ECLI:NL:RBZWB:2019:3467

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 juli 2019
Publicatiedatum
31 juli 2019
Zaaknummer
02-993010-12
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. Collombon
  • A. Kooijman
  • J. Schnitzler
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan een criminele organisatie gericht op BTW-fraude met auto’s uit Duitsland en gewoontewitwassen

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 juli 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een criminele organisatie die zich richtte op BTW-fraude met auto’s uit Duitsland. De verdachte maakte deel uit van een organisatie die gebruik maakte van zogenaamde plofbedrijven om valse facturen op te stellen en om BTW-fraude te plegen. De verdachte was betrokken bij het opstellen van valse facturen en het verrichten van betalingen die verband hielden met deze frauduleuze activiteiten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, samen met anderen, zich schuldig had gemaakt aan deelname aan een criminele organisatie en gewoontewitwassen. De rechtbank hield rekening met de psychische gezondheid van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn bij het opleggen van de straf. Uiteindelijk werd een taakstraf van 120 uur opgelegd, rekening houdend met de ondergeschikte rol van de verdachte binnen de organisatie. De rechtbank benadrukte de ernst van de gepleegde feiten en de impact van BTW-fraude op de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/993010-12
vonnis van de meervoudige kamer van 31 juli 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte ]geboren op [geboortedag] 1974 te [geboorteplaats]
wonende te [adres 1]
mr. A.W.A.P. Doesburg, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 20 mei 2019, waarbij de officier van justitie, mr. Huisman, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Het onderzoek ter zitting is gesloten op 31 juli 2019.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. Verdachte staat, met inachtneming hiervan, terecht ter zake dat
feit 1
hij, verdachte in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 7 december 2010, te Veen, gemeente Aalburg en/of in de gemeente(n) en/of Veghel en/of Zundert en/of Vianen en/of Hardinxveld-Giessendam en/of Oud-Beijerland en/of Sliedrecht en/of (elders) in Nederland en/of Duitsland en/of België, (telkens) heeft deelgenomen aan een organisatie, die werd gevormd door hem verdachte en/of
- [naam 1] (V.01) en/of
- [naam 2] (V.06) en/of
- [naam 3] (V.10) en/of
- [naam 4] (V.12) en/of
- [naam 5] (V.25) en/of
- [naam 6] (V.27) en/of
- [naam 7] (V.14) en/of
- [naam 8] (V.15) en/of
- [naam 9] . (V.16) en/of
- [naam 10] (V.17) en/of
- [naam 11] ( [naam 11] (V19) en/of
[naam 12] (per 22-01-2009) en/of
- [naam 11] (V.19a) en/of
- [naam 13] (V.20) en/of
een of meer (andere) natuurlijke perso(o)n(en) en/of (rechts)perso(o)n(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
- het plegen van valsheid in geschrift (art. 225 WvSr) en/of
- het opzettelijk doen van onjuiste en/of onvolledige aangiften met betrekking omzetbelasting (art. 69, lid 2 AWR) en/of
- het opzettelijk niet doen van aangiften met betrekking tot de omzetbelasting (art. 69, lid 1 AWR) en/of
- het opzettelijk niet voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de belastingwet gestelde eisen en/of het opzettelijk niet bewaren van boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers (art. 68, lid 1 sub. d en sub. e j. art. 69 lid 1 AWR) en/of
- het witwassen van (een) geldbedrag(en) (art. 420ter, 420bis Sr); (pv 45590-14-OPV-1 en 14-OPV-2)
feit 2
zij, verdachte, in het jaar 2007 (AH-119) en/of in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 22 oktober 2010, (AH-124), te Veen, gemeente Aalburg, en/of Veghel en/of Zundert en/of Vianen en/of (elders) in Nederland, en/of in België en/of in Duitsland,
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft/hebben gemaakt, althans zich schuldig heeft/hebben gemaakt aan witwassen,
immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of (een of meer van) haar mededader(s),
(uit hoofde van die gewoonte),
(telkens) in voornoemde periode van (een) voorwerp(en), te weten een of meer van de navolgende geldbedrag(en), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, en/of (van)/(een) voorwerp(en), te weten een of meer van de navolgende geldbedrag(en, (telkens) verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of gebruik gemaakt, terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) (telkens) wisten dat/die geldbedrag(en), geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf, (pv 45590, 15-OPV-1), door:
D)
vanaf de/een bankrekening ( [rekeningnnummer] ), ten name gesteld van [naam 15] , in de periode van 1 december 2009 tot en met 31 augustus 2010, een totaalbedrag groot (circa) euro 8.896.670,--, althans enig(e) geldbedrag(en), over te boeken en/of te laten overboeken naar de/een (Belgische) ( [naam bank] ) bankrekening, (rekeningnr. [rekeningnnummer] ), ten name gesteld van [naam 17] en/of ( [naam bank] ) bankrekening, (rekeningnr. [rekeningnnummer] ), ten name gesteld van [naam 17] , (45590-05-OPV-1, 15-OPV-1 , AH-132-d, AH-159, AH-159-c en D-0087-c)
en/of
E)
vanaf de/een ( [naam bank] ) bankrekening (rekeningnr. [rekeningnnummer] ), ten name gesteld van [naam 17] , in de periode van 11 december 2009 tot en met 14 april 2010, een totaalbedrag groot (circa) euro 4.695.150,--, althans enig(e) geldbedrag(en), over te boeken naar en/of te laten overboeken naar de/een bankrekening ( [rekeningnnummer] ) ten name gesteld van de Duitse onderneming [naam 14] (45590-14-OPV-1, 45590-15-OPV-1, D-0087-b en D-0087-c, V12-03 en V13-01)
en/of
F)
vanaf de/een ( [naam bank] ) bankrekening (rekeningnr. [rekeningnnummer] ten name gesteld van [naam 17] , in de periode van 28 juni 2010 tot en met 16 augustus 2010, een totaalbedrag groot (circa) euro 935.550,--, althans enig(e) geldbedrag(en), over te boeken en/of te laten overboeken, naar de/een bankrekening ( [rekeningnnummer] ) ten name gesteld van de van de Duitse onderneming [naam 14] , (45590-14-OPV-1, 45590-15-OPV-1, D-0087-i, D-0087-J, V12-03 en V13-01)
en/of
F) (
de rechtbank leest deze “F” als “G”)
vanaf de/een (Belgische) bankrekening (rekeningnr. [rekeningnnummer] ), ten name gesteld van [naam 17] en/of (vanaf 31 maart 2010) [naam 17] , in de periode van 1 december 2009 tot en met 14 april 2010, een totaalbedrag groot (circa) euro 24.290,--, althans enig(e) geldbedrag(en) in contanten op te nemen en/of te laten opnemen en/of pinbetalingen te verrichten en/of te laten verrichten.

3.De voorvragen

- De geldigheid van de dagvaarding
De verdediging heeft aangevoerd dat de tenlastelegging onder feit 2 onvoldoende concreet is, waardoor het voor verdachte onvoldoende duidelijk is waartegen zij zich moet verdedigen en dat de dagvaarding met betrekking tot feit 2 daarom nietig moet worden verklaard. De onduidelijkheid is volgens de verdediging gelegen in het gebruik van de formuleringen “totaalbedragen” en “enige geldbedragen”, terwijl onderliggende bankafschriften ontbreken.
De rechtbank is van oordeel dat de dagvaarding onder feit 2 wel voldoende feitelijk omschreven is en ook overigens aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering voldoet. In de tenlastelegging van feit 2 zijn telkens concrete bedragen genoemd en wordt daarbij verwezen naar relevante processen-verbaal. Ook is telkens opgenomen om welke periode het gaat en welke (rechts)personen betrokken zijn. De tenlastelegging onder feit 2 is daarom, bezien in samenhang met de processen-verbaal waarnaar is verwezen, voldoende concreet. Ook voor verdachte was duidelijk waartegen zij zich diende te verdedigen, getuige het inhoudelijk gevoerde verweer ten aanzien van feit 2.
De rechtbank stelt verder vast dat de officier van justitie middels de door haar ingediende - en door de rechtbank toegewezen - vordering wijziging tenlastelegging, welke vordering het uit feit 1 laten vervallen van een aantal (rechts)personen omvat, de kennelijke bedoeling heeft gehad om de onder feit 1 omschreven verdenking van deelname aan een criminele organisatie te beperken tot de natuurlijke personen en rechtspersonen die in het kader van het onderhavige FIOD-onderzoek zijn gedagvaard. Het had dan voor de hand gelegen dat de officier van justitie van de in feit 1 vermelde zinsnede “en/of een of meer (andere) natuurlijke perso(o)n(en) en/of (rechts)perso(o)n(en)” eveneens had gevorderd dat die zou dienen te vervallen. Gelet op het vorenstaande, is het voor de rechtbank onduidelijk op welke (rechts)personen genoemde zinsnede dan nog zou moeten slaan. Nu daarmee niet is voldaan aan de aan een dagvaarding te stellen eisen voor wat betreft duidelijkheid, zal de rechtbank de dagvaarding onder feit 1 op het punt van bedoelde zinsnede “en/of een of meer (andere) natuurlijke perso(o)n(en) en/of (rechts)perso(o)n(en)” nietig verklaren.
De dagvaarding is voor het overige geldig.
- De rechtbank is bevoegd.
- De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De verdediging heeft aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat er geen sprake is geweest van een redelijke en billijke belangenafweging bij de beslissing verdachte wel te vervolgen en enkele medeverdachten niet (verder) te vervolgen, althans niet nadat hen een transactie was aangeboden. De verdediging heeft daarbij gewezen op de beperkte rol van verdachte in het geheel.
Ingevolge het in artikel 167, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering neergelegde opportuniteitsbeginsel is het aan het Openbaar Ministerie om te beslissen of, en zo ja wie vervolgd wordt. Hierbij heeft het Openbaar Ministerie een ruime discretionaire bevoegdheid. Uit vaste jurisprudentie volgt dat de beslissing om tot vervolging over te gaan zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing leent en dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met de beginselen van een goede procesorde. Een uitzonderlijk geval als zojuist bedoeld, doet zich onder meer voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet terwijl geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. In het geval van een zodanige, aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing is de (verdere) vervolging onverenigbaar met het beginsel van redelijke en billijke belangenafweging.
Dat er van zo’n uitzonderlijk geval sprake zou zijn, is de rechtbank niet gebleken. Het feit dat de zaak van een aantal medeverdachten buitengerechtelijk is afgedaan, of dat die mogelijkheid er is geweest, doet aan het voorgaande niet af. De rol van [verdachte ] is, gelet op de tenlastegelegde feiten, wezenlijk anders dan die van de medeverdachten waar de verdediging op heeft gewezen. Alleen al de hoogte van het bedrag dat volgens de tenlastelegging zou zijn witgewassen, maakt dat het niet onredelijk is om te kiezen voor het dagvaarden van verdachte. Toetsend aan het beginsel van redelijke en billijke belangenafweging komt de rechtbank dan ook, anders dan de verdediging, tot het oordeel dat geen sprake is van schending van dit beginsel dat zou moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. De officier van justitie is daarom ontvankelijk in de vervolging.
- Er is geen reden voor schorsing van de vervolging

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht, gelet op de stukken in het dossier, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte alle ten laste gelegde feiten heeft begaan. Zij baseert zich daarbij op de inhoud van het door de FIOD opgemaakte dossier, waaruit volgens haar het fraudepatroon en de structuur van de ten laste gelegde criminele organisatie blijkt. [verdachte ] is in dit onderzoek naar voren gekomen in de rol van ploffer. Zij is opgetreden als bestuurder van zowel [naam 17] als van [naam 15] en heeft bankrekeningen van die vennootschappen die als fictieve tussenschakel in de autohandel fungeerden op haar naam gehad. Zij heeft daarbij nauw samengewerkt met [naam 2] , [naam 1] , [naam 3] en [naam 4] .
[verdachte ] heeft samen met [naam 4] bedragen overgeboekt van de rekening van [naam 15] naar de rekening van [naam 17] / [naam 17] en van de rekening van [naam 17] naar de rekening van [naam 14] in Duitsland. Met deze betalingen werd voorgewend dat er sprake was van aankoop van auto’s door en levering aan [naam 17] , terwijl [naam 17] niet feitelijk de auto’s heeft gekocht. Deze witwashandelingen hadden een structureel karakter, waardoor er sprake was van gewoontewitwassen. Zowel het ontvangen en overboeken van bedragen naar Duitsland via de rekeningen van [naam 15] en [naam 17] / [naam 17] , als het contant opnemen van bedragen van de rekening van [naam 17] valt steeds te kwalificeren als het witwassen van gelden die afkomstig zijn van BTW-fraude en valsheid in geschrift.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van enig strafbaar feit kan komen en dat verdachte van alle strafbare feiten vrijgesproken dient te worden.
Ten aanzien van het witwassen, feit 2, geldt dat er geen bewijs is dat [verdachte ] na 1 december 2009 nog geld heeft overgeboekt of heeft laten overboeken. Dat sprake was van crimineel geld bij de overgeboekte bedragen is niet gebleken en al helemaal niet dat verdachte daarvan wist. De strafbare feiten lijken door derden na het overboeken van de bedragen te zijn gepleegd. Van enige wetenschap daarvan bij verdachte of opzet daarop is niet gebleken. Uit het voorhanden bewijs kan medeplegen niet volgen.
Voor de onder 1 ten laste gelegde deelname aan de criminele organisatie geldt dat [verdachte ] niet wist van het bestaan van een organisatie, noch van het betreffende criminele oogmerk daarvan. Gelet op de beperkte handelingen die door haar zijn verricht, kan zij niet als lid van de criminele organisatie worden aangemerkt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Algemeen
De overtuiging van de rechtbank dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan,
is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende wettige bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Gelet op de aan verdachte ten laste gelegde deelname aan een criminele organisatie zal de rechtbank hierna - ten behoeve van een goede beoordeling van dit feit - eerst de bij [naam 18] aangetroffen facturen bespreken en daarna de overige onderzoeksbevindingen. Vervolgens zal de rechtbank ingaan op de rol van de personen die in de tenlastelegging als deelnemers worden genoemd.
4.3.1
Controle Belastingdienst en onderzoek FIOD
Aanleiding onderzoek
In het kader van een controle van de Belastingdienst bij [naam 18] in 2008 zijn door de Belastingdienst inkoopfacturen ten name van een aantal bedrijven meegenomen. Onderzoek met betrekking tot deze facturen leverde het vermoeden op dat er sprake was van valse facturen en fiscale fraude. Hierna is de FIOD op 3 juni 2010 een strafrechtelijk onderzoek gestart met de onderzoeksnaam Kameleon. Bij het doen van dit onderzoek ontstond de verdenking dat auto’s die door [naam 18] werden ingekocht in Duitsland via een fictieve/valse facturenstroom aan [naam 18] werden doorgefactureerd. Daarbij zouden de Duitse leveranciers factureren aan zogenoemde plofbedrijven, die geen of onjuiste aangiften omzetbelasting deden en verschuldigd geworden omzetbelasting niet afdroegen. Op naam van deze plofbedrijven zou inclusief BTW gefactureerd worden aan [naam 18] , waarmee de plofbedrijven verlies leden omdat zij een netto verkoopprijs hanteerden die lager lag dan hun inkoopprijs bij de Duitse leveranciers. Deze prijsval was mogelijk, omdat de plofbedrijven de verschuldigde BTW niet zouden afdragen, terwijl [naam 18] de aan hem in rekening gebrachte BTW wel als voorbelasting in aftrek bracht bij zijn aangiften omzetbelasting.
Doorzoekingen FIOD
In het kader van onderzoek Kameleon hebben verschillende doorzoekingen in panden plaatsgevonden. Aan elk pand/object is door de FIOD een letter toegewezen.
Op 9 december 2010 heeft een doorzoeking plaatsgevonden in het bedrijfspand van [naam 18] aan de [adres 2] te Veen. Tijdens die doorzoeking zijn voorwerpen in beslag genomen. [1] Deze voorwerpen zijn vermeld op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen met het objectnummer A en de volgnummers A/001 t/m A/106 en A/163 t/m A/183. [2]
Facturenbestand “45590 Facturen.XLS” [3]
In het kader van onderzoek Kameleon is een digitaal Excelbestand opgemaakt met de naam “45590 Facturen.XLS” (hierna: het Excelbestand), waarin de gegevens met betrekking tot alle tijdens dit onderzoek aangetroffen facturen en koopovereenkomsten (onder de nummers F/0001 t/m F/7475) van de bij het onderzoek betrokken bedrijven en personen zijn opgenomen, waaronder de herkomst van de betreffende factuur, de meldcode van de op de factuur vermelde auto (de laatste 4 cijfers van het chassisnummer) en de op de factuur genoemde prijs (al dan niet inclusief BTW). Deze gegevens zijn overgenomen van de aan- en verkoopfacturen en koopovereenkomsten van de bij het onderzoek betrokken bedrijven en verdachten. Aan de hand van dit bestand kunnen per auto c.q. meldcode transacties worden geselecteerd en geanalyseerd, waardoor een bepaalde “facturenketen” kan worden vastgesteld met betrekking tot een specifieke auto. De tijdens het onderzoek aangetroffen facturen en koopovereenkomsten hebben betrekking op 1663 auto’s in de periode van 2006 tot en met 2010, bijna allemaal afkomstig uit Duitsland en voornamelijk van het merk Mercedes.
Aan de hand van het Excelbestand heeft de rechtbank een overzicht gemaakt van de facturenstromen van de auto’s die zijn gefactureerd in de facturen, genoemd onder feit 2 van de tenlastelegging van [naam 1] . In de 1e kolom staat het factuurnummer van de factuur die in de tenlastelegging van [naam 1] wordt vermeld. De 2e kolom bevat de datum van de factuur en de 3e kolom de meldcode van de auto die op de factuur staat. In de 4e kolom wordt telkens de factuurprijs (verkoopprijs exclusief BTW) genoemd van de auto, zoals deze gedurende de factuurstroom op de factuur van de verkoper naar de inkoper wordt vermeld. Dit overzicht is aan dit vonnis gehecht. De rechtbank heeft aan de hand van de chassisnummers gecontroleerd of de genoemde meldcodes daadwerkelijk op dezelfde auto’s zien, omdat meerdere auto’s dezelfde meldcode kunnen hebben. De rechtbank zal bij de verdere bespreking van het ten laste gelegde, naar dit overzicht verwijzen.
4.3.2
Inkoopfacturen van [naam 18]
Algemeen
Tijdens de hiervoor genoemde doorzoeking op 9 december 2010 in het bedrijfspand van [naam 18] is een groot deel van de administratie van het bedrijf in beslag genomen. Daarbij zijn in die administratie inkoopfacturen aangetroffen. Hieronder zal worden beschreven welke facturen dat zijn en wat met betrekking tot die inkoopfacturen kan worden vastgesteld.
