk geen ontheffing op grond van de Wet Natuurbescherming nodig is voor de ingreep. Ten aanzien van de vraag of er onevenredige schade wordt aangebracht aan potentiële natuurwaarden stelt [naam ecoloog] dat door het aanleggen van een halfverharde weg met eventuele verlichting door het bos een zone ontstaat langs deze weg die voor broedvogels en als verblijfplaats voor zoogdieren minder aantrekkelijk zal zijn dan nu. Indien het bestaande pad wordt opgeheven, de halfverharding wordt verwijderd en de strook met ter plaatse thuishorende inheemse houtsoorten wordt ingeplant en bij het bos getrokken en het nieuwe pad niet wordt verlicht, acht [naam ecoloog] de aantasting niet onevenredig en kan de vergunning onder die voorwaarden in stand worden gehouden. Zonder de genoemde voorwaarden is sprake van een onnodige en ontoelaatbare versnippering, aldus [naam ecoloog].
De rechtbank begrijpt het advies van [naam ecoloog] aldus dat [naam ecoloog] van mening is dat sprake is van een onevenredige aantasting van natuurwaarden tenzij aan de door hem genoemde voorwaarden wordt voldaan.
7. In het thans bestreden besluit heeft het college aan de vergunningverlening de voorwaarden verbonden dat het bestaande pad moet worden opgeheven, de halfverharding moet worden verwijderd en dat deze strook met ter plaatse thuishorende inheemse houtsoorten wordt ingeplant zodat deze gronden weer deel uitmaken van het bosgebied. Tot slot is de voorwaarde gesteld dat het nieuwe pad niet mag worden verlicht.
Partijen zijn verdeeld over de vraag of aan deze voorwaarden kan worden voldaan.
7.1
Het college heeft aangegeven dat het mogelijk is het bestaande pad op te heffen. Het bestaande pad bestaat uit puingranulaat en het materiaal is oppervlakkig aanwezig, aldus verweerder. Kabels en leidingen liggen dieper en vormen geen belemmeringen. De gemachtigde van het college heeft ter zitting gewezen op een onderzoek van Enexis, waarbij is aangegeven dat een pad ter plaatse van de kabels en leidingen niet noodzakelijk is maar dat er wel toegang tot de leidingen moet zijn. Diepwortelende beplanting is ter plaatse echter niet mogelijk. Gelet op deze toelichting kan naar het oordeel van de rechtbank worden voldaan aan de in het bestreden besluit gestelde voorwaarde het bestaande pad op te heffen.
7.2
Het college geeft verder aan dat ter plaatse van het oude pad thuishorende inheemse houtsoorten kunnen worden ingeplant, waarbij kan worden gedacht aan stuiken en heide. Ten aanzien van de stelling van eiseres dat struiken niet tot de inheemse houtsoorten behoren die volgens ecoloog [naam ecoloog] moeten worden ingeplant, overweegt de rechtbank dat de gemachtigde van het college [naam gemachtigde] ter zitting heeft aangegeven dat struiken ook tot de houtsoorten behoren. [naam gemachtigde] heeft desgevraagd verklaard een hoveniersopleiding te hebben gevolgd en verbonden te zijn aan de [naam adviesgroep]. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de stelling van de ter zake deskundig te achten [naam gemachtigde] dat struiken ook tot houtsoorten behoren. Gelet hierop kan naar het oordeel van de rechtbank worden voldaan aan de in het bestreden besluit gestelde voorwaarde dat ter plaatse van het oude pad thuishorende inheemse houtsoorten kunnen worden ingeplant.
7.3
Ten aanzien van de voorwaarde dat het nieuwe pad niet verlicht mag worden, ziet de rechtbank niet in dat niet aan deze voorwaarde zal worden voldaan. Daarbij heeft het college aangegeven dat het bestemminsplan het oprichten van verlichting uitsluit.
7.4
Aangezien het college aan het bestreden besluit de voorwaarden heeft verbonden die ecoloog [naam ecoloog] heeft genoemd en deze voorwaarden uitvoerbaar zijn, is de rechtbank van oordeel dat het college voldoende heeft gemotiveerd dat de natuurwaarden niet in onevenredige mate worden aangetast. Op grond van artikel 20, onder II van de planvoorschriften is het verlenen van een omgevingsvergunning voor de kap van bomen toelaatbaar.
8. Ten aanzien van de vraag of het college in redelijkheid een omgevingsvergunning voor de kap van de bomen heeft kunnen verlenen, overweegt de rechtbank het volgende.
