In deze zaak heeft de kinderrechter op 18 juli 2019 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling van de minderjarige [naam 2]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden, vanwege zorgen over de ontwikkeling van [naam 2] in het licht van de problematiek rondom de relatiebreuk tussen de ouders. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging, onder andere door de verstoorde communicatie tussen de ouders en de zorgen van de moeder over de vader, die invloed hebben op het contact tussen de vader en [naam 2].
De kinderrechter heeft de zaak met gesloten deuren behandeld, waarbij de Raad en de gecertificeerde instelling (GI) aanwezig waren, maar de ouders niet. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de ouders onvoldoende bereid zijn om de noodzakelijke hulpverlening te accepteren en dat een gedwongen kader noodzakelijk is om de situatie van [naam 2] te monitoren. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling vooralsnog beperkt tot drie maanden, om te toetsen of de GI snel kan handelen en de wettelijke termijnen in acht neemt.
De beslissing van de kinderrechter houdt in dat [naam 2] onder toezicht wordt gesteld van de GI, met ingang van 18 juli 2019 tot 18 oktober 2019. De kinderrechter heeft de GI opgedragen om binnen vijf werkdagen een jeugdzorgwerker aan te wijzen en heeft de betrokkenen de mogelijkheid gegeven om te reageren op de stand van zaken omtrent de ondertoezichtstelling. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.