4.3.2.1
Inkoopfacturen ten name van [naam 19]
Bij het onderzoek in de administratie die op 9 december 2010 in het bedrijfspand van [naam 18] in beslag werd genomen, werden 48 stuks inkoopfacturen op naam van [naam 19] aangetroffen. [4] Deze 48 facturen zijn voorzien van data gelegen in de periode van maart 2006 tot maart 2007. Op deze 48 facturen staat een totaalbedrag aan inkoop van € 2.206.449,58 (excl. BTW) en een totaal BTW-bedrag van € 419.225,42. [5] [naam 1] heeft deze BTW als voorbelasting opgegeven in zijn aangiften omzetbelasting van oktober 2006 tot en met maart 2007. [6]
In de tenlastelegging van [naam 1] worden specifiek 3 facturen ten name van [naam 19] genoemd, te weten de facturen F/2511, F/2503 en F/1512.
De rechtbank constateert dat factuur F/1512 geen inkoopfactuur is van [naam 19] , maar een inkoopfactuur van [naam 20] betreft.
F/2511 heeft als factuurdatum 10-11-2006 en heeft betrekking op een Mercedes Benz S350 met een chassisnummer eindigend op [code] . De prijs exclusief BTW bedraagt € 47.478,99 en de BTW bedraagt € 9.021,01. Op de factuur staat als bijlage nr. aangegeven A/046. [7]
F/2503 heeft als factuurdatum 23-11-2006 en heeft betrekking op een Chrysler Grand Cherokee met een chassisnummer eindigend op [code] . De prijs exclusief BTW bedraagt
€ 29.411,76 en de BTW bedraagt € 5.588,24. Op de factuur staat als bijlage-nummer aangegeven A/046. [8] Hieruit leidt de rechtbank af dat F/2511 en F/2503 zijn aangetroffen in een ordner (kas sept/dec 2006) in het bedrijfspand van [naam 1] aan de [adres 2] te Veen. [9]
Bij bestudering van het Excelbestand constateert de rechtbank dat [naam 21] 16 auto’s (met meldcode’s [code] , [code] , [code] , [code] , [code] , [code] , [code] , [code] , [code] , [code] , [code] , [code] , [code] , [code] , [code] en [code] ) heeft gefactureerd aan [naam 22] (hierna: [naam 22] en dat diezelfde auto’s worden vermeld op de facturen van [naam 19] aan [naam 18] , welke facturen in de administratie van [naam 18] zijn aangetroffen. Bij 13 van deze 16 auto’s
- waaronder de auto’s genoemd op F/2511 en F/2503 - vindt bovendien een prijsval plaats doordat de prijs die [naam 21] aan [naam 22] rekent hoger is dan de prijs (exclusief BTW) die [naam 19] aan [naam 1] rekent. Er zijn nergens facturen van [naam 22] aan [naam 19] aangetroffen tijdens het onderzoek [10] .
Volgens een uittreksel van de Kamer van Koophandel [11] betreffen de bedrijfsactiviteiten van [naam 19] - zakelijk weergegeven - financiële dienstverlening en hebben de Belastingdienst en de FIOD geen administratie aangetroffen van [naam 19] . [12]
Daarnaast constateert de rechtbank dat door [naam 19] geen aangifte voor de omzetbelasting is gedaan in de periode 1e kwartaal 2006 en 2e kwartaal 2006 en juli 2006 t/m oktober 2007 [13] en dat evenmin door [naam 22] aangifte is gedaan in de periode van januari 2006 tot en met oktober 2007. [14]
Enig aandeelhouder en bestuurder van [naam 19] was [naam 23] van 30-6-2005 tot 15-3-2006. Zij werd op 15-3-2006 opgevolgd door [naam 24] , die tot 31-5-2007 enig aandeelhouder en bestuurder bleef. [naam 24] heeft telefonisch tegen een ambtenaar van de Belastingdienst verklaard dat hij het bestuur van [naam 19] heeft overgenomen van [naam 23] en dat hij geen administratie heeft ontvangen noch activiteiten heeft verricht met deze BV. [15] [naam 25] , de echtgenoot van [naam 23] , heeft op naam van zijn echtgenote diverse activiteiten verricht binnen [naam 19] en [naam 22] , waaronder handel in tweedehands auto’s. Hij deed het werk binnen deze bedrijven alleen. Volgens [naam 25] is [naam 19] aan [naam 24] verkocht en was [naam 24] in die periode een vriend van [naam 1] . [naam 25] is toen zelf doorgegaan met [naam 22] . [16]
4.3.2.2
Inkoopfacturen ten name van [naam 26]
Bij het onderzoek in de administratie die op 9 december 2010 in het bedrijfspand van [naam 18] in beslag werd genomen, werden onder meer 76 inkoopfacturen op naam van Van [naam 26] aangetroffen. [17] Deze 76 facturen zijn voorzien van data gelegen in de periode van januari 2007 tot en met juli 2007. Op deze 76 facturen staat een totaalbedrag aan inkoop van € 10.141.178,18 (excl. BTW) en een totaal BTW-bedrag van € 1.926.823,25. [18] [naam 1] heeft deze BTW als voorbelasting opgegeven in zijn aangiften omzetbelasting van januari 2007 tot en met juli 2007. [19]
In de tenlastelegging van [naam 1] worden specifiek 6 facturen ten name van [naam 26] genoemd te weten de facturen F/2062, F/2082, F/2104, F/2139, F/2137 en F/2155. Op deze facturen [20] staan per factuur meerdere auto’s vermeld, veelal van het merk Mercedes. Voorts is als bijlagenummer op deze facturen vermeld A/026 resp. A/027 resp. A/028 resp. A/029 resp. A/029 en A/031. Hieruit leidt de rechtbank af dat deze facturen zijn aangetroffen in ordners (bank januari/maart/april/mei juni 2007) in het bedrijfspand van [naam 1] aan de [adres 2] te Veen. [21]
Aan de hand van het Excelbestand en het door de rechtbank als bijlage bij dit vonnis gevoegde overzicht van de facturenstromen, constateert de rechtbank dat er een prijsval plaatsvindt met betrekking tot alle auto’s die worden vermeld op de ten laste gelegde facturen - uitgezonderd een viertal auto’s waarvan onbekend is van wie [naam 26] deze gekocht heeft - in die zin dat de prijs die de Duitse leverancier [naam 21] aan [naam 26] rekent hoger is dan de prijs (exclusief BTW) die daarna [naam 26] aan [naam 18] rekent.
Gedurende onderhavig onderzoek van de Belastingdienst en de FIOD is geen administratie aangetroffen van [naam 26] . [22]
Daarnaast constateert de rechtbank dat door [naam 26] geen aangifte voor de omzetbelasting is gedaan over de periode april 2007 tot en met oktober 2007. [23]
Afhalen auto’s
Volgens bescheiden die zijn verstrekt door [naam 21] zijn ten name van [naam 26] auto's afgehaald door [naam 27] . [24] De verklaringen die [naam 27] hierover heeft afgelegd, worden hierna onder 4.3.3 weergegeven.
4.3.2.3
Inkoopfacturen ten name van [naam 28]
Bij het onderzoek in de administratie die op 9 december 2010 in het bedrijfspand van [naam 18] in beslag werd genomen, werden onder meer 460 inkoopfacturen op naam van [naam 28] aangetroffen. Deze 460 facturen zijn voorzien van data gelegen in de periode van 21 juni 2007 tot en met 16 april 2008. Op deze 460 facturen staat een totaalbedrag aan inkoop van € 17.625.344,54 (excl. BTW) en een totaal BTW-bedrag van € 3.348.815,46. [25] [naam 1] heeft deze BTW als voorbelasting opgegeven in zijn aangiften omzetbelasting van juni 2007 tot en met april 2008. [26]
Op deze 460 facturen [27] staan per factuur auto’s vermeld, bijna allemaal van het merk Mercedes. Voorts is, voor zover van toepassing, als bijlagenummer op deze facturen vermeld een van de nummers A/016 t/m A/026 dan wel A/043 t/m A/045. Hieruit leidt de rechtbank af dat deze facturen zijn aangetroffen in ordners (bank juni 2007 t/m april 2008 en kas juni 2007 t/m december 2008) in het bedrijfspand van [naam 1] aan de [adres 2] te Veen. [28]
In de tenlastelegging van [naam 1] worden specifiek 8 facturen ten name van [naam 28] genoemd, te weten de facturen F/1708, F/1976, F/1898, F/1670, F/1827, F/1787, F/1924 en F/1869. Aan de hand van het Excelbestand en het door de rechtbank als bijlage bij dit vonnis gevoegde overzicht van de facturenstromen, constateert de rechtbank ten aanzien van deze facturen dat de prijs die de Duitse leverancier [naam 21] , en in één geval Daimler, rekent hoger is dan de prijs (exclusief BTW) die [naam 28] aan [naam 18] rekent. Er is dus sprake van een prijsval. Hierbij wordt opgemerkt dat de facturen van [naam 21] weliswaar zijn gericht aan [naam 28] [29] en de factuur van Daimler is gericht aan [naam 28] [30] , maar gelet op de meldcodes die worden vermeld op die facturen staat voor de rechtbank vast dat het om dezelfde auto’s gaat als die zijn gefactureerd door [naam 28] aan [naam 18] .
In de bescheiden die door de Duitse belastingdienst bij [naam 21] zijn aangetroffen betreffende de verkoop van een Mercedes C220 CDI met meldcode [code] , is een uittreksel uit het handelsregister aangetroffen van [naam 28] , waarop een faxregel voorkomt van [naam 18] . [31] Dit duidt er naar het oordeel van de rechtbank op dat dit uittreksel door [naam 1] aan [naam 21] is verzonden. Dit is opmerkelijk omdat [naam 1] voor deze auto een factuur op naam van [naam 28] in zijn administratie heeft opgenomen [32] waarbij – net zoals het geval is bij de in de tenlastelegging genoemde facturen – sprake is van een prijsval.
Op de facturen ten name van [naam 28] ontbreken een BTW-nummer, een KvK-nummer en een factuurnummer. Wel wordt een bankrekeningnummer genoemd, maar dit blijkt op naam te staan van [naam 28] [33] . [naam 28] kan tevens worden gekoppeld aan het adres dat wordt vermeld op de facturen van [naam 28] Het betreffende adres ( [adres 3] te Schin op Geul) was in de periode van 14 februari 2006 tot 15 juni 2007 het vestigingsadres van [naam 28] . [34] Voorts wordt opgemerkt dat datzelfde adres toebehoort aan een woning die in de periode 2003 t/m 2006 zou zijn verhuurd aan [naam 2] en zijn partner. [35]
[naam 28]
is voor de Belastingdienst en de Kamer van Koophandel een onbekend bedrijf. Wel is bij de Belastingdienst bekend [naam 29] , voorheen genaamd [naam 28] , over de periode 28 januari 2005 tot en met 5 maart 2008. De naam [naam 28] kwam hiervoor al meermalen aan de orde.
Met betrekking tot [naam 28] wordt verder in het dossier nog opgemerkt dat:
- het aan haar toegekende BTW-nummer wordt genoemd op de facturen van [naam 21] aan [naam 28] [36] ;
- geen administratie is aangetroffen van [naam 28] tijdens het strafrechtelijk onderzoek [37] ;
- door [naam 28] dan wel [naam 29] geen aangiften omzetbelasting zijn gedaan over de periodes 3e kwartaal 2006 t/m 1e kwartaal 2008 [38] ;
- [naam 2] als bestuurder/algemeen directeur van [naam 28] ingeschreven stond in de periode 14-2-2006 tot 30-01-2008 [39] .
[naam 29] is opgenomen in de entiteit [naam 30] waarin tevens is opgenomen de onderneming [naam 31] . [40] Deze laatste vennootschap wordt nader door de rechtbank besproken in de volgende paragraaf die ziet op facturen van [naam 54] gericht aan [naam 18] .
Tussenconclusie rechtbank
Op basis van de hierboven weergegeven bevindingen in onderlinge samenhang bezien, komt de rechtbank tot de conclusie dat [naam 28] , [naam 28] en [naam 28] een en hetzelfde bedrijf betreffen, waarvan [naam 2] enige tijd de bestuurder is geweest.
Afhalen auto’s
Door de Belastingdienst is een cd-rom ontvangen van de Duitse belastingdienst met gegevens die betrekking hebben op de in- en verkoop van personenauto’s, voornamelijk van het merk Mercedes, door [naam 21] . Uit de gegevens die op deze cd-rom staan, valt op te maken dat ten name van [naam 28] 297 facturen zijn opgemaakt ter zake van de levering van auto’s en dat bij aflevering deze auto’s zijn opgehaald door onder andere [naam 4] (ten minste 69 stuks) en [naam 32] (ten minste 23 stuks)
. [41] De verklaringen die [naam 4] en [naam 32] hierover hebben afgelegd, worden hierna onder 4.3.3 weergegeven.
4.3.2.4
Inkoopfacturen ten name van [naam 54]
Bij een onderzoek door de Belastingdienst medio 2008 bij [naam 18] zijn in eerste instantie 12 facturen aangetroffen van [naam 54] gericht aan [naam 18] .
Het betreffen facturen gelegen in de periode van 25 april 2008 tot 8 mei 2008 met betrekking tot de koop van Mercedessen. Deze facturen [42] zijn genoemd in het Excelbestand onder de nummers F/0001 t/m F/0012. [43]
Bij het onderzoek in de administratie die op 9 december 2010 in het bedrijfspand van [naam 18] in beslag werd genomen, werden niet alleen genoemde facturen F/0001 t/m F/0012 aangetroffen, maar ook een factuur ten name van [naam 54] , gericht aan [naam 18] , van 24 april 2008.
Het betreft dus in totaal 13 inkoopfacturen van [naam 54] , welke facturen zijn vermeld in het Excelbestand onder de nummers F/2431 t/m F/2435 en F/2437 t/m F/2444. [44] Op deze 13 facturen staat een totaalbedrag aan inkoop van € 406.134,45 (excl. BTW) en een totaal BTW-bedrag van € 77.165,55. [45] [naam 1] heeft deze BTW als voorbelasting opgegeven in zijn aangiften omzetbelasting van april 2008 en mei 2008. [46]
Op deze 13 facturen staat per factuur een auto van het merk Mercedes vermeld. Voorts is, als bijlagenummer op deze facturen vermeld het nummer A/043. Hieruit leidt de rechtbank af dat deze facturen zijn aangetroffen in een ordner (kas jan/dec 2008) in het bedrijfspand van [naam 1] aan de [adres 2] te Veen. [47]
De rechtbank constateert verder dat op deze 13 facturen steeds staat vermeld dat het bedrag per kas is voldaan. Voorts wordt op de facturen geen huisnummer en bankrekeningnummer vermeld en staat er op de facturen een telefoon- en faxnummer dat bestaat uit opeenvolgende cijfers. Deze nummers zijn niet bestaande telefoon- en faxnummers. [48]
In de tenlastelegging van [naam 1] worden 2 facturen expliciet genoemd, te weten F/2431 en F/2441. Aan de hand van het Excelbestand en het door de rechtbank als bijlage bij dit vonnis gevoegde overzicht van de facturenstromen, constateert de rechtbank ten aanzien van deze facturen dat de prijs die [naam 21] met betrekking tot een bepaalde auto aan [naam 31] rekent hoger is dan de prijs (exclusief BTW) die daarna [naam 54] aan [naam 18] rekent. Er dus sprake van een prijsval. De rechtbank stelt vast dat [naam 21] aan [naam 31] factureerde, terwijl [naam 1] dezelfde auto’s inkocht bij [naam 54] . [naam 31] is volgens de gegevens van de Kamer van Koophandel een niet bestaand bedrijf. [49]
Ook [naam 54] is voor de Belastingdienst en Kamer van Koophandel een onbekend bedrijf en heeft geen aangiften ingediend voor de omzetbelasting. [50] Het op de 13 facturen vermelde BTW-nummer is [btwnummer] . Dit nummer correspondeert met het BTW-nummer van de onderneming [naam 31] [51] .
[naam 31]
In de voorgaande paragraaf is reeds vastgesteld dat de onderneming [naam 31] is opgenomen in de entiteit [naam 30] , waarin tevens het bedrijf [naam 28] is opgenomen.
De bedrijfsomschrijving van [naam 31] luidt: “het leggen, storten en onderhouden van industrievloeren”. Het correspondentieadres van deze vennootschap is [adres 4] te Zundert, dat ook voorkomt als het adres waar [naam 33] is gevestigd, welke BV in het onderzoek Kameleon ook voor komt als verdachte. [52]
[naam 31] heeft over de periode van het 2e kwartaal 2008 intracommunautaire verwervingen geregistreerd ter hoogte van € 1.701.567,=. Over dat tijdvak is door [naam 31] geen aangifte voor de omzetbelasting gedaan. [53]
[naam 28] was in de periode 29 september 2003 tot 15 december 2004 enig aandeelhouder van [naam 31] [54] Later, in de periode 24 april 2008 tot 8 mei 2008 (de periode waarin de 13 facturen zijn gedateerd) was [naam 34] enig aandeelhouder en bestuurder . [55] [naam 32] – eerder genoemd met betrekking tot de [naam 28] facturen – was in diezelfde periode alleen/zelfstandig bestuurder van deze stichting. [56]
Tussenconclusie rechtbank
Uit het vorenstaande blijkt dat de namen [naam 54] , [naam 31] en [naam 31] – net zoals hiervoor bij [naam 28] / [naam 28] / [naam 28] – door elkaar worden gebruikt. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat [naam 54] , [naam 31] en [naam 31] een en hetzelfde bedrijf betreffen.
Voorts leidt de rechtbank uit hetgeen hierboven bij [naam 28] al is vastgesteld - namelijk dat [naam 28] en [naam 31] behoren tot dezelfde entiteit ( [naam 30] ) - af dat er een relatie bestaat tussen [naam 28] en [naam 31] en de daaraan verbonden niet bestaande bedrijven [naam 28] en [naam 31] . Van beide niet bestaande bedrijven zijn facturen aangetroffen in de administratie van [naam 18] .
Afhalen auto’s
Door de Belastingdienst is een cd-rom ontvangen van de Duitse belastingdienst met gegevens die betrekking hebben op de in- en verkoop van personenauto’s, voornamelijk van het merk Mercedes, door [naam 21] . Uit de gegevens die op deze cd-rom staan valt op te maken dat ten name van [naam 31] 74 facturen zijn opgemaakt ter zake van de levering van auto’s en dat bij aflevering deze auto’s zijn opgehaald door [naam 4] (63 maal), en [naam 32] (11 maal)
. [57] De verklaringen die [naam 4] en [naam 32] hierover hebben afgelegd, worden hierna onder 4.3.3 weergegeven.