8.1
De rechtbank stelt vast dat de eigenaren van het perceel [naam locatie] voornemens zijn ter plaatse een woning te bouwen en de ontsluiting op een andere wijze te realiseren. De ontsluiting wensen zij verder van hun woning te laten lopen, om zo een rustiger en veiliger woon- en leefklimaat te creëren voor hun gezin. Voor zover eiseres heeft betoogd dat voor de bouw van de nieuwe woning nog geen vergunning is afgegeven, overweegt de rechtbank dat dit niet afdoet aan het feit dat het bestemmingsplan de mogelijkheid biedt ter plaatse een woning op te richten.
8.2
Voor zover eiseres heeft gewezen op het feit dat de nieuwe ontsluitingsweg zal komen te liggen binnen de bestemming ‘bosgebied’ en dat de natuur daardoor onevenredig wordt aangetast, overweegt de rechtbank het volgende.
Het college heeft aangegeven dat wegverlegging ten behoeve van de te bouwen woning wenselijk is gelet op het veilige woon- en leefklimaat voor de bewoners van de nog te bouwen woning. Verder is de verkeersafwikkeling van het nabijgelegen dierenpension gediend met de voorgestane wegverlegging. De rechtbank kan dit standpunt volgen.
Het college heeft aangegeven dat het huidige bestaande pad is gelegen binnen de bestemming ‘verkeersdoeleinden’. Verlegging van dit pad is binnen deze bestemming te realiseren. Echter, een verlegging binnen de bestemming ‘verkeersdoeleinden’ is enkel mogelijk als hiervoor een aanzienlijk aantal oudere bomen, die in een rijopstelling staan, wordt gekapt. Binnen de verkeersbestemming geldt geen aanlegvergunningenstelsel, waardoor de bomen volgens het college zonder vergunning en zonder nadere afweging, gekapt kunnen worden. Het college heeft gezocht naar een andere oplossing, waarbij zoveel mogelijk bomen worden behouden bij een verlegging. Het college heeft een oplossing gevonden in verplaatsing van het pad naar gronden buiten de bestemming ‘verkeersdoeleinden’, binnen de bestemming ‘bosgebied’ en binnen NatuurNetwerkBrabant (NNB). Hierdoor blijven maximaal aantal bomen behouden en moeten 14 relatief jonge bomen, die niet in rijopstelling staan, gekapt worden.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college genoegzaam toegelicht dat bij een wegverlegging binnen de bestemming ‘bosgebied’ er minder bomen gekapt dienen te worden dan bij een wegverlegging binnen de bestemming ‘verkeersdoeleinden’.
8.3
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het college alle betrokken belangen voldoende heeft afgewogen en in redelijkheid een omgevingsvergunning voor de kap van de bomen heeft kunnen verlenen.
9. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.A. Vermunt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2019.
de griffier is niet in de gelegenheidrechter
de uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage

In artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is bepaald dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald.
In artikel 2.11 van de Wabo is het volgende bepaald:
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, waaromtrent regels zijn gesteld in een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien het werk of de werkzaamheid daarmee in strijd is of in strijd is met de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening.
2. Indien sprake is van strijd met de regels, bedoeld in het eerste lid, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Het perceel [naam locatie] is gelegen binnen het bestemmingsplan ‘Buitengebied Teteringen’. Op het perceel rust zowel de bestemming ‘bosgebied’ als ‘woondoeleinden’.
Op grond van artikel 10, onder IV, van de planvoorschriften geldt voor de bestemming ‘bosgebied’ dat ten aanzien van het uitvoeren van andere werken en/of werkzaamheden het bepaalde in artikel 20 van toepassing is.
Op grond van artikel 20, onder I, onder 5, van de planvoorschriften, is het verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders binnen de op hulpkaart 1a nader aangeduide gebieden houtgewas als bos, houtsingels, boomgroepen te vellen of rooien alsmede het verwijderen van landschapselementen als poelen, moerasjes en ruigten.
Op grond van artikel 20, onder II, van de planvoorschriften is een vergunning als bedoeld onder I slechts toelaatbaar, indien die door andere werken en/of werkzaamheden de natuur- en landschappelijke waarden en de cultuurhistorische en archeologische waarden op deze gronden niet in onevenredige mate worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het behoud, de versterking en/of het herstel van die waarden niet in onevenredige mate worden verkleind en indien een afweging van de in het geding zijnde belangen, waaronder begrepen het verkeersbelang, tot uitkomst heeft, dat een aanlegvergunning in redelijkheid niet kan worden geweigerd.
Op grond van artikel 1, onder n, van de planvoorschriften wordt onder ‘natuurwaarden’ verstaan: waarden in verband met de aanwezigheid van bijzondere planten, dieren en leefgemeenschappen in onderlinge samenhang en in samenhang met hun leefomgeving (biotoop) en welke verband houden met zaken als verscheidenheid/zeldzaamheid, natuurlijkheid/ongestoordheid en kenmerkend voor het gebied.