4.3.2.5
Inkoopfacturen ten name van [naam 20]
Bij het onderzoek in de administratie die op 9 december 2010 in het bedrijfspand van [naam 18] in beslag werd genomen, werden onder meer 140 inkoopfacturen op naam van [naam 20] (hierna: [naam 20] ) aangetroffen. Deze 140 facturen zijn voorzien van data gelegen in de periode van 6 mei 2008 tot en met 12 februari 2009. [58] Op deze 140 facturen staat een totaalbedrag aan inkoop van € 3.459.243,00 (excl. BTW) en een totaal BTW-bedrag van € 657.256,30. [59] [naam 1] heeft deze BTW als voorbelasting opgegeven in zijn aangiften omzetbelasting van mei 2008 tot en met februari 2009. [60]
In de tenlastelegging van [naam 1] worden specifiek 8 facturen genoemd met de nummers
F/1488, F/1494, F/1502, F/1530, F/1577, F/1573, F/1558 en F1599 [61] . Als bijlagenummer op de 140 aangetroffen facturen is vermeld het nummer A/012, A/013, A/014, A/015, A/041 of A/043. Hieruit leidt de rechtbank af dat deze facturen zijn aangetroffen in ordners (bank jan/mrt 2009, bank okt/dec 2008, bank jul-sept 2008, bank mei-juni 2008, kas jan/dec 2009 en kas jan/dec 2008) in het bedrijfspand van [naam 1] aan de [adres 2] te Veen. [62]
Aan de hand van het Excelbestand en het door de rechtbank als bijlage bij dit vonnis gevoegde overzicht van de facturenstromen, constateert de rechtbank ten aanzien van de 8 genoemde facturen dat de prijs die de Duitse leveranciers [naam 21] en [naam 14] (hierna ook: [naam 14] ) met betrekking tot een bepaalde auto in rekening brengen, hoger is dan de prijs (exclusief BTW) die [naam 20] aan [naam 18] voor diezelfde auto rekent. Er is dus sprake van een prijsval. Hierbij wordt opgemerkt dat [naam 21] niet heeft gefactureerd aan [naam 20] , maar aan [naam 31] , terwijl dezelfde auto’s door [naam 20] zijn gefactureerd aan [naam 18] . Facturen van [naam 31] aan [naam 20] zijn gedurende het onderzoek van de FIOD niet aangetroffen. [63]
Het KvK-nummer [kvk nummer] op de facturen correspondeert met [naam 20] . De bedrijfsactiviteiten van [naam 20] bestaan - zakelijk weergegeven - uit het geven van organisatieadviezen en het verzorgen van administraties. Enig bestuurder van de onderneming was [naam 3] (geboren [geboortedatum naam 3] 1935) tot aan zijn datum van overlijden op [sterfdatum naam 3] 2009. Daarna zijn geen andere bestuurders bekend. [64] Van [naam 20] is gedurende het onderzoek door de Belastingdienst en het strafrechtelijk onderzoek geen administratie aangetroffen. [65] [naam 20] heeft in de periode van 1-4-2008 t/m 31-12-2008 geen aangiften omzetbelasting gedaan. [66] Over het eerste kwartaal van 2009 is geen aangiftebiljet uitgereikt aan [naam 20] .
Afhalen auto’s
Door de Belastingdienst is een cd-rom ontvangen van de Duitse belastingdienst met gegevens die betrekking hebben op de in- en verkoop van personenauto’s, voornamelijk van het merk Mercedes, door [naam 21] . Uit de gegevens die op deze cd-rom staan, valt op te maken dat bij [naam 21] ten name van [naam 20] auto's zijn afgehaald door onder andere [naam 4] (15 maal) en [naam 32] (tweemaal). [67] De verklaringen die [naam 4] en [naam 32] hierover hebben afgelegd, worden hierna onder 4.3.3 weergegeven.
4.3.2.6
Inkoopfacturen ten name van [naam 35]
Bij het onderzoek in de administratie die op 9 december 2010 in het bedrijfspand van [naam 18] in beslag werd genomen, werden onder meer 161 inkoopfacturen op naam van [naam 35] (hierna ook: [naam 35] ) aangetroffen. Deze 161 facturen zijn voorzien van data gelegen in de periode van februari 2009 tot juli 2009. Het totaalbedrag aan facturen bedraagt € 3.385.294 (excl. BTW) en een totaal BTW-bedrag van € 643.206. [68] [naam 1] heeft deze BTW als voorbelasting opgegeven in zijn aangiften omzetbelasting van februari 2009 tot en met juli 2009. [69]
In de tenlastelegging van [naam 1] worden specifiek 8 facturen genoemd met de nummers F/1344, F/1375, F/1399, F/1401, F/1414, F/1425, F/1440 en F/1460. Als bijlagenummer op de 161 aangetroffen facturen is vermeld het nummer A/011, A/012, A/040 of A/041. Hieruit leidt de rechtbank af dat deze facturen zijn aangetroffen in ordners (bank apr t/m jun 2009, bank jan t/m mrt 2009, bank jul/aug 2009 en kas jan/dec 2009) in het bedrijfspand van [naam 1] aan de [adres 2] te Veen. [70]
Aan de hand van het Excelbestand en het door de rechtbank als bijlage bij dit vonnis gevoegde overzicht van de facturenstromen, constateert de rechtbank ten aanzien van de 8 genoemde facturen dat de prijs die de Duitse leverancier [naam 14] met betrekking tot een bepaalde auto in rekening brengt hoger is dan de prijs (exclusief BTW) die [naam 35] aan [naam 18] voor diezelfde auto rekent. Er is dus sprake van een prijsval.
De rechtbank constateert voorts dat op één van de 8 facturen geen bankrekeningnummer van [naam 35] wordt vermeld en dat op de andere 7 facturen wordt vermeld dat betalingen dienen te geschieden op het bankrekeningnummer van [naam 36] met [naam bank] -nummer [rekeningnnummer]
[naam 35] was ten tijde van de datering van de hierboven genoemde 161 facturen een bij de Kamer van Koophandel ingeschreven [71] onderneming met als bedrijfsomschrijving: "Bemiddeling bij de aan- en verkoop van automobielen”.
[naam 35] is uitgenodigd tot het doen van aangifte omzetbelasting over het 1e kwartaal en het 2e kwartaal van 2009. De Duitse leverancier [naam 14] heeft intracommunautaire leveringen over het 1e tot en met het 3e kwartaal 2009 gelist op het BTW-nummer van [naam 35] , zulks terwijl [naam 35] over die periode geen intracommunautaire verwervingen heeft gelist. [naam 35] heeft geen aangiften omzetbelasting over 2009 ingediend. [72]
[naam 36] was sinds 28 maart 2002 enig aandeelhouder van [naam 35] . Bestuurder van de BV in de functie van directeur en alleen/zelfstandig bevoegd was vanaf 17 februari 2009 [naam 37] . In de periode van 5 februari 2009 tot 17 april 2009 was [naam 38] . bestuurder van deze BV. Hij was daarnaast vanaf 15 januari 2009 tot 20 mei 2009 voorzitter van [naam 36] . Daarvoor was hij ook al betrokken bij deze stichting. Hij was namelijk al vanaf 1 januari 2000 tot 20 mei 2009 secretaris en penningmeester van deze stichting. [73]
[naam 35] maakt onderdeel uit van een aantal ondernemingen die onder [naam 36] vallen, waarbij [naam 36] telkens enig aandeelhouder is. Onder deze stichting zitten een tiental andere ondernemingen die gerelateerd kunnen worden aan de inmiddels overleden [naam 3] en aan [naam 38] . [74]
Uit bij [naam 14] in beslag genomen bescheiden komt naar voren dat [75] voor de aan [naam 35] gefactureerde auto's betalingen zijn verricht aan [naam 14] door [naam 35] zelf, maar ook door [naam 36] , [naam 20] en [naam 39] Verder bevindt zich bij de bescheiden van [naam 14] een brief van [naam 14] van 14 januari 2010, waarin staat dat [naam 2] alle auto's inzake [naam 35] heeft besteld. [76]
Afhalen auto’s
Onder [naam 14] zijn diverse bescheiden in beslag genomen waaronder kopie-identiteitskaarten en volmachten, betrekking hebbende op auto’s die door [naam 14] zijn gefactureerd aan [naam 35] . Op basis van die bescheiden is door de FIOD vastgesteld dat de auto’s zijn afgehaald bij [naam 14] en ingevoerd op naam van [naam 35] door [naam 2] , [naam 4] , [naam 40] en [naam 41] . [77] [naam 4] , [naam 40] en [naam 41] hebben een verklaring hierover afgelegd. Die verklaringen worden hierna onder 4.3.3 weergegeven.
4.3.2.7
Inkoopfacturen ten name van [naam 39]
Bij het onderzoek in de administratie die op 9 december 2010 in het bedrijfspand van [naam 18] in beslag werd genomen, werden onder meer 144 inkoopfacturen op naam van [naam 39] aangetroffen. Deze 144 facturen zijn voorzien van data gelegen in de periode van juli 2009 tot en met december 2009, waarbij de rechtbank vaststelt dat de facturen zijn gedateerd in alle maanden in die periode. Het totaalbedrag aan facturen bedraagt € 3.327.352,94 (excl. BTW) en een totaal BTW-bedrag van
€ 632.197,06. [78] [naam 1] heeft deze BTW als voorbelasting opgegeven in zijn aangiften omzetbelasting van juli 2009 tot en met december 2009. [79]
In de tenlastelegging van [naam 1] worden specifiek 4 facturen genoemd met de nummers F/1244, F/1307, F/1316 en F/2335. Als bijlagenummer op deze facturen is vermeld het nummer A/009, A/010, A/ 040 of A/041. Hieruit leidt de rechtbank af dat deze facturen zijn aangetroffen in ordners (bank dec 2009, sept/okt/nov 2009, bank jul/aug 2009 en kas jan/dec 2009) in het bedrijfspand van [naam 1] aan de [adres 2] te Veen. [80]
Aan de hand van voornoemd digitaal facturenbestand [81] en het door de rechtbank als bijlage bij dit vonnis gevoegde overzicht van de facturenstroom, constateert de rechtbank dat ten aanzien van de ten laste gelegde facturen van [naam 39] aan [naam 18] de prijs die de Duitse leverancier [naam 21] met betrekking tot een bepaalde auto aan [naam 39] (dan wel [naam 35] met betrekking tot meldcode 0005) rekent hoger is dan de prijs (exclusief BTW) die daarna [naam 39] aan [naam 18] rekent, zodat er sprake is van een prijsval.
Er is in het geval van meldcode 0005 door [naam 14] gefactureerd aan [naam 35] en vervolgens door [naam 39] aan [naam 1] , maar er is geen factuur aangetroffen van [naam 35] aan [naam 39] en de auto wordt aan [naam 14] betaald door [naam 39] . [82]
De rechtbank constateert dat op de ten laste gelegde facturen geen KvK-nummer van [naam 39] wordt vermeld.
[naam 39] stond ten tijde van genoemde facturen bij de KvK ingeschreven en had vanaf 1 mei 2009 als bedrijfsomschrijving: "Im- en Export van diverse handelsgoederen." Enig aandeelhouder van [naam 39] sinds 6 april 2009 was [naam 36] . In de periode daarvoor en daarna waren de volgende personen directeur bij [naam 39]
  • vanaf 26-09-2007 tot 17-04-2009 [naam 38] .
  • vanaf 17-04-2009 tot 10-09-2009 [naam 36] .
Van deze BV is gedurende het onderzoek door de Belastingdienst en het strafrechtelijk onderzoek geen administratie aangetroffen. [84] [naam 39] heeft over het 2e kwartaal en het 3e kwartaal van 2009 geen aangiften omzetbelasting gedaan. [85]
[naam 38] . was vanaf 15 januari 2009 tot 20 mei 2009 voorzitter van [naam 36] . Al eerder was hij betrokken bij deze stichting. Vanaf 1 januari 2000 tot 20 mei 2009, was hij secretaris en penningmeester van deze stichting. [86]
Afhalen auto’s
Bij [naam 39] zijn auto’s afgehaald door [naam 40] en [naam 42] . [87] De verklaringen die [naam 40] en [naam 42] hierover hebben afgelegd, worden hierna onder 4.3.3 weergegeven.
4.3.2.8
Inkoopfacturen ten name van [naam 15]
Bij het onderzoek in de administratie die op 9 december 2010 in het bedrijfspand van [naam 18] in beslag werd genomen, werden onder meer 420 inkoopfacturen op naam van [naam 15] aangetroffen. Deze 420 facturen zijn voorzien van data gelegen in de periode van december 2009 tot en met september 2010. Het totaalbedrag aan facturen bedraagt € 11.822.735,23 exclusief BTW en een BTW-bedrag van in totaal
€ 2.246.319,77. [88] [naam 1] heeft de BTW van deze facturen als voorbelasting opgegeven in zijn aangiften omzetbelasting over de periode van december 2009 tot en met oktober 2010. [89]
In de tenlastelegging van [naam 1] worden specifiek 8 facturen genoemd met de nummers F/0969, F/0902, F/1093, F/1146, F/1165, F/1202, F/1237 en F/2266. Als bijlagenummer op de 420 aangetroffen facturen is vermeld een van de nummers A-004 t/m A-009 of A-0041 t/m A-0042. Hieruit leidt de rechtbank af dat deze facturen zijn aangetroffen in ordners (fact [naam 1] , bank juli/aug 2010, bank jun/jul 2010, mrt/apr 2010, jan/febr 2010, bank dec 2009, kas jan/dec 2009 of kas jan/aug 2010) in het bedrijfspand van [naam 1] aan de [adres 2] te Veen. [90]
Aan de hand van het Excelbestand en het door de rechtbank als bijlage bij dit vonnis gevoegde overzicht van de facturenstromen, constateert de rechtbank ten aanzien van de 8 facturen dat de prijs die de Duitse leverancier [naam 14] rekent met betrekking tot een bepaalde auto aan [naam 17] (vijf facturen), “ [naam 43] ” (twee facturen) of [naam 15] één factuur) hoger is dan de prijs (exclusief BTW) die [naam 15] daarna met betrekking tot dezelfde auto’s aan [naam 18] rekent. Er is dus in alle gevallen sprake van een prijsval. Er zijn geen facturen aangetroffen van [naam 17] of van “ [naam 43] ” aan [naam 15] [91]
[naam 15] is sinds 27 februari 2009 gevestigd op het adres [adres 5] te Uden.
De Belastingdienst heeft geen aangiften omzetbelasting van [naam 15] over het 4e kwartaal 2009 tot en met het 4e kwartaal 2010 ontvangen. [92]
Bestuurder van [naam 15] was in de periode van 27 februari 2009 tot 2 december 2009 [verdachte ] en met ingang van 2 december 2009 [naam 44] .
Aandeelhouder van deze BV is sinds 27 februari 2009 [naam 45] . [93]
Bij een doorzoeking op 9 december 2010 op het adres [adres 5] te Uden (vestigingsadres [naam 15] en tevens inschrijvingsadres van genoemde [naam 44] ) is het volgende bescheid aangetroffen: een CMR (vrachtbrief) van [naam 14] aan [naam 15] inzake de levering van vier voertuigen. Deze CMR is onder andere ondertekend middels een stempel van [naam 15] . Deze stempelafdruk komt overeen met de stempel die op 9 december 2010 in beslag is genomen in een auto bij [naam 18] [94] , welke auto op naam stond van [naam 1] . Het aantreffen van deze stempel bij [naam 1] , duidt op een relatie tussen deze BV en [naam 1] .
Bij onderzoek aan de telefoon met het nummer [telefoonnummer] die in de woning van [naam 2] is aangetroffen, kwam naar voren dat dit nummer op naam stond van [naam 45] . In deze telefoon werden sms’jes teruggevonden waarin de meldcode [code] werd vermeld, waarbij ook telkens het volledige (en gelijkluidende) chassisnummer werd vermeld. Deze meldcode behoort bij een Mercedes-Benz S 350 CDI, met chassisnummer [code] en komt terug in de factuur F/2266 van 22 juni 2010 van [naam 15] [naam 18] . In genoemde telefoon was te zien dat op 15 november 2010 en 16 november 2010 inzake dit voertuig een inkomende sms is ontvangen van [naam 14] inzake de specificaties van dit voertuig en de prijs. Op 16 november 2010 en 17 november 2010 zijn twee uitgaande sms-berichten te zien aan " [naam 44] " naar het nummer [telefoonnummer] inzake de Mercedes-Benz type S 350 CDI BLUE EF met chassisnummer [code] , kilometerstand van 27.041 km voor een prijs van
€ 55.000. Ook dit telefoonnummer staat op naam van [naam 45] en is vermoedelijk in gebruik bij [naam 44] . [95]
Nu de telefoon met het nummer [telefoonnummer] in de woning van [naam 2] is aangetroffen, gaat de rechtbank ervan uit dat deze telefoon aan hem toebehoort. Uit de uit die telefoon verkregen informatie leidt de rechtbank af dat [naam 2] betrokkenheid heeft gehad bij de feitelijke inkoop van de auto met de meldcode 8852 bij [naam 14] en dat hij hierover contacten heeft met [naam 44] ( [naam 44] ), de bestuurder van [naam 15]
Afhalen van de auto's
Volgens bescheiden die zijn verstrekt door [naam 14] , zijn ten name van [naam 15] auto's afgehaald door [naam 42] , de zoon van [naam 1] . [96] De verklaring die [naam 42] hierover heeft afgelegd, wordt hierna onder 4.3.3 weergegeven
4.3.3
Verklaringen verdachten en getuigen
[naam 46], directeur van [naam 47] , heeft verklaard [97] dat hij voertuigen, met name voertuigen die [naam 47] rechtstreeks van Mercedes Benz AG krijgt en die op het internetplatform YUCON van Mercedes worden aangeboden, heeft verkocht aan Nederlandse klanten. Buitenlandse klanten moeten [naam 47] een uittreksel uit het Handelsregister en een kopie van een paspoort geven. Na betaling worden de voertuigen op het bedrijf van [naam 47] afgehaald. De directeur van het buitenlandse bedrijf moet een zogenaamde uitvoerverklaring ondertekenen. Bij het afhalen van het voertuig wordt een kopie van het legitimatiebewijs van de afhaler gemaakt.
Desgevraagd heeft [naam 46] verklaard dat hij [naam 1] omstreeks 2007 heeft leren kennen. [naam 1] heeft toen naar voertuigen geïnformeerd die vervolgens niet door [naam 1] werden gekocht, maar óf door [naam 2] voor [naam 28] óf door [naam 26] . [naam 46] kent het bedrijf [naam 26] De auto’s die [naam 26] kocht, werden ook afgehaald met een transportwagen en/of tijdelijke kentekens. Er werd altijd een factuur uitgeschreven. Nadat hem een foto van [naam 1] was getoond, verklaarde [98] [naam 46] :
"
Dit is [naam 1] . [naam 1] had telefonisch met ons contact, ook met mij, om te vragen of wij bepaalde voertuigen hadden, hij bestelde ook deze voertuigen. [naam 1] heeft bijvoorbeeld nieuwe C-klasse Mercedessen gekocht, ongeveer 20 stuks. Hij kocht deze voertuigen niet zelf maar voor anderen. Hij gaf aan welke firma de voertuigen af kwam halen en op welke firma deze voertuigen gefactureerd moesten worden. Waar deze voertuigen later naartoe gingen, werd later doorgegeven. [naam 1] heeft zelf de auto's uitgezocht."
Behalve [naam 1] verscheen ook [naam 2] bij het bedrijf van [naam 46] . Als [naam 2] voor [naam 1] optrad, werd een kopie van zijn legitimatiebewijs gemaakt. [naam 2] heeft voor [naam 28] onderhandeld en de voertuigen gekocht. Nadat hem een foto van [naam 2] is getoond verklaarde [naam 46] dat dit de persoon is van [naam 28] . [naam 2] was er volgens [naam 46] altijd bij als er meer dan twee voertuigen afgenomen waren. [naam 4] en [naam 2] waren samen met de vrachtwagen en vaak was er nog een derde persoon bij. Op de vrachtwagen, die [naam 4] bestuurde, konden twee auto’s en [naam 2] en de ander konden dan nog twee auto’s vervoeren. [naam 2] haalde de auto's op voor de firma's waarvoor [naam 1] de auto's besteld had. [naam 2] was de ondernemer en had geen volmacht nodig van [naam 18] . [naam 1] belde gewoon op en deed navraag voor andere bedrijven. [naam 46] kreeg de naam en het adres van [naam 28] van [naam 2] . Volgens [naam 46] heeft hij vaak aan [naam 2] en [naam 1] gevraagd wat ze met al die auto’s moesten. Zij hebben toen gezegd dat zij grote handelaren wisten om de auto’s aan te leveren en als die de auto’s snel verkochten, konden zij, [naam 2] en [naam 1] , weer inkopen bij [naam 46] . [99]
[naam 48], verkoopleider bij [naam 14] , heeft verklaard [100] dat hij via het door Mercedes Benz AG geëxploiteerde internetplatform YUCON recente tweedehands voertuigen bekijkt om qua prijs interessante auto’s te vinden waarvan hij weet dat hij daarvoor klanten heeft. Hij zegt [naam 1] te kennen via [naam 2] . [naam 2] heeft hij eind 2008 via [naam 4] leren kennen. [naam 2] en [naam 4] waren toen bij [naam 14] en hebben toen drie voertuigen voor [naam 20] besteld. [naam 1] is met [naam 2] bij [naam 14] geweest. Het bedrijf [naam 15] kent hij ook, waarbij hem de naam [naam 44] als directeur te binnen schiet. Deze [naam 44] heeft vaker, steeds vergezeld van [naam 2] , auto’s bij [naam 14] opgehaald. Desgevraagd heeft hij verklaard de bedrijven [naam 20] , [naam 39] en [naam 17] te kennen. Hij heeft wat betreft [naam 20] en [naam 39] steeds met [naam 2] onderhandeld. [naam 2] heeft met een volmacht voertuigen bij hem gekocht. Het eerste contact met [naam 20] had hij met [naam 2] en ene [naam 4] . Met [naam 17] heeft [naam 14] ook zaken gedaan. Directeuren van [naam 17] waren genoemde [naam 4] en ene [verdachte ] . Ook bij [naam 17] heeft [naam 2] met volmachten opgetreden en voertuigen gekocht. [naam 4] was wel eens samen met [naam 2] bij [naam 14] . [naam 2] vroeg soms gericht om voertuigen en het kwam ook voor dat [naam 48] zelf aan [naam 2] auto’s aanbood. De voertuigen werden met een kleine transportwagen waarop 2 tot 3 voertuigen konden, afgehaald. De chauffeur van de transportwagen heette [naam 42] .
[naam 44]heeft verklaard dat hij directeur is geweest van [naam 15] . Hij heeft geen administratie van [naam 15] Hij is vanaf het begin door een maat geholpen met de Duitse taal en het internet.. [101] Die maat is [naam 2] . [102]
[naam 32]heeft verklaard [103] dat hij in 2008 bestuurder is geweest van [naam 31] en dat hij wist dat er via dat bedrijf auto’s in Duitsland gekocht werden. [naam 32] ontving € 100,= per rit voor het afhalen van auto’s bij [naam 21] . In het begin gingen voornamelijk [naam 4] en [naam 2] mee om de papieren bij [naam 21] te ondertekenen. [naam 2] had eerst een ander bedrijf waarvan de naam lijkt op [naam 49] of iets dergelijks. Omdat er problemen waren met dat bedrijf hebben zij hem gevraagd [naam 31] voor de inkoop van auto’s bij [naam 21] te mogen gebruiken. Hij moest die auto’s met behulp van een transporter afleveren bij het bedrijf van [naam 1] in Veen. Hij haalde de auto’s op voor [naam 4] , [naam 1] en [naam 2] . [naam 32] heeft voorts verklaard dat hij nog nooit een aangifte omzetbelasting heeft ingediend. Hij heeft ook nog nooit een factuur van [naam 31] gezien en hij heeft deze ook nooit opgemaakt. Op de hem getoonde facturen staat ook niet zijn handtekening. Er was geen administratie of een boekhouding van [naam 31] . Alles bleef in het bezit van [naam 2] , [naam 4] of [naam 1] .
[naam 32] heeft [naam 2] herkend bij een fotoconfrontatie als degene die hij [naam 2] noemde in zijn eerdere verklaringen. [104]
[naam 32] heeft tevens [naam 4] bij een fotoconfrontatie herkend als degene die hij in zijn verklaringen [naam 4] noemt. [105]
[naam 4]heeft verklaard [106] dat hij meerdere keren voor [naam 1] auto’s heeft opgehaald bij [naam 21] in Duitsland. Dat deed hij meestal met een transporter met een aanhangwagen. Die waren van [naam 1] . Hij werd door [naam 1] contant betaald, € 80,= tot € 120,= per dag, voor het ophalen van de auto’s. In 2009 heeft hij samen met [naam 38] [naam 15] opgericht. Zijn vrouw [verdachte ] , [naam 38] . en hij waren bestuurders van [naam 15] . en volgens hem ook van [naam 45] . [naam 38] verzorgde de administratie van [naam 15] Binnen deze ondernemingen zijn geen activiteiten verricht. [naam 38] . verzorgde de administratie van [naam 15] . Door hem en zijn vrouw [verdachte ] zijn bankrekeningen aangevraagd op naam van de [naam 15] . bij [naam bank] .
Voort heeft [naam 4] verklaard [107] dat zijn vrouw, [verdachte ] , [naam 17] op haar naam heeft genomen. Hij had dat aan haar gevraagd. Hij deed dit als vriendendienst voor [naam 50] en [naam 2] . De naam van [naam 17] is na problemen met vergunningen gewijzigd in [naam 17] en later in [naam 17] . Hij is [naam 17] gaan gebruiken voor de autohandel. Hij haalde auto’s op in Duitsland bij [naam 14] of [naam 21] en vervoerde deze auto's naar [naam 1] in Nederland. Op papier gingen deze auto's via [naam 17] in België. Van daaruit werden de auto’s gefactureerd aan [naam 15] in Nederland. [naam 1] vertelde hem dat hij, [naam 4] , voor hem auto's op kon halen in Duitsland en dan per dag € 100 kon verdienen. [naam 2] belde hem om door te geven welke auto's hij op moest halen in Duitsland. [naam 2] kocht de auto's in Duitsland bij [naam 14] . Vervolgens belde [naam 2] hem en vertelde hem welk bedrag hij voor welke auto gestort zou krijgen op de bankrekening van [naam 17] . Soms vertelde [naam 2] hem ook de meldcode van de betreffende auto en het bedrag dat door hem voor deze auto moest worden doorbetaald naar [naam 14] in Duitsland. Bij de overschrijving van het bedrag naar de bankrekening werd de meldcode vermeld. Ook kreeg hij wel sms’jes waarin de meldcode van de auto stond vermeld, zodat hij wist welke auto hij op moest halen in Duitsland. Hij heeft de auto’s vervoerd in opdracht van [naam 2] . [naam 2] onderhandelde over de prijs van de auto's bij [naam 14] in Duitsland. Hij, [naam 4] , kreeg het bedrag van [naam 15] gestort op de bankrekening van [naam 17] in België. Het verschil tussen het bedrag gestort door [naam 15] en het bedrag dat hij over moest schrijven naar [naam 14] in Duitsland was het bedrag dat hij kreeg voor de door hem verrichte werkzaamheden. Dit waren bedragen tussen de € 80 en € 200. Zijn werkzaamheden bestonden uit het ophalen van de auto's in Duitsland en het vervoeren en afleveren van deze auto's bij [naam 1] of zijn broer [naam 51] op het industrieterrein in Veen. Hij haalde ook deze auto's op met de transporter met aanhangwagen van [naam 1] en reed met deze auto's rechtstreeks van Duitsland naar Nederland. Hij gaf de autosleutels vervolgens af aan [naam 1] of zijn broer [naam 51] . De auto's gingen daarna een loods in van [naam 1] . De auto's zijn nooit in België geweest. Als hij auto's bij [naam 14] in Duitsland had opgehaald, dan factureerde [naam 14] deze auto’s aan [naam 17] in België. Hij of [verdachte ] factureerden deze auto vervolgens door naar [naam 15] in Nederland. [naam 14] heeft deze auto op papier verkocht aan [naam 17] via bemiddeling van [naam 2] . [naam 4] herinnert zich dat er iets was met een bedrijf waar eerder door [naam 14] aan gefactureerd werd. Dat was terloops een keer ter sprake gekomen in een gesprek met [naam 1] , [naam 2] en mogelijk [naam 38] In dit gesprek is het initiatief genomen om via [naam 17] te gaan factureren. Nadat [naam 4] tijdens zijn verhoor was voorgehouden dat [naam 15] op 2 december 2009 is overgeschreven van [verdachte ] naar [naam 44] en dat een week daarna, volgens de gegevens bij de boekhouder uit België [naam 52] , de eerste factuur van [naam 14] naar [naam 17] is gestuurd, verklaarde [naam 4] dat hij niet weet waarom deze facturatie niet rechtstreeks naar [naam 15] gebeurde, maar dat [verdachte ] meerdere keren tegen hem heeft gezegd dat er iets niet klopte. [naam 4] kreeg de factuur van [naam 14] mee op het moment dat hij de auto bij [naam 14] in Duitsland ophaalde.
[naam 4] heeft ook nog verklaard [108] dat hij in Duitsland een aantal stukken meekreeg, waaronder een originele factuur of een kopie factuur van de auto die hij meenam naar Nederland. Als hij de auto inleverde bij [naam 1] dan gaf hij de factuur en alle andere stukken die hij in Duitsland bij het ophalen van de auto had gekregen, af aan [naam 1] .
[naam 4] had een bankpasje op naam van [naam 17] . Zowel hij als [verdachte ] waren gemachtigd voor de bankrekening van [naam 17] . [verdachte ] deed meestal via internetbankieren de overschrijvingen voor [naam 17] . [109]
Nadat hem gevraagd werd wat [naam 2] met [naam 15] te maken heeft, verklaarde [110] [naam 4] dat [naam 2] wist dat [naam 4] samen met [naam 38] . dit aan het opzetten was. Zij zaten bij elkaar en spraken daarover. Volgens [naam 4] klopt het dat het geld ging van [naam 18] naar [naam 2] en dan via [naam 15] naar [naam 17] . [naam 17] kreeg het geld van [naam 15] , maar [naam 2] deed wel de bemiddeling. [naam 2] belde of stuurde [naam 4] een sms’je als het geld van [naam 15] overgemaakt was op de rekening van [naam 17] of als er een auto moest worden betaald aan [naam 14] in Duitsland.
[verdachte ]heeft over [naam 15] verklaard [111] dat zij in het bijzijn van [naam 4] en [naam 38] . de stukken voor deze BV heeft ondertekend bij de notaris. Over notulen van een vergadering van 10 mei 2009 waarin staat dat zij haar functie als directeur zou overdragen aan [naam 2] , verklaarde zij niet te weten waarom [naam 2] directeur moest worden. [verdachte ] heeft ook [naam 17] op haar naam gehad op verzoek van haar man [naam 4] .
Zij heeft samen met haar man [naam 4] bankrekeningen in België geopend in opdracht van [naam 2] en [naam 1] . De bankrekeningen van [naam 15] en [naam 17] stonden op haar naam. De bankrekening van [naam 15] is op haar naam gezet op verzoek van [naam 4] , [naam 1] , [naam 2] en [naam 38] .
[verdachte ] moest ook steeds geld overmaken naar Duitsland. Zij deed dit samen met [naam 4] .
Zij ging dan samen met [naam 4] naar de bank om geld over te maken. Het was een samenspel. Het geld ging van [naam 1] naar [naam 2] , vervolgens naar [naam 4] en [verdachte ] en zij moesten dan het geld overmaken naar Duitsland. Zij heeft ook bankafschriften gezien van [naam 15] en van [naam 17] . Zij heeft de bankpasjes van de [naam bank] en de [naam bank] van [naam 17] en het bankpasje van [naam 15] in haar bezit gehad en die bankrekeningen stonden op haar naam. [verdachte ] wist dat de betalingen betrekking hadden op auto’s. Zij wist dat de auto’s in Duitsland werden opgehaald. [verdachte ] wist dat bedragen afkomstig van [naam 20] op haar privérekening zijn binnengekomen. Zij moest deze bedragen er ook gelijk weer afhalen en dit geld heeft zij aan [naam 4] gegeven. Dat geld was ook uit de autohandel afkomstig. Omdat zij als tussenschakel fungeerden in die autohandel kregen zij van [naam 2] een geldbedrag op hun bankrekening overgemaakt, waarvan ze weer betalingen moesten verrichten naar Duitsland. Er bleef dan geld over (100 tot 200 euro) en dat was dan voor hen. Het initiatief om met auto's te handelen kwam van [naam 1] en [naam 2] . [verdachte ] heeft wel eens facturen gemaakt. Iemand heeft een lay-out van de facturen op hun computer gezet. Zij hoefde deze dan alleen aan te passen met de datum en het bedrag. Zij maakte de facturen in opdracht van [naam 4] . Hij vertelde haar wat zij op de facturen moest zetten. [naam 4] kreeg dit weer door van [naam 2] .
[naam 40]heeft verklaard [112] dat hij diverse keren, samen met [naam 42] , auto’s heeft opgehaald bij [naam 14] . Er werden veelal drie auto's opgehaald. Twee gingen dan via de autotrailer van [naam 1] en daar reed [naam 42] in. Hijzelf reed er dan met de derde auto achteraan. Hij werd dan gebeld door [naam 42] of [naam 1] met de vraag of hij zin had om auto’s op te halen in Duitsland. Hij bracht de auto’s naar Veen en kreeg € 100,= per rit betaald. Het geld lag altijd klaar op het bureau in het kantoor van [naam 1] . Nadat hem een viertal rekeningafschriften werden voorgehouden betreffende overboekingen van [naam 36] naar de Belgische bankrekening van [naam 40] voor een totaalbedrag van € 15.815,-- verklaarde [naam 40] dat dit inderdaad heeft plaatsgevonden en dat hij dat op verzoek heeft gedaan van [naam 2] . [naam 2] had hem gevraagd of het geld overgemaakt kon worden naar de bankrekening van [naam 40] in België. [naam 2] belde hem als er geld overgemaakt was. Hij ging dan het geld ophalen en gaf het dan aan [naam 2] .
[naam 38]heeft verklaard [113] dat hij bedrijfsadviseur is en dat hij werkzaam is op een administratiekantoor, waarbij hij administratieve en bedrijfsmatige adviezen geeft over alles wat betrekking heeft op de bedrijfsvoering. Hij was actief bij onder andere [naam 39] was ook een administratiekantoor toen hij daar directeur was. De administratie en fiscale zaken van [naam 39] verzorgde hij zelf. Hij kent het bedrijf [naam 35] (hierna ook: [naam 35] ). Hij weet dat dit bedrijf er geweest is. Zijn vader had een aantal bedrijven overgenomen en daar was [naam 35] er een van. Als zijn vader een bedrijf overnam dan opende hij een bankrekening en vroeg dan tevens een bankpas aan. In negentig procent van de gevallen vroeg zijn vader deze dan ook voor hem aan. [naam 38] . heeft, nadat hem werd verteld dat hij van 5 februari 2009 tot en met 17 april 2009 directeur was van [naam 35] , erkend [114] dat hij korte tijd directeur van deze BV is geweest. Als hem wordt voorgehouden dat in de periode dat hij directeur was in Duitsland auto's zijn gekocht door [naam 35] en dat deze auto’s zijn betaald door de [naam 36] , verklaarde [naam 38] . dat dat inderdaad zo kan zijn. De bedragen voor de auto's kreeg hij op de rekening van de [naam 36] betaald en vervolgens betaalde hij deze aan Duitsland. Hij wist dat het om Mercedessen ging want dat stond in de omschrijving van de betalingen. Op de bankafschriften stond vermeld van wie de [naam 36] deze betalingen kreeg. Het zou goed kunnen dat deze betalingen afkomstig waren van het [naam 18] . [naam 38] . wist dat het om Mercedessen ging, want dat stond in de omschrijving van de betalingen. Hij kreeg telefonisch door welke bedragen hij zou ontvangen en vervolgens hoeveel hij moest overmaken naar Duitsland. Nadat hem werd voorgehouden dat er bepaalde namen van personen, zoals [naam 4] , [naam 2] , [naam 2] en [naam 1] in zijn agenda stonden, verklaarde [naam 38] . dat [naam 4] de voornaam is van [naam 4] en dat [naam 2] , of [naam 2] , de persoon is die door [naam 4] werd meegenomen. [naam 38] . was er van op de hoogte dat [naam 4] wel eens auto’s haalde. [naam 38] . ging er van uit dat [naam 40] de kopers en verkopers bij elkaar bracht, omdat hij hiervoor provisie heeft gekregen via de [naam 36] . Als [naam 38] . wordt voorgehouden dat op de aan hem getoonde factuur van [naam 35] , gecodeerd F/1454, letterlijk vermeld stond: "Op dit moment zijn wij bezig met een nieuwe bankrekening. Betalingen tijdelijk graag op de rekening van [naam 36] , [naam bank] nr. [rekeningnnummer] ", verklaarde [naam 38] . dat hij toestemming heeft gegeven om dat zo te doen. [115]
De [naam 2] over wie hij het eerder had, betreft de heer [naam 2] . [116]
Bij de bedrijven [naam 35] , [naam 39] en [naam 15] is [naam 38] . betrokken geweest zoals op de inschrijvingen van de Kamer van Koophandel staat. Hij heeft betalingen ontvangen en betalingen verricht in verband met de aan- en verkoop van auto’s door [naam 35] . [117]
Toen hem een aantal volmachten werd voorgehouden waarin hij als bestuurder van [naam 35] [naam 2] de volmacht gaf om namens [naam 35] auto’s bij [naam 14] te bestellen, te betalen en inclusief alle papieren in ontvangst te nemen, in welke volmachten ook vermeld werd dat [naam 4] en [naam 40] auto’s inclusief papieren in ontvangst mochten nemen, verklaarde [naam 38] . dat op die volmachten zijn handtekening staat en dat dit is gebeurd in de overdrachtsfase toen hij directeur van de BV was. Hij was ervan op de hoogte dat [naam 35] zou worden gebruikt voor de autohandel van [naam 2] . Hij heeft via de bankrekening van de [naam 36] gedurende de maanden februari tot en met half juni 2009 betalingen ontvangen van [naam 18] en deze vervolgens doorbetaald aan [naam 14] in verband met de aankoop van auto’s bij [naam 14] zonder ooit facturen gezien te hebben van [naam 14] aan [naam 35] of van [naam 35] aan [naam 18] . De betalingen die op de rekening van [naam 36] binnenkwamen en betaald moesten worden, werden door [naam 2] aan hem doorgegeven. Bij [naam 35] is nog nooit een auto geweest. Voor zover hij weet gingen de auto's die in Duitsland gekocht werden, direct door naar [naam 18] , want dat was degene die ze betaald had. [118]
[naam 42]heeft verklaard [119] dat hij vanaf 2007 tot januari 2011 als vrachtwagenchauffeur werkte voor zijn vader [naam 1] . De vrachtwagen waar hij mee reed, was van zijn vader. Hij heeft auto’s opgehaald voor bedrijven, zoals [naam 17] en [naam 15] , en kreeg daar € 100,= voor. Meestal ging hij met [naam 41] en [naam 40] naar Duitsland. Hij haalde regelmatig auto’s op bij [naam 14] in Duitsland. Hij zag daar dan [naam 48] . [naam 48] zorgde ervoor dat alle papieren klaar lagen en de auto klaar stond. Hij moest alles tekenen. Het geld (€ 100,=) kreeg hij wel eens via zijn vader in een envelop. Het geld lag meestal klaar in een envelop op het kantoor van zijn vader. [naam 42] kent [naam 2] . Hij zat wel eens bij hen op de zaak. Ook [naam 4] heeft hij wel eens gezien op het bedrijf van zijn vader. [naam 4] ging wel eens mee om auto’s te halen in Duitsland. [naam 4] had een bedrijf genaamd [naam 17] . [naam 42] bracht de auto’s direct naar het bedrijf van zijn vader, maar ook wel eens naar het bedrijf waaraan zijn vader de auto’s weer had verkocht. Hij reed nooit naar België. Als hij auto’s moest ophalen bij [naam 14] werd hij vooraf gebeld door zijn vader, maar ook door [naam 2] , [naam 41] , [naam 40] en [naam 44] . Als zijn vader wist dat bijvoorbeeld [naam 13] de volgende dag een auto wilde hebben, dan belde zijn vader naar hem om te zeggen dat hij naar Duitsland moest.
[naam 27]heeft verklaard [120] dat hij met iemand anders bij [naam 21] is geweest. Dit was met een autotrailer van [naam 1] . Hij heeft daar bestelformulieren getekend om de auto’s mee te kunnen krijgen. Hij kreeg dan ook de papieren mee die bij de auto’s hoorden. Toen hij daar is geweest, werden er drie auto's tegelijk opgehaald. Twee gingen er op de autotrailer en een reed er achter met een groene plaat. Hij heeft deze auto's afgeleverd bij [naam 1] te Veen. Hij is een keer of acht bij [naam 21] geweest, altijd met de trailer van [naam 1] en altijd samen met iemand anders. Er werden dan twee of drie auto's meegenomen. De mensen die met hem meegingen waren kennissen van [naam 1] .
[naam 27] heeft voorts - nadat hem een bestelformulier werd getoond waarop te zien is dat [naam 26] een Mercedes Benz met meldcode [code] heeft besteld en hem gevraagd was of hij dit formulier heeft ondertekend - bevestigd dat hij samen met anderen bij [naam 21] is geweest om auto’s op te halen en dat hij dit bestelformulier heeft ondertekend, waarna hij de auto’s meekreeg. Hij was daar met een autotrailer van [naam 1] en heeft toen drie auto’s tegelijkertijd opgehaald. Die auto’s heeft hij afgeleverd bij [naam 1] in Veen. Hij is in een periode van zes weken ongeveer acht keer met een trailer van [naam 1] bij [naam 21] geweest om auto’s op te halen. Daar waren altijd kennissen van [naam 1] bij.
De rechtbank stelt aan de hand van het facturenbestand vast dat genoemde Mercedes Benz met meldcode [code] correspondeert met de auto die vermeld wordt op de factuur F/2082 van [naam 26] aan [naam 18] .
[naam 41]heeft verklaard [121] dat hij voor [naam 18] in Veen, samen met [naam 42] , auto’s reed. De auto's werden opgehaald voor [naam 18] . Hij heeft deze auto’s altijd op hetzelfde adres van [naam 1] in Veen afgeleverd. [naam 1] zag hij daar wel eens. Als hij in Veen kwam op het bedrijf van [naam 18] om auto's op te gaan halen, dan lag alles klaar op het bedrijf, zoals de groene kentekenplaten en een briefje met de kentekens die opgehaald moesten worden. Hij ging de auto's altijd ophalen in Duitsland, samen met [naam 42] . Er waren nooit anderen bij. [naam 42] en hij gingen met een vrachtauto met aanhanger waar twee auto's op konden. Zo konden zij per rit maximaal drie auto’s meenemen naar Nederland. De auto's uit Duitsland werden altijd bij [naam 18] te Veen afgeleverd. [naam 42] gaf hem de opdrachten. Hij is eind 2009 gaan rijden voor [naam 1] en heeft dit ongeveer anderhalf jaar gedaan. Hij kwam dan ongeveer een keer per week en soms twee keer per week bij [naam 14] . Hij heeft de stempel van [naam 17] gezet op bescheiden die hij moest tekenen bij [naam 14] in Duitsland. Hij tekende daarbij altijd met zijn eigen naam, anders kreeg hij de auto niet mee. Hij kreeg ook de kentekenpapieren en de CMR’s mee. Die papieren gaf hij af bij [naam 18] . Hij is nooit naar België gereden vanuit Duitsland. Hij kreeg € 100,= per rit contant uitbetaald. Dit bedrag lag altijd na afloop van de rit naar Duitsland klaar bij [naam 18] in Veen. [naam 41] kent ook [naam 4] . Die heeft hem één of twee keer gebeld om een auto op te halen bij [naam 14] .
4.3.4
Overige onderzoeksbevindingen van de FIOD
Aangetroffen voorraadlijsten
Op 9 december 2010 is in de woning aan de [adres 6] in Drunen, zijnde het woon- of verblijfadres van [naam 42] [122] , tijdens een doorzoeking [123] in de jaszak van [naam 1] , zijn vader, die in de woning aanwezig was, een voorraadlijst [124] , bestaande uit twee pagina’s, met als opschrift “VOORRRAADLIJST 02-12-2010” aangetroffen en in beslag genomen. [125]
Op 9 december 2010 zijn in de woning aan de [adres 7] te Veghel, zijnde het verblijfadres van [naam 2] , tijdens een doorzoeking bescheiden aangetroffen en in beslag genomen. [126] Hieronder bevonden zich een aantal voorraadlijsten [127] van verschillende data, te weten van 6-12-2010, 2-3-2010, 21-4-2010, 3-5-2010, 24-11-2010, 14-4-2010, 15-11-2010, 25-10-2010, 4-10-2010 en 23-3-2010. [128] Deze voorraadlijsten hebben steeds als opschrift “VOORRRAADLIJST ….” met op de plaats van de puntjes één van de hiervoor genoemde data.
Voorts zijn digitale bestanden gekopieerd van de computer in het pand van [naam 18] . In die digitale bestanden werd de versie aangetroffen van de fysieke voorraadlijst met opschrift “VOORRRAADLIJST 6-12-2010” die op 9 december 2010 werd aangetroffen in de woning van [naam 2] . [129] Op die digitale voorraadlijst staan in de linkermarge geen prijzen met pen bijgeschreven, zoals wel het geval is op de fysieke voorraadlijsten.
Het woord VOORRRAADLIJST bevat op alle exemplaren drie keer de letter R, waaruit de rechtbank afleidt dat deze lijsten afkomstig zijn vanuit dezelfde bron of hetzelfde bestand.
Op deze voorraadlijsten zijn meerdere auto's omschreven, allen van het merk Mercedes. Op de voorraadlijsten zijn voor iedere auto de volgende gegevens vermeld: Merk, type, kleur, bouwjaar, kilometerstand, chassisnummer en de vermoedelijke verkoopprijs/vraagprijs inclusief BTW.
Op de fysieke exemplaren is bij iedere auto handgeschreven in de linkermarge ook nog een andere prijs vermeld, die in alle gevallen lager is dan de gedrukte verkoop-/vraagprijs.
Aan de hand van het Excelbestand, heeft de rechtbank de voorraadlijsten gecontroleerd om te bezien wat deze handgeschreven prijzen inhouden (voor zover die controle mogelijk is, nu niet alle op de voorraadlijsten voorkomende auto’s/meldcodes in het facturenbestand worden vermeld). De rechtbank constateert dat in de meeste gevallen het handgeschreven bedrag precies overeenkomt met de prijs die het Duitse bedrijf [naam 14] factureert aan de bedrijven [naam 17] of [naam 15] . In een aantal gevallen wijkt die handgeschreven prijs enigszins af van de verkoopprijs van [naam 14] , maar dan gaat het om afwijkingen van ten hoogste “slechts” enkele honderden euro’s. De rechtbank heeft de in de jaszak van [naam 1] aangetroffen voorraadlijst in zijn geheel gecontroleerd en constateert dat van de 23 vermelde auto’s/meldcodes 14 daarvan niet voorkomen in het Excel-facturenbestand en dat van de overige 9 auto’s/meldcodes er 7 zijn waarvan het handgeschreven bedrag exact overeenkomt met de prijs die de Duitse leverancier aan [naam 15] of [naam 17] factureerde. De overgebleven 2 auto’s betreffen de meldcodes waarnaar de raadsman in zijn pleidooi heeft verwezen (meldcodes [code] en [code] ) en die zien op een tapgesprek (T004-354) tussen [naam 1] en zijn broer. De afwijking tussen het handgeschreven bedrag en de prijs van de Duitse leverancier is slechts gering.
De prijzen die aan [naam 1] worden gefactureerd (zowel de brutoprijs (inclusief BTW) als de nettoprijs) door bedrijven als [naam 15] wijken, voor zover te controleren valt (in een aantal gevallen is namelijk alleen een Duitse factuur aangetroffen aan [naam 17] , maar geen factuur van [naam 15] aan [naam 1] ), met name op de voorraadlijsten van 2 maart 2010 en 23 maart 2010, in veel grotere mate af van het handgeschreven bedrag. Dan gaat het om afwijkingen van veelal meer dan duizend euro.
Uit dit alles leidt de rechtbank af dat de handgeschreven bedragen betrekking hebben op de Duitse verkoopprijzen.
Nu deze voorraadlijsten met handgeschreven bedragen zowel bij [naam 1] (in zijn jaszak en op zijn computer) als bij [naam 2] zijn aangetroffen, neemt de rechtbank als vaststaand aan dat zij beiden op de hoogte waren van de inkoopprijs in Duitsland en dat zij ook wisten van de prijsval die daarna optrad. De rechtbank acht, gelet op de plaatsen waar bepaalde voorraadlijsten zijn aangetroffen, aannemelijk dat de voorraadlijsten op de computer van [naam 1] werden ingevuld en dat daarna de Duitse inkoopprijs er handmatig werd bijgeschreven, waarna de voorraadlijsten werden verstrekt aan [naam 2] .
Tapgesprekken
[130] Tijdens het onderzoek zijn telefoongesprekken afgeluisterd in twee periodes:
- tussen 17 augustus 2010 en 31 augustus 2010;
- tussen 25 november 2010 en 15 december 2010.
Het grootste deel van de gesprekken en sms-berichten heeft betrekking op auto's uit Duitsland die via [naam 15] bij [naam 18] terecht kwamen en naar de opvolgende schakels in de facturenketen gingen. De leverancier in Duitsland was op dat moment [naam 14] .
In de eerste tapperiode is het faxnummer van [naam 18] getapt (T01, [telefoonnummer] ) alsmede de 06-lijnen dan wel mobiele telefoons in gebruik bij [naam 2] (T02, [telefoonnummer] ) en [naam 1] (T03, [telefoonnummer] ).
In de tweede tapperiode zijn de 06-lijnen dan wel mobiele telefoons getapt van [naam 1] (T04, [telefoonnummer] ), [naam 2] (T05, [telefoonnummer] ) en [naam 44] (T06, [telefoonnummer] ).
Uit deze tapgesprekken/sms-berichten leidt de rechtbank het volgende af:
• [naam 2] stuurt feitelijk [naam 44] aan voor wat betreft de werkzaamheden met betrekking tot de autohandel.
• [naam 1] heeft rechtstreeks contact met [naam 2] over auto's die in Duitsland door [naam 2] worden geselecteerd en naar [naam 1] in Nederland moeten komen. Hierbij wordt [naam 15] als tussenstation in Nederland gebruikt voor de facturatie tussen de Duitse verkoper en [naam 18] .
• [naam 2] ontvangt van [naam 14] per sms de specificaties van auto's. [naam 2] stuurt het ongewijzigde bericht door naar een nummer dat ten naam is gesteld van [naam 15] dan wel [naam 45] . [naam 15] stuurt het bericht ongewijzigd door naar [naam 1] .
De rechtbank wijst in het bijzonder op de volgende tapgesprekken:
[naam 1] zegt tegen [naam 2] in gesprek T-002-52 [131] dat [naam 2] een bepaalde auto aan [naam 44] kan verkopen.
Tijdens het gesprek T-003-545 [132] zegt [naam 1] tegen [naam 2] dat [naam 13] vandaag geld gaat overmaken en dat zij doorsparen totdat zij er vier hebben, waaruit de rechtbank opmaakt dat het opgespaarde geld zal worden overgemaakt naar (uiteindelijk) Duitsland zodat zij dan vier auto’s tegelijk kunnen ophalen.
In gesprek T-003-738 [133] zegt [naam 1] tegen [naam 2] dat hij [naam 44] ( [naam 44] ) beter aan kan spreken. [naam 2] zegt dan dat het geen probleem is en dat hij alles heeft opgeschreven. [naam 1] vraagt dan of hij nog iets anders voor [naam 2] moet doen dan auto’s verkopen.
In gesprek T-002-26 [134] zegt [naam 1] tegen [naam 2] dat hij hem nodig heeft, omdat [naam 2] goede contacten in Duitsland heeft en dat hij, [naam 1] , de voordelen plukt van wat [naam 2] heeft opgebouwd. [naam 1] zegt dat als hij [naam 44] niet betaalt, dat dan ook [naam 44] [naam 2] niet kan betalen en dat in de tijd dat hij het rechtstreeks met [naam 2] deed, hij geen problemen had. Uit dit gesprek leidt de rechtbank af dat [naam 1] aan [naam 44] betaalt en dat hij weet dat [naam 44] vervolgens weer aan [naam 2] betaalt. Voorheen (de rechtbank begrijpt bij eerdere transacties met andere Duitse bedrijven) betaalde hij blijkbaar rechtstreeks aan [naam 2] .
In gesprek T-002-409 [135] zegt [naam 1] tegen [naam 2] dat hij ze (de rechtbank begrijpt facturen van auto’s) maar moet “doorpleuren” naar [naam 44] en dat [naam 44] ze dan naar hem, [naam 1] , “pleurt”. [naam 1] zal dan reageren en volgende week moeten [naam 2] en hij de voorraadlijst aanpassen. De rechtbank leidt uit dit gesprek af dat [naam 1] aan [naam 2] de opdracht geeft om facturen via [naam 15] aan hem te verstrekken en dat zij samen de voorraadlijst zullen aanpassen.
In gesprek T-004-1112 [136] zegt [naam 1] tegen [naam 2] over de autohandel tussen hen beiden dat als hij de winst deelt met [naam 2] hij ook het verlies met [naam 2] deelt.
Uit de inhoud van genoemde tapgesprekken komt naar het oordeel van de rechtbank de rol van [naam 2] en van [naam 1] als regelaars van de Duitse autohandel en de samenwerking tussen [naam 1] en [naam 2] met betrekking tot het bedrijf [naam 15] naar voren.
Voorts constateert de rechtbank in T-003-32 het navolgende:
Op 17 augustus 2010 belde [naam 1] met telefoonnummer [telefoonnummer] [137] naar het nummer
[telefoonnummer] van [naam 13] (van [naam 11] . [138] [naam 1] zegt op een gegeven moment dat hij een voorraad auto’s heeft van [naam 2] . [naam 2] heeft een grote voorraad staan en nu begint die Duitser ook moeilijk te doen. Zijn relatie met [naam 2] is slecht. [naam 1] zegt dat hij even niets doorstort van [naam 13] , omdat hij geen geld kan doorstorten als zijn relatie met [naam 2] niet goed is, want dan zoekt hij wel iemand anders die voor hem de auto’s uit Duitsland gaat halen.
De rechtbank leidt uit de inhoud van dit gesprek af dat [naam 1] vanuit Duitsland auto’s voor zijn bedrijf geleverd kreeg en dat hij iemand had ( [naam 2] ) die het transport van die auto’s voor hem regelde. Hieruit blijkt dat de auto’s uit Duitsland door [naam 1] gekocht werden en dat hij regelde hoe een en ander financieel in zijn werk ging en hoe de auto’s bij hem kwamen.
Agenda [naam 38] .
In de in het kantoor van [naam 38] . aangetroffen agenda (over 2009) staan notities met veelal de namen [naam 4] , [naam 2] en [naam 1] . Voorts worden in de agenda verschillende notities met een type auto en/of meldcode en een bedrag vermeld. De notities lopen door tot december 2009. [139] De rechtbank leidt uit de inhoud van het dossier af – waarbij in het bijzonder wordt gewezen op de verklaring van [naam 38] . zelf – dat met de vermelde namen respectievelijk worden bedoeld de verdachten [naam 4] , [naam 2] en [naam 1] en dat de notities waarschijnlijk slaan op afspraken die [naam 38] . had met genoemde personen. De genoemde auto’s/meldcodes komen voor in het Excelbestand. Bij vergelijking met dit Excelbestand stelt de rechtbank vast, dat het laatstgenoemde bedrag bij een meldcode in een aantal gevallen slaat op de prijs (inclusief BTW) die [naam 1] volgens de factuur van [naam 39] aan deze vennootschap moest betalen. [140] Het eerstgenoemde bedrag is mogelijk – gelet op de vermelding [naam 14] – de Duitse verkoopprijs. In dat geval zou [naam 38] . hebben kunnen zien dat de prijs (exclusief BTW) die [naam 1] aan [naam 39] moest betalen, lager is dan de Duitse verkoopprijs.
Voorts stelt de rechtbank uit de notities in de agenda vast dat de betrokkenheid van [naam 38] . bij de autohandel uit Duitsland doorliep tot in elk geval december 2009 en dat zijn betrokkenheid bij de autohandel verder ging dan hij heeft doen voorkomen.
4.3.5
Verwerking van de inkoopfacturen in administratie [naam 18]
Met betrekking tot de onder 4.3.2.1 tot en met 4.3.2.8 genoemde inkoopfacturen stelt de rechtbank op basis van de aldaar weergegeven bewijsmiddelen vast, dat het bedrijf van [naam 1] (eenmanszaak [naam 18] ) via de aldaar genoemde bedrijven vanaf maart 2006 tot en met september 2010 auto’s gefactureerd heeft gekregen en dat deze facturen in de bedrijfsadministratie van het bedrijf van [naam 1] waren opgenomen, nu deze in ordners (“bank” of “kas” over de jaren (en maanden in) 2006 tot en met 2010) op het bedrijf van [naam 1] waren opgenomen. De in deze facturen vermelde auto’s waren, gelet op het Excelbestand en het door de rechtbank gemaakte overzicht van de facturenstromen, afkomstig van ondernemingen in Duitsland, hoofdzakelijk [naam 21] en [naam 14] .
4.3.6
Valsheid inkoopfacturen van [naam 18]
Valsheid inkoopfacturen
Op basis van hetgeen is aangehaald en besproken onder 4.3.2.1. tot en met 4.3.2.8, stelt de rechtbank ten aanzien van de aldaar besproken bedrijven samengevat het volgende vast:
- In een aantal gevallen ( [naam 28] / [naam 28] , [naam 54] / [naam 31] ) is het bedrijf waaraan de Duitse leverancier of het bedrijf dat aan [naam 18] factureert niet bekend als onderneming in de systemen van de Belastingdienst en in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel.
- Op meerdere facturen gericht aan [naam 18] ontbreekt relevante informatie zoals het KvK-nummer, BTW-nummer en/of een bankrekeningnummer of is het vermelde adres, telefoonnummer of bankrekeningnummer niet te linken aan de facturerende onderneming.
- De auto’s die aan [naam 18] zijn gefactureerd, zijn in enkele gevallen door de Duitse leverancier gefactureerd aan een ander bedrijf dan het bedrijf dat dezelfde auto’s aan [naam 18] factureerde, terwijl er geen facturen zijn aangetroffen tussen dat andere bedrijf en het bedrijf dat aan [naam 18] factureerde.
- Van een aantal bedrijven is geen administratie aangetroffen.
- Van een aantal bedrijven heeft de omschrijving van de bedrijfsactiviteiten volgens het uittreksel van de Kamer van Koophandel geen raakvlak met autohandel.
- Met een aantal (bestuurders) van de genoemde bedrijven is een link te leggen met [naam 1] en/of [naam 2] .
- Door de bedrijven zijn geen aangiften omzetbelasting gedaan over periodes waarin wel op hun naam facturen zijn gericht aan [naam 18] .
- [naam 1] heeft steeds de BTW die vermeld werd in de inkoopfacturen van genoemde bedrijven als voorbelasting opgegeven in zijn aangiften omzetbelasting.
- Bij het overgrote deel van de op facturen vermelde auto’s was sprake van een prijsval in die zin dat de prijs die de Duitse leverancier aan een bedrijf factureerde hoger was dan de prijs (exclusief BTW) die daarna door dat bedrijf aan [naam 18] werd gefactureerd, waarbij de rechtbank opmerkt dat de prijzen van de Duitse leverancier altijd exclusief BTW zijn, omdat deze als intracommunautaire leveringen zijn vrijgesteld van BTW.
De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast, dat een overgroot deel van de facturen niet voldeed aan de gebruikelijke vereisten en dat alle facturen afkomstig waren van (niet bestaande) bedrijven die geen administratie voerden en/of geen aangiften omzetbelasting hebben gedaan.
Ten aanzien van (de facturen van) [naam 15] overweegt de rechtbank in het bijzonder dat – gelet op hetgeen getuigen en verdachten over deze BV en over de wijze van factureren hebben verklaard (met name [naam 4] en [naam 38] .) – niet aannemelijk is geworden dat [naam 15] op enig moment beschikkingsmacht heeft gehad over de aan en door haar gefactureerde auto’s. Wanneer dit in samenhang wordt bezien met hetgeen reeds is vastgesteld ten aanzien van de inkoopfacturen ten name van [naam 19] , [naam 26] [naam 28] , [naam 54] , [naam 20] , [naam 35] en [naam 39] , concludeert de rechtbank dat ook deze vennootschappen nimmer de beschikkingsmacht hadden over de op de facturen genoemde auto’s. Het gaat telkens slechts om fictieve en papieren tussenschakels.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat [naam 19] ,
[naam 26] , [naam 28] [naam 54] , [naam 20] , [naam 35] , [naam 39] en [naam 15] hebben gefungeerd als zogenaamde plofbedrijven, zijnde bedrijven die geen beschikkingsmacht hadden over de (op papier) aan hen geleverde auto’s en die aan [naam 18] prijzen inclusief BTW factureerden, maar geen BTW afdroegen. Het voorgaande betekent dat de feitelijke handelsketen afweek van de facturenketen en dat deze afwijkende facturenketen BTW-fraude mogelijk maakte, om welke reden de inkoopfacturen ten name van de hiervoor genoemde bedrijven door de rechtbank als vals worden aangemerkt.
BTW-fraude
Doordat de plofbedrijven geen aangiften omzetbelasting deden en geen BTW afdroegen, konden de door hen op papier aangekochte auto’s tegen een lagere prijs dan de Duitse prijs worden gefactureerd aan [naam 18] . De BTW die werd vermeld op de aan [naam 18] gerichte facturen is vervolgens wel steeds door [naam 1] als voorbelasting opgegeven bij de Belastingdienst. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat er BTW-fraude is gepleegd door middel van het inzetten van plofbedrijven.
Wetenschap bij [naam 1] en [naam 2]
De rechtbank heeft reeds eerder in dit vonnis vastgesteld dat [naam 1] en [naam 2] op de hoogte waren van de Duitse prijzen, dat tussen hen een samenwerking bestond wanneer het gaat om [naam 15] en dat [naam 1] auto’s kocht in Duitsland, waarbij hij regelde hoe een en ander financieel in zijn werk moest gaan en hoe de auto’s bij hem moesten komen.
[naam 46] heeft verklaard dat hij [naam 1] in 2007 leerde kennen. De rechtbank acht aannemelijk dat [naam 46] zich vergist en dat hij [naam 1] al in 2006 heeft leren kennen, nu is gebleken dat [naam 46] in november 2006 auto’s heeft gefactureerd aan [naam 22] , welke auto’s vervolgens via [naam 19] aan [naam 1] zijn gefactureerd. [naam 1] informeerde naar auto’s die vervolgens door anderen, zoals [naam 2] namens [naam 28] , werden gekocht. [naam 1] was wel degene die de auto’s uitzocht en bestelde. Volgens [naam 46] gaf [naam 1] aan welk bedrijf de auto’s af kwam halen en aan welk bedrijf gefactureerd moest worden. [naam 2] heeft volgens [naam 46] voor [naam 28] onderhandeld en de voertuigen gekocht. Hij haalde de auto’s op voor de bedrijven waarvoor [naam 1] deze besteld had. [naam 2] was er naast [naam 4] ook altijd bij als er meer dan twee voertuigen opgehaald werden. Volgens [naam 46] hebben [naam 2] en [naam 1] desgevraagd tegen hem gezegd dat zij grote handelaren wisten om de auto’s aan te leveren.
[naam 48] heeft verklaard dat hij [naam 1] heeft leren kennen via [naam 2] . Zij zijn beiden bij [naam 14] geweest. [naam 2] leerde hij in 2008 via [naam 4] (uit de overige bevindingen leidt de rechtbank af dat dit [naam 4] betreft) kennen. [naam 4] en [naam 2] hebben auto’s voor [naam 20] besteld. [naam 2] kocht auto’s met volmachten namens [naam 20] , [naam 39] en [naam 17] en heeft met [naam 14] onderhandeld en auto’s gekocht.
Uit de verklaringen van [naam 4] en [verdachte ] leidt de rechtbank af dat [naam 17] op verzoek van [naam 2] en daarna op verzoek van [naam 4] op naam van [verdachte ] is gezet. Volgens [naam 4] was [naam 2] degene die over de auto’s onderhandelde en die de auto’s bij [naam 14] kocht voor [naam 17] . Volgens [verdachte ] kwam het initiatief om met auto’s te handelen van [naam 2] en [naam 1] .
[naam 32] heeft verklaard dat [naam 4] en [naam 2] met hem als bestuurder van [naam 31] meegingen naar [naam 21] om papieren te ondertekenen. [naam 32] moest de auto’s naar het bedrijf van [naam 1] in Veen brengen. Hij haalde de auto’s bij [naam 21] op in opdracht van [naam 4] , [naam 1] en [naam 2] .
Uit de verklaring van [naam 38] . leidt de rechtbank af dat [naam 2] voor [naam 35] auto’s bestelde en ophaalde bij [naam 14] . De betaling voor deze auto’s liep via [naam 1] en [naam 36] naar [naam 14] . Die betalingen werden doorgegeven door [naam 2] aan [naam 38] . als bestuurder van [naam 35] .
De rechtbank stelt voorts op basis van de onder 4.3.3 aangehaalde verklaringen vast, dat chauffeurs ( [naam 4] , [naam 32] , [naam 40] , [naam 42] , [naam 27] , [naam 41] ) auto’s hebben opgehaald bij [naam 21] en [naam 14] met een trailer/transporter van [naam 1] . Zij hebben deze auto’s bij [naam 1] in Veen afgeleverd en zijn contant betaald, soms door [naam 1] zelf, voor het transport. Er zijn ook auto’s vervoerd in opdracht van [naam 2] . De auto’s gingen rechtstreeks van de Duitse leverancier naar [naam 1] of een afnemer van [naam 1] .
Opmerkelijk is voorts dat in de bescheiden die door de Duitse belastingdienst bij [naam 21] zijn aangetroffen betreffende de verkoop van een Mercedes C220 CDI met meldcode [code] , een uittreksel uit het handelsregister is aangetroffen van [naam 28] , waarop een faxregel voorkomt van [naam 18] . Dit duidt erop dat dit uittreksel door [naam 1] aan [naam 21] is verzonden. Dit is opmerkelijk omdat [naam 1] voor deze auto een factuur op naam van [naam 28] in zijn administratie heeft opgenomen (F-1608), overigens ook weer met een prijsval.
Daarnaast constateert de rechtbank dat de modus operandi voor wat betreft de totstandkoming van de facturen bij deze BV’s eender is als bij [naam 15] , met name de prijsval die bij het overgrote deel plaatsvindt op het moment dat deze bedrijven aan [naam 18] factureren en de betrokkenheid van [naam 1] en [naam 2] - direct dan wel indirect - bij de facturering.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat [naam 1] en [naam 2] bekend waren met de prijsval en dat de aan [naam 18] facturerende bedrijven nimmer de beschikkingsmacht kregen over de auto’s. Daarmee acht de rechtbank bewezen dat [naam 1] en [naam 2] wetenschap hadden van de valsheid van de tenlastegelegde facturen.
Daarbij leidt de rechtbank uit de verklaringen van diverse getuigen en verdachten, zoals hierboven opgenomen, en uit de inhoud van de hierboven weergegeven tapgesprekken af, dat [naam 1] en [naam 2] intensief en gedurende lange tijd met elkaar samenwerkten bij het opzetten van de facturenstromen en dat zij leiding gaven aan deze wijze van autohandel.
Gelet op het voorgaande en op het structurele karakter van de waargenomen prijsval, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn, dan dat [naam 1] en [naam 2] ook wisten dat de onder 4.3.2.1 tot en met 4.3.2.8 omschreven bedrijven fungeerden als plofbedrijven en dat zij dus ook wetenschap hadden van de BTW-fraude.
Wetenschap bij [naam 4] en [verdachte ]
Uit de bescheiden die zijn toegezonden door de Belgische autoriteiten, blijkt met betrekking tot twee Belgische bankrekeningen, namelijk rekening [rekeningnnummer] en rekening [rekeningnnummer] , het navolgende:
- in de periode 11 december 2009 tot 14 april 2010 werd vanaf de rekening van [naam 15] € 4.659.970,-- op de rekening bij de [naam bank] Bank met nummer [rekeningnnummer] van [naam 17] (tot 31 maart 2010 was de benaming [naam 17] ) overgeschreven; [141]
- in de periode 28 juni 2010 tot 16 augustus 2010 werd vanaf de rekening van [naam 15] op de rekening bij [naam bank] met nummer [rekeningnnummer] van [naam 17] € 935.550,-- overgeschreven of afgeschreven. [142] [143]
Totaal derhalve € 5.614.820,--
Vanaf de bankrekening van [naam 17] onder nummer [rekeningnnummer] bij [naam bank] werd in de periode van 11 december 2009 tot en met 14 april 2010 een bedrag van
€ 4.695.150,-- naar de bankrekening ten name van [naam 14] onder nummer [rekeningnnummer] overgemaakt. [144] [145]
Vanaf de bankrekening van [naam 17] onder nummer [rekeningnnummer] bij [naam bank] werd in de periode van 28 juni 2010 tot en met 16 augustus 2010 een bedrag overgeboekt van € 930.773,56 naar de bankrekening ten name van [naam 14] onder nummer [rekeningnnummer] . [146]
[verdachte ] was op het moment dat informatie over de rekening onder nummer [rekeningnnummer] werd verstrekt (14 juli 2010) mandataris op deze rekening. [147]
De rekening onder nummer [rekeningnnummer] bij [naam bank] werd geopend op 28-06-2010. [verdachte ] en [naam 4] waren op het moment dat informatie over deze rekening werd verstrekt (11 maart 2011) mandataris op deze rekening. [148]
Uit hetgeen hierboven al is geconcludeerd blijkt dat in een periode van 8 maanden een bedrag van 5,5 miljoen euro van een rekening op naam van [naam 15] is overgeboekt op de rekeningen van [naam 17] en [naam 17] . Van de rekening van [naam 17] is in een periode van ruim 4 maanden ruim 4,5 miljoen euro overgeboekt naar de rekening van [naam 14] in Duitsland. Van de rekening van [naam 17] is in een periode van 2 maanden bijna 1 miljoen euro naar [naam 14] overgemaakt.
[naam 4] is betrokken geweest bij [naam 15] en bij de enig aandeelhouder [naam 45] . Hij heeft zelf daarover verklaard dat hij samen met [naam 38] . en [verdachte ] bestuurder was van [naam 15] en volgens hem ook van [naam 45] . Binnen deze ondernemingen zijn geen activiteiten verricht, wel zijn er bankrekeningen aangevraagd en gekregen voor [naam 15] . [verdachte ] heeft op de vraag naar haar betrokkenheid bij [naam 15] verklaard dat zij gewoon wat moest tekenen voor een BV en dat zij dat heeft gedaan. Als haar de inschrijving van het Handelsregister van de Kamer van Koophandel, het gedeelte uit het Handelsregisterhistorie, wordt getoond, verklaart zij dat zij in het bijzijn van [naam 4] en [naam 38] . de stukken heeft ondertekend bij de notaris. Zij heeft verder verklaard dat zij een bankrekening heeft geopend voor [naam 15] in België, op verzoek van [naam 4] , [naam 1] , [naam 2] en [naam 38] .
De rechtbank stelt verder vast dat [verdachte ] en [naam 4] ook betrokken zijn geweest bij [naam 17] . [naam 4] heeft verklaard dat [naam 17] van [naam 2] en [naam 50] was. [verdachte ] heeft [naam 17] op haar naam genomen op het verzoek van [naam 4] . De naam is gewijzigd in [naam 17] en later in [naam 17] . [naam 4] is [naam 17] gaan gebruiken voor de autohandel. [verdachte ] heeft bevestigd dat zij [naam 17] op haar naam heeft gehad. Haar verklaring sluit voor een groot deel aan op die van [naam 4] . Zij stelt dat [naam 17] de club is waarmee het is begonnen. [naam 4] en [verdachte ] hebben die overgenomen van [naam 2] . Toen de club op hun naam stond, begon langzamerhand de handel in auto’s erbij te komen. [verdachte ] heeft de bankrekeningen voor [naam 17] en [naam 17] in België geopend met [naam 4] in opdracht van [naam 2] en [naam 1] . [naam 4] had een bankpasje op naam van [naam 17] . Zowel hij als [verdachte ] waren gemachtigd voor de bankrekening van [naam 17] . [verdachte ] deed meestal via internetbankieren de overschrijvingen voor [naam 17] .
[verdachte ] heeft verklaard dat zij steeds geld moest overmaken naar Duitsland. Dat deed zij samen met haar man [naam 4] . Het was een samenspel. Het geld ging van [naam 1] naar [naam 2] , van hem naar [naam 4] en [verdachte ] en zij moesten het geld overmaken naar Duitsland. Zij heeft ook bankafschriften gezien van [naam 15] en van [naam 17] . Zij heeft de bankpasjes van de [naam bank] en de [naam bank] van [naam 17] en het bankpasje van [naam 15] in haar bezit gehad en die bankrekeningen stonden op haar naam. [verdachte ] wist dat de betalingen betrekking hadden op auto’s. Zij wist dat de auto’s in Duitsland werden opgehaald door de zoon van [naam 1] , de broer van [naam 2] en door [naam 53] . Omdat [naam 4] en [verdachte ] als tussenschakel fungeerden in de autohandel kregen zij van [naam 2] een geldbedrag overgemaakt op hun bankrekening waarvan zij weer betalingen moesten verrichten naar Duitsland. Er bleef dan geld over en dat was voor hen. De bedragen varieerden van 100 euro tot 200 euro.
[naam 4] en [verdachte ] maakten ook facturen aan voor [naam 17] aan [naam 15] , zo heeft [naam 4] verklaard. [verdachte ] heeft dat bevestigd. Zij heeft facturen gemaakt in opdracht van [naam 4] . [naam 4] vertelde haar wat zij op de facturen moest zetten. [naam 4] kreeg dit door van [naam 2] .
[verdachte ] was op het moment dat informatie over de rekening onder nummer [rekeningnnummer] werd verstrekt (14 juli 2010) mandataris op deze rekening.
De rekening onder nummer [rekeningnnummer] bij [naam bank] werd geopend op 28-06-2010. [verdachte ] en verdachte [naam 4] waren op het moment dat informatie over deze rekening werd verstrekt (11 maart 2011) mandataris op deze rekening.
Gelet op zijn eigen verklaring wist [naam 4] dat de papieren stroom van facturen en de geldstroom niet overeen kwam met de daadwerkelijke stroom van de auto’s. Hij wist dat de betalingen betrekking hadden op auto’s en dat het geld afkomstig was van [naam 1] en daarna via [naam 15] en [naam 17] of [naam 17] naar Duitsland werd overgemaakt. Hij haalde ook zelf de auto’s op in Duitsland en leverde deze niet af in België bij [naam 17] , maar bracht deze direct naar het terrein van [naam 1] in Veen. [naam 4] wist dus dat de auto’s nooit bij [naam 15] of [naam 17] stonden. Tussen de bedragen die bij [naam 17] binnenkwamen via [naam 15] en overgeboekt werden naar Duitsland zat een klein verschil van een paar honderd euro, dat was volgens [naam 4] wat zij eraan verdienden.
De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast, dat tussen de bedragen die bij [naam 17] binnenkwamen en overgeboekt werden naar Duitsland een klein verschil zat van maximaal een paar honderd euro. Dat was blijkbaar de verdienste voor [naam 4] en [verdachte ] voor de facturatie en het verrichten van betalingen via [naam 17] . In geval er werkelijke leveringen zouden hebben plaatsgevonden, is dit als winstmarge mager. De levering van de auto’s ging ook geheel buiten [naam 17] om. [naam 17] had niet de beschikking over de auto’s en heeft de intracommunautaire verwervingen/leveringen ook nooit gelist. Er was dan ook een verschil tussen factuurstroom en goederenstroom, waarvan in ieder geval [naam 4] op de hoogte was.
[naam 4] stelt geen navraag te hebben gedaan naar het waarom van de afwijkende facturen- en geldstromen, omdat het feit dat hij ermee kon verdienen voor hem voldoende was. [verdachte ] realiseerde zich kennelijk dat er iets niet klopte met de overboekingen en de facturatie via [naam 17] . [naam 4] heeft immers verklaard dat [verdachte ] hem meerdere keren had gezegd dat er iets niet klopte. Toch is [verdachte ] doorgegaan met het overboeken en opnemen van bedragen en opstellen van facturen. Naar het oordeel van de rechtbank hadden [naam 4] en [verdachte ] onder de genoemde omstandigheden kunnen weten dat er sprake was van crimineel geld. Daar komt nog bij dat, als al aangenomen moet worden dat [naam 4] en [verdachte ] niet wisten van de reden van de afwijkende geld- en factuurstromen, dan geldt dat zij beiden onder de genoemde omstandigheden, met name ook gelet op de enorme omvang van de overgeboekte bedragen, die reden wel hadden kunnen weten en dat zij in ieder geval navraag daarnaar hadden moeten doen. Door dit na te laten en toch op verschillende manieren mee te werken aan het laten ontstaan van de afwijkende geld- en papierstromen, hebben [naam 4] en [verdachte ] willens en wetens de aanmerkelijke kans dat sprake was van BTW-fraude en witwassen op de koop toegenomen. Op grond van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat [naam 4] en [verdachte ] tenminste in voorwaardelijke zin opzet hadden op het (mede)plegen van BTW-fraude en het (mede)plegen van daarmee verband houdende misdrijven.
Wetenschap bij [naam 38] .
Vanaf de bankrekening met nummer [rekeningnnummer] ten name van [naam 1] werd in de periode 17 februari 2009 tot en met 16 juni 2009 een bedrag overgemaakt naar de rekening van [naam 36] van € 2.804.600,--. [149]
Vanaf de bankrekening van [naam 36] onder nummer [rekeningnnummer] werd in de periode van 17 februari 2009 tot en met 16 juni 2010 een bedrag van € 2.630.700,-- overgeboekt naar de Duitse bankrekening [rekeningnnummer] ten name van [naam 14] . [150]
In totaal zijn door [naam 14] via [naam 35] van welke BV [naam 38] . directeur was, 165 auto’s gefactureerd over de periode februari 2009 t/m september 2009. Van deze facturen zijn er 39 betaald door [naam 35] 110 door de [naam 36] en 15 door [naam 20] en [naam 39] [151] [152]
Uit hetgeen hierboven al is geconcludeerd en uit hetgeen in de voorgaande paragrafen is omschreven, blijkt:
- dat in een periode van 9 maanden door [naam 14] 165 auto’s aan [naam 35] zijn gefactureerd;
- dat in een periode van 5 maanden door [naam 36] een bedrag van € 2.630.700,-- werd betaald aan [naam 14] ;
- dat de betalingen vanuit [naam 36] naar Duitsland plaatsvonden door middel van gelden afkomstig van [naam 1] ;
- dat volgens [naam 38] . sprake was van handel in auto’s voor het bedrijf van [naam 2] ;
- dat door [naam 38] . volmachten werden afgegeven aan personen die op naam van [naam 35] met [naam 14] transacties konden sluiten en/of handelingen verrichtten met betrekking tot de door [naam 14] te verkopen auto’s;
- dat de facturenketen niet overeenkwam met de daadwerkelijke feitelijke handelsketen;
- dat er geen aangifte omzetbelasting is gedaan door [naam 35] .
Alleen al door de omvang van het aantal transacties en de omvang van de betalingen die via [naam 36] werden verricht, had [naam 38] . er alert op moeten zijn dat er mogelijk sprake was van een witwasconstructie. Zeker omdat de bedragen die [naam 38] . overmaakte naar Duitsland exclusief BTW waren, terwijl de bedragen die op de rekening van [naam 36] werden bijgeschreven, bedragen inclusief BTW zouden moeten zijn. Immers bij de laatste bedragen gaat het om de inkoopprijs van [naam 1] bij de afnemer van de Duitse leverancier, zijnde een Nederlands bedrijf dat BTW in rekening moet brengen aan [naam 1] . Het verschil tussen beide bedragen is echter minder dan het verschil in BTW. [153]
De overige hiervoor genoemde omstandigheden hadden [naam 38] . alleen maar nog alerter moeten doen zijn. De rechtbank heeft noch in de verklaring van [naam 38] . noch overigens in het dossier kunnen lezen dat [naam 38] . op enigerlei wijze toezicht hield op voornoemde gang van zaken dan wel zich in voldoende mate heeft verdiept in de achtergronden en redenen van deze wijze van handelen. De verklaring van [naam 38] . dat er werd betaald van de rekening van [naam 36] , omdat [naam 35] problemen had met de bank, acht de rechtbank ongeloofwaardig, zeker nu de facturering en betalingen een tijdsspanne van 9 maanden hebben omvat. Door deze handelswijze te volgen en daarbij elke vorm van controle of het vragen van afdoende informatie achterwege te laten, heeft [naam 38] . willens en wetens de aanmerkelijke kans dat sprake was van BTW-fraude op de koop toegenomen.
Daar komt nog bij hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen over hetgeen op basis van de agenda van [naam 38] kan worden vastgesteld, namelijk dat hij heeft kunnen zien dat de prijs (exclusief BTW) die [naam 1] aan [naam 39] moest betalen, lager was dan de Duitse verkoopprijs en dat zijn betrokkenheid bij de autohandel verder ging dan hij heeft doen voorkomen.
Op grond van het vorenstaande concludeert de rechtbank dat [naam 38] . tenminste in voorwaardelijke zin opzet had op de genoemde prijsval, de daarbij horende BTW-fraude en daarmee samenhangende strafbare feiten.
4.3.7
Witwassen
Algemeen
Aan [verdachte ] zijn onder feit 2 ter zake van witwassen diverse witwashandelingen ten laste gelegd, aangeduid met hoofdletters. Ter zake van elk van deze handelingen dient vast te staan dat er sprake is van geld met tenminste gedeeltelijk een criminele herkomst.
Op basis van de bewijsmiddelen opgenomen in dit vonnis staat vast dat er sprake is van BTW-fraude. Daarbij werd gebruik gemaakt van een frauduleuze factuurketen, in die zin dat er werd gefactureerd ter zake van leveringen die niet hadden plaatsgevonden op de wijze zoals op de factuur was vermeld. De financiering van die keten begon in de meeste gevallen bij de bedrijven [naam 5] en [naam 7] , doordat zij geld overmaakten naar het bedrijf van [naam 1] ter zake van de auto’s die zij bij [naam 1] hadden gekocht. Dit geld, dat naar het oordeel van de rechtbank een legale herkomst heeft, werd door [naam 1] gebruikt ter betaling aan bedrijven die in de fraudeketen als plofbedrijven zijn te omschrijven. Gelet op de rol van die bedrijven in de keten, het feit dat betaling door [naam 1] plaatsvond op basis van valse facturen die in de fraudeketen werden gebruikt en gelet op het feit dat met de betaling van die gelden de fraudeketen in werking kon worden gezet, werden de door [naam 1] betaalde gelden crimineel geld op het moment dat die bedragen aan de plofbedrijven op basis van valse facturen werden betaald en in de fraudeketen werden aangewend om in Duitsland ingekochte auto’s te financieren. De gelden die werden gebruikt, waren daarmee van misdrijf afkomstig, te weten valsheid in geschrift.
Op grond van vorenstaande alsmede de hieronder besproken bewezenverklaring van de criminele organisatie waarvan [verdachte ] deel uitmaakte (feit 1), welke organisatie zich bezig hield met BTW-fraude, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de geldbedragen die onder feit 2 zijn vermeld, tenminste gedeeltelijk afkomstig zijn uit criminele activiteiten op het gebied van BTW-fraude met uit Duitsland ingevoerde auto’s en de daarbij “horende” valsheid in geschrift.
De ten laste gelegde onderdelen
Feit 2 sub D
Van de bankrekening van [naam 15] onder nummer [rekeningnnummer] werd in de periode van 1 december 2009 tot en met 24 december 2010 een bedrag van € 8.896.670,-- overgemaakt naar twee Belgische rekeningen, namelijk rekening [rekeningnnummer] en rekening [rekeningnnummer] . In alle gevallen met daarachter de naam [naam 17] . [154]
Eerstgenoemde rekening staat ten name van [naam 17] en loopt bij [naam bank] . De tweede rekening staat ten name van [naam 17] en loopt bij de ING-bank. [155]
[naam 15] was gevestigd te Utrecht. [156]
Vanaf de bankrekening met nummer [rekeningnnummer] , ten name van verdachte [naam 1] , werd naar voornoemd rekeningnummer van [naam 15] in de periode 1 december 2009 tot en met 24 december 2010 een bedrag van € 13.816.350,-- overgemaakt. [157]
Op grond van het voorgaande staat vast dat van de van verdachte [naam 1] afkomstige gelden met een criminele herkomst, € 13.816.350,-- is betaald aan [naam 15] .
Gelet op de aan [verdachte ] ten laste gelegde pleegperiode (1 januari 2008 tot en met 22 oktober 2010) en de periode waarin de betalingen vanaf de rekening van [naam 15] zijn gedaan (1 december 2009 tot en met 24 december 2010), dient te worden beoordeeld welk bedrag is overgemaakt in de periode van 1 december 2009 tot 22 oktober 2010.
Uit de bescheiden die zijn toegezonden door de Belgische autoriteiten, blijkt met betrekking tot voornoemde rekeningen het navolgende:
- in de periode van 11 december 2009 tot 14 april 2010 werd vanaf de rekening van [naam 15] € 4.659.970,-- op de rekening bij de [naam bank] Bank met nummer [rekeningnnummer] van [naam 17] (tot 31 maart 2010 was de benaming [naam 17] ) overgeschreven; [158]
- in de periode 28 juni 2010 tot 16 augustus 2010 werd vanaf de rekening van [naam 15] op de rekening bij de [naam bank] met nummer [rekeningnnummer] van [naam 17] € 935.550,-- overgeschreven of afgeschreven. [159] [160]
Totaal derhalve € 5.614.820,--.
Op grond van vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat door [naam 15] tot aan 22 oktober 2010 een bedrag van € 5.614.820,-- is overgemaakt aan [naam 17] en (het voormalige) [naam 17] .
Uit de in de aanvang bij dit feit genoemde bescheiden komt naar voren dat er in de periode tot en met 24 december 2010 een bedrag van in totaal € 8.896.670,-- is overgemaakt naar [naam 17] . Echter niet is vast te stellen welk deel van dat bedrag precies betrekking heeft op de periode tot en met 22 oktober 2010. De rechtbank acht daarom alleen het eerder genoemde bedrag van € 5.614.820,-- wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2 sub E
Vanaf de bankrekening van [naam 17] onder nummer [rekeningnnummer] bij [naam bank] werd in de periode van 11 december 2009 tot en met 14 april 2010 een bedrag van € 4.695.150,-- overgemaakt naar de bankrekening ten name van [naam 14] onder nummer [rekeningnnummer] . [161] [162]
Feit 2 sub F
Vanaf de bankrekening van [naam 17] onder nummer [rekeningnnummer] bij [naam bank] werd in de periode van 28 juni 2010 tot en met 16 augustus 2010 een bedrag overgeboekt van € 930.773,56 naar de bankrekening ten name van [naam 14] onder nummer [rekeningnnummer] . [163]
De rechtbank constateert dat het in document “D-0087-i” genoemde totaal van € 935.550,-- het totaal betreft van alle afboekingen op deze rekening. [164] De betalingen aan [naam 14] maken daarvan onderdeel uit. Het verschil betreft opnames en kosten.
Feit 2 sub G
Vanaf de bankrekening onder nummer [rekeningnnummer] ten name van [naam 17] en vanaf 31 maart 2010 ten name van [naam 17] werd in de periode 11 december 2009 tot en met 14 april 2010 een bedrag van € 24.290,-- in contanten opgenomen. [165]
Op grond van al het vorenstaande in onderling verband en samenhang bezien acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte ]
door de onder D genoemde gelden afkomstig van [naam 15] over te maken naar rekeningen op naam van [naam 17] , deze gelden heeft verworven en voorhanden heeft gehad, deze heeft overgedragen en de herkomst daarvan heeft verhuld;
door de onder E en F genoemde bedragen afkomstig van rekeningen ten name van [naam 17] en [naam 17] over te maken naar [naam 14] , van deze gelden gebruik heeft gemaakt en heeft overgedragen;
door de onder G genoemde bedragen afkomstig van en rekening ten name van [naam 17] in contanten op te (laten) nemen, deze gelden voorhanden heeft gehad.
Met al deze handelingen heeft [verdachte ] deze gelden witgewassen. In het samenwerkings-verband van de criminele organisatie heeft zij dat samen en in vereniging met de daar genoemde personen gedaan.
Gewoontewitwassen
Met betrekking tot het aan [verdachte ] tenlastegelegde gewoontewitwassen neemt de rechtbank in overweging dat volgens de wetsgeschiedenis sprake is van een gewoonte bij een pluraliteit van feiten die niet slechts toevallig op elkaar volgen, maar onderling in zeker verband staan, zowel voor wat betreft de objectieve aard van de feiten als voor wat betreft de subjectieve gerichtheid van de dader, zijnde de neiging van de dader om het feit steeds weer te begaan. De rechtbank acht op basis van hetgeen ten aanzien van het witwassen bewezen is verklaard wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte ] in het kader van BTW-fraude met auto’s uit Duitsland, gedurende ongeveer een jaar, beginnend in december 2009 en eindigend 22 oktober 2010 grote geldbedragen, die tenminste gedeeltelijk een criminele herkomst hadden, de herkomst heeft verhuld, dan wel die geldbedragen heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen of daarvan gebruik heeft gemaakt middels een grote hoeveelheid transacties. Dit maakt naar het oordeel van de rechtbank dat sprake is van gewoontewitwassen. Zij komt derhalve tot een bewezenverklaring van feit 2, zoals hierna onder 4.4 wordt weergegeven.
4.3.8
De criminele organisatie
Algemeen kader
Om van een criminele organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht te kunnen spreken is vereist dat sprake is van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer personen met een bepaalde organisatiegraad, dat tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Van deelname is sprake als de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteuning biedt aan gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel beoogde oogmerk. Voor strafbare deelname is voorts voldoende dat de betrokkene in zijn algemeenheid weet dat er een organisatie bestaat en dat die organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. Wetenschap van een of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd is niet vereist, als de dader maar weet dat de organisatie het begaan van misdrijven beoogt. Evenmin is vereist dat de betrokkene daadwerkelijk heeft deelgenomen aan (alle) gepleegde misdrijven, noch dat zij heeft samengewerkt, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie.
Het voor een criminele organisatie vereiste oogmerk is gericht op het feitelijke en gewenste doel van de organisatie. Het oogmerk zal uit de bewijsmiddelen moeten blijken. Voor het bewijs daarvan zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd dan wel aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking, zoals daarvan kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de criminele organisatie.
De organisatie
De rechtbank is op grond van de bewezen verklaarde feiten van oordeel dat sprake was van een organisatie, een samenwerkingsverband tussen in ieder geval [naam 1] , [naam 2] , [naam 38] ., [naam 4] en [verdachte ] , waarin sprake was van een onderlinge samenwerking gedurende een zekere periode in een gestructureerd verband.
De in het kader van die organisatie te verrichten handelingen waren nauw op elkaar afgestemd en vonden op verschillende plaatsen en op verschillende momenten plaats. Dit betekent dat de handelingen al naar hun aard een planmatig karakter droegen.
Vastgesteld is dat genoemde verdachten daarbij ieder hun rol vervulden, die overigens voor een aantal verdachten ten dele inwisselbaar is gebleken, zoals blijkt uit de verschillende elkaar opvolgende plofbedrijven en de daarbij betrokken personen.
Naast de vijf hiervoor genoemde personen zijn ook de verdachten [naam 10] , [naam 9] , [naam 13] , [naam 11] , [naam 6] , [naam 5] , [naam 12] , [naam 8] en [naam 7] in de tenlastelegging aangemerkt als lid van voornoemde organisatie. Bij vonnissen van heden zijn deze verdachten vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging, dan wel heeft de officier van justitie ten aanzien van [naam 10] en [naam 9] de deelname aan een criminele organisatie laten vervallen met een wijziging tenlastelegging. De rechtbank zal hen om die reden bij de verdere bespreking buiten beschouwing laten.
Betrokkenen en rolverdeling
De rechtbank stelt vast dat [naam 1] bij de georganiseerde BTW-fraude de rol van cleaner en inkoper heeft gespeeld. Zijn autobedrijf voldeed op papier volledig aan de Wet omzetbelasting, maar doordat hij op basis van valse inkoopfacturen betaalde aan plofbedrijven, maakte hij daarmee de BTW-fraude mogelijk. Feitelijk kocht hij namelijk niet van de plofbedrijven, maar direct van de Duitse leveranciers. [naam 1] zorgde er ook voor dat de auto’s verkocht werden aan autohandelaars, hij onderhield daarin het contact.
[naam 1] werkte nauw samen met [naam 2] . [naam 2] bood hem auto’s uit Duitsland aan die via ploffers gekocht konden worden. [naam 2] zag deze auto’s ook vaak in Duitsland en onderhield daarover het contact met [naam 1] . [naam 2] was ook betrokken bij een groot aantal ploffers, waarvan [naam 1] inkoopfacturen in zijn administratie opnam. Ook werkte [naam 1] samen met [naam 4] . [naam 4] haalde bijvoorbeeld auto’s op voor [naam 1] uit Duitsland, die bij het bedrijf van [naam 1] werden afgeleverd. Onder andere op zijn verzoek heeft [verdachte ] een rekening geopend voor het plofbedrijf [naam 15] .
De leidinggevende rol van [naam 1] blijkt hieruit dat onder andere [naam 4] en [verdachte ] op zijn verzoek handelden. Datzelfde geldt voor derden, die niet als deelnemer vermeld staan op de tenlastelegging, maar die wel in opdracht van [naam 1] auto’s in Duitsland ophaalden, zoals bijvoorbeeld [naam 42] , [naam 27] en [naam 41] .
Ook [naam 2] speelde naar het oordeel van de rechtbank een leidinggevende rol binnen de organisatie. Die rol kan, gelet op het voorgaande, gekwalificeerd worden als inkoper, ploffer en afhaler. [naam 2] was immers bij een groot aantal plofbedrijven (in)formeel betrokken. Daarnaast onderhield hij veelvuldig contact met de Duitse autoleveranciers en kwam hij daar ook regelmatig om auto’s uit te kiezen en/of op te halen.
De samenwerking met [naam 1] werd hiervoor al omschreven. Ook met [naam 4] , [naam 38] . en [verdachte ] werkte [naam 2] samen. Uit die samenwerking komt ook direct zijn leidinggevende rol naar voren; zo instrueerde hij [naam 38] ., maar ook [naam 4] en [verdachte ] , over het doen van betalingen namens ploffers aan Duitse bedrijven en zijn er bedrijven op zijn verzoek op naam gezet door [naam 4] en [verdachte ] . Ook derden, wiens namen niet terug komen op de tenlastelegging, handelden in zijn opdracht; [naam 44] werd op zijn verzoek betrokken bij [naam 15] , [naam 40] maakte bedragen over namens [naam 36] en [naam 42] haalde op verzoek van [naam 2] wel eens auto’s op in Duitsland.
De rechtbank stelt vast dat [naam 38] . binnen de criminele organisatie de rol van ploffer vervulde. Hij is immers bestuurder geweest van het plofbedrijf [naam 35] en heeft in die hoedanigheid verzuimd BTW-aangifte te doen (of BTW af te dragen). Daarnaast heeft hij als bestuurder van [naam 36] betalingen verricht namens dit plofbedrijf ten behoeve van de criminele organisatie.
[naam 38] . heeft binnen de organisatie samengewerkt met [naam 4] , [naam 2] , [naam 1] en [verdachte ] . Voor [naam 4] en [naam 2] tekende hij volmachten namens [naam 35] . Daarnaast gaf [naam 2] aan hem door welke betalingen verricht moesten worden via [naam 36] . [naam 4] heeft met zijn hulp een andere ploffer, [naam 15] opgericht, voor welk bedrijf hij volgens [naam 4] ook de administratie deed. In verband met [naam 15] heeft [naam 38] . ook met [verdachte ] samengewerkt; in zijn bijzijn tekende zij de stukken voor de BV bij de notaris. Van [naam 1] ontving [naam 38] . de betalingen, die hij moest doorbetalen.
Ten aanzien van [naam 4] stelt de rechtbank vast dat hij in het onderhavige onderzoek heeft opgetreden als ploffer ( [naam 15] , [naam 31] , [naam 17] ) en afhaler van auto’s uit Duitsland.
Hij heeft daarbij nauw samengewerkt met [naam 2] , [naam 1] , [naam 38] . en [verdachte ] . Hij heeft betalingen doorgesluisd naar de Duitse leveranciers nadat er geld was gestort op de rekening van [naam 17] afkomstig van [naam 15] en feitelijk leiding gegeven aan [naam 17] , [naam 31] , [naam 33] en [naam 15] .
De rechtbank stelt tenslotte vast dat [verdachte ] bij de organisatie betrokken is geraakt via haar man [naam 4] . [verdachte ] is, op verzoek van [naam 4] zaakvoerder geweest van het bedrijf [naam 17] via welk bedrijf vele facturen zijn omgeleid. Daarnaast is zij bestuurder geweest van het plofbedrijf [naam 15] en heeft zij op verzoek van [naam 1] , [naam 2] , [naam 4] en [naam 38] . de bankrekening van deze BV op haar naam gezet. Voor die bedrijven heeft zij ook veel betalingen verricht, waarmee zij aldus medeverantwoordelijk was voor de ‘administratieve kant’ van de BTW-fraude. Die betalingen werden verricht samen met haar man [naam 4] .
Oogmerk van de organisatie
Op grond van de hiervoor door de rechtbank weergegeven bewijsmiddelen, is de rechtbank van oordeel, zoals eerder overwogen, dat sprake is van BTW-fraude.
Uit die bewijsmiddelen kan verder niet anders worden afgeleid dan dat het feitelijke en gewenste doel van de organisatie in eerste instantie ook het plegen van BTW-fraude was.
Om dat algemene doel te kunnen realiseren, waren er valse inkoopfacturen nodig van bedrijven aan het autobedrijf van [naam 1] . Die facturen waren vals omdat die facturen niet overeenstemden met de goederenstroom zoals die in werkelijkheid plaatsvond, terwijl de bedrijven van wie werd afgenomen, ook niet de beschikkingsmacht hadden over die auto’s. Door het opnemen van die valse facturen in de bedrijfsadministratie van [naam 18] was sprake van een administratie die niet voldoet aan de daaraan bij of krachtens de belastingwet gestelde eisen.
BTW-fraude als deze kenmerkt zich verder door het in de keten van bedrijven niet afdragen van omzetbelasting door een van de partijen in de keten, de zogenaamde plofbedrijven, zijnde de bedrijven via welke de hiervoor genoemde facturenstroom liep.
Het niet, niet juist of onvolledig doen van aangiften omzetbelasting, is daarna een logische vervolgstap in die fraude. Daarmee bleef de gang van zaken immers zolang mogelijk voor de Belastingdienst verhuld.
Teneinde een controle door de Belastingdienst te bemoeilijken of onmogelijk te maken, paste het in die fraude ook om in sommige gevallen geen administratie te bewaren.
Het witwassen tenslotte is een logisch uitvloeisel van de BTW-fraude. BTW-fraude kan immers niet bestaan zonder geldstromen waarbij de aard en herkomst van de geldbedragen wordt verhuld, door de geldstromen een andere weg te laten volgen dan de goederenstroom.
Vanwege hun vergaande onderlinge samenhang, zijn al deze handelingen als oogmerk van de organisatie te beschouwen.
Op basis van de bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat [naam 1] en [naam 2] door hun handelingen leiding gaven aan de gedragingen die strekten tot of rechtstreeks verband hielden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie en dat [naam 38] ., [naam 4] en [verdachte ] daaraan door hun handelingen een bijdrage leverden. Er was evident ten aanzien van deze drie geen sprake van een incidentele, toevallige rol.
Conclusie rechtbank
Op basis van vorenstaande komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van hetgeen onder feit 1 ten laste is gelegd, zoals hierna onder 4.4 wordt weergegeven.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1
criminele organisatie
in de periode van 1 januari 200
9tot en met 7 december 2010 in Nederland en Duitsland en België, heeft deelgenomen aan een organisatie, die werd gevormd door
haarverdachte en
- [naam 1] en
- [naam 2] en
- [naam 3] en
- [naam 4] en
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
- het plegen van valsheid in geschrift en
- het opzettelijk doen van onjuiste en/of onvolledige aangiften met betrekking omzetbelasting en
- het opzettelijk niet doen van aangiften met betrekking tot de omzetbelasting en
- het opzettelijk niet voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de belastingwet gestelde eisen en/of het opzettelijk niet bewaren van boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers en
- het witwassen van geldbedragen
feit 2
in de periode
van 1 december 2009 tot en met 31 augustus 2010te Zundert en/of in België en/of in Duitsland, tezamen en in vereniging met een ander, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
immers hebben zij, verdachte en haar mededader, uit hoofde van die gewoonte,
in voornoemde periode van voorwerpen, te weten de navolgende geldbedragen, de herkomst verhuld en voorwerpen, te weten de navolgende geldbedragen, verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of
daarvangebruik gemaakt, terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader wisten dat die geldbedragen, geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf door:
D)
vanaf de bankrekening [rekeningnnummer] , ten name gesteld van [naam 15] in de periode van 1 december 2009 tot en met 31 augustus 2010, een totaalbedrag groot euro 5.614.820,--, over te boeken en/of te laten overboeken naar de Belgische ( [naam bank] ) bankrekening [rekeningnnummer] , ten name gesteld van [naam 17] en/of (ING) bankrekening, [rekeningnnummer] , ten name gesteld van [naam 17]
en
E)
vanaf de ( [naam bank] ) bankrekening [rekeningnnummer] ), ten name gesteld van [naam 17] , in de periode van 11 december 2009 tot en met 14 april 2010, een totaalbedrag groot euro 4.695.150,--, over te boeken naar de bankrekening [rekeningnnummer] ten name gesteld van de Duitse onderneming [naam 14]
en
F)
vanaf de (ING) bankrekening [rekeningnnummer] ten name gesteld van [naam 17] , in de periode van 28 juni 2010 tot en met 16 augustus 2010, een totaalbedrag groot euro
930.
773,56, , over te boeken of te laten overboeken, naar de bankrekening [rekeningnnummer] ten name gesteld van de van de Duitse onderneming [naam 14]
en
G)
vanaf de Belgische bankrekening [rekeningnnummer] , ten name gesteld van [naam 17] of (vanaf 31 maart 2010) [naam 17] , in de periode van 1 december 2009 tot en met 14 april 2010, een totaalbedrag groot euro 24.290,--, in contanten op te nemen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in haar verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een taakstraf van 180 uur.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging meent dat bij een veroordeling, gelet op de beperkte rol van [verdachte ] , haar psychische gesteldheid en de grote overschrijding van de redelijke termijn, kan worden volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van een straf of maatregel.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van witwassen. Dit deed zij vanuit haar rol binnen een criminele organisatie, die zich primair richtte op het plegen van BTW-fraude met betrekking tot uit Duitsland afkomstige auto’s.
[verdachte ] had binnen de organisatie een meer ondergeschikte rol. Het lijkt er op dat zij met name betrokken was bij de organisatie via haar man en medeverdachte [naam 4] . Op verzoek van haar man en/of [naam 1] en [naam 2] , de twee leiders binnen de organisatie, heeft [verdachte ] betalingen verricht waarmee geld werd witgewassen en auto’s werden betaald, heeft zij valse facturen opgemaakt en valse CMR’s ondertekend en is zij bestuurder geweest van een plofbedrijf dat werd gebruikt voor het plegen van de BTW-fraude. Voorts was zij zaakvoerder van de Belgische onderneming [naam 17] dan wel [naam 17] , welk bedrijf op enig moment in de fraudeketen optrad tussen de Duitse autoleverancier en de Nederlandse plofbedrijven. Op papier heeft [naam 17] in 2010 meer dan 300 auto’s afgenomen van de Duitse leverancier [naam 14] . In werkelijkheid is geen van die auto’s door [naam 17] gekocht.
Hoewel de rol van [verdachte ] van meer ondergeschikte aard was, was deze zeker niet onbelangrijk. Bovendien had zij beter moeten weten en wist zij, getuige haar eigen verklaring, ook dat er iets niet klopte. Dat heeft haar er echter niet van weerhouden de laakbare handelingen voort te zetten. Kennelijk woog het financiële gewin voor haar en haar man [naam 4] op tegen het gegeven dat zij zich schuldig maakte aan strafbare feiten.
De criminele organisatie als geheel heeft in de periode van 2006-2010 meer dan 1600 auto’s ingekocht, waarbij sprake was van BTW-fraude. Het totale benadelingsbedrag van de fiscus wordt geschat op bijna vijftien miljoen euro. Ook uit de bewezenverklaarde bedragen bij het witwassen volgt dat de fraude een enorme omvang heeft gehad en dat de criminele organisatie daarmee veel geld heeft verdiend. [verdachte ] heeft van die organisatie deel uitgemaakt in de jaren 2008 tot en met 2010.
Door het plegen van BTW-fraude treedt concurrentievervalsing op in de autohandel, omdat auto’s worden verkocht tegen een lagere prijs dan wanneer de auto’s zouden zijn verkocht, terwijl alle bedrijven in de handelsketen wel aan hun BTW-verplichtingen hadden voldaan. Bovendien leidt BTW-fraude ertoe dat de belangen van de fiscus, en daarmee de samenleving als geheel, op grove wijze worden geschonden. Met de heffing van omzetbelasting wordt immers beoogd de Staat der Nederlanden geldmiddelen te verschaffen die voor de taakvervulling noodzakelijk zijn. Het plegen van BTW-fraude leidt er uiteindelijk toe dat belastingplichtigen meer belasting moeten betalen.
De rechtbank houdt bij de bepaling van de op te leggen straf rekening met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan, zoals hiervoor omschreven. De rechtbank houdt rekening met de psychische gezondheid van verdachte zoals naar voren gebracht door haar raadsman en laat dat strafmatigend werken. Het strafblad van verdachte is nagenoeg blanco en is derhalve niet van invloed op de strafmaat.
De rechtbank stelt daarnaast vast dat de redelijke termijn is overschreden. Verdachte is op 25 mei 2011 door de FIOD gehoord. Verdachte kon daaraan in redelijkheid de verwachting ontlenen dat tegen haar strafvervolging zou worden ingesteld. De rechtbank neemt die datum dan ook als begindatum voor bepaling van de termijn. De rechtbank doet heden, 31 juli 2019, uitspraak. Het tijdsverloop tussen het aanvangsmoment van de ‘criminal charge’ als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en het wijzen van vonnis door de rechtbank bedraagt derhalve meer dan acht jaar.
Bij de beoordeling of de redelijke termijn is overschreden kunnen bijzondere omstandigheden een rol spelen, zoals de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van de verdachte en/of haar raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Hoewel de onderhavige zaak zeer omvangrijk en complex van aard is en de verdediging onderzoekswensen heeft ingediend, is de rechtbank van oordeel dat die redenen bij lange na niet het gehele tijdsverloop verklaren.
De redelijke termijn is dan ook ruimschoots overschreden. De rechtbank laat dit zwaar meewegen bij de uiteindelijke straftoemeting. In plaats van de 180 uur taakstraf die de rechtbank in beginsel passend acht, zal aan verdachte gelet op de overschrijding van de redelijke termijn een taakstraf worden opgelegd voor de duur van 120 uren.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 47, 57, 140 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Voorvragen
-
verklaart de dagvaarding nietigvoor zover deze betrekking heeft op de onder feit 1 vermelde zinsnede “en/of een of meer (andere) natuurlijke perso(o)n(en) en/of (rechts)perso(o)n(en)” en verklaart de dagvaarding voor het overige geldig;
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
  • verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
  • veroordeelt verdachte tot een taakstraf voor de duur van
  • beveelt dat indien de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 (zestig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. Collombon, voorzitter, mr. Kooijman en mr. Schnitzler, rechters, in tegenwoordigheid van De Roos en mr. Hoezen, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 31 juli 2019.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld: *een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer 45590 van de FIOD, kantoor Rotterdam, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 6299, plus een bijlage met daarin een aantal facturen genummerd van F/0001 t/m F/7510.
2.AH-018-a-1, pagina’s 1115 t/m 1121 van dossier 45590.
3.Excel-bestand “45590-Facturen”, met factuurnummers F/0001 t/m F/7475.
4.7-OPV-1, pagina 346 van dossier 45590.
5.1-OPV-1, pagina 72 van dossier 45590.
6.AH-171, pagina’s 1912 t/m 1914 van dossier 45590.
7.F/2511, opgenomen in digitale F-bijlage bij dossier 45590.
8.F/2503, opgenomen in digitale F-bijlage bij dossier 45590.
9.AH-018-a-1 2/8, pagina 1116 van dossier 45590.
10.7-OPV-1, pagina 345, 3e alinea, van dossier 45590.
11.KvK-007, pagina 6000 van dossier 45590.
12.7-OPV-1, pagina 346 van dossier 455590.
13.B-091, pagina 5441 van dossier 45590.
14.B-092, pagina 5445 van dossier 45590.
15.7-OPV-1, pagina 345, 1e alinea, van dossier 45590.
16.V-24-01, pagina’s 2437, 2438 en 2441 van dossier 45590.
17.11-OPV-1, pagina 392 van dossier 45590.
18.1-OPV-1, pagina 92 van dossier 45590.
19.AH-171, pagina’s 1912 t/m 1914 van dossier 45590; 1-OPV-1, pagina 95 van dossier 45590.
20.F/2062, F/2082, F/2104, F/2139, F/2137 en F/2155, opgenomen in digitale F-bijlage bij dossier 45590.
21.AH-018-a-1, 2/8, pagina 1116 van dossier 45590.
22.11-OPV-1, pagina 392 van dossier 455590.
23.B-084, pagina 5408 van dossier 45590.
24.1-OPV-1, pagina 94 van dossier 45590.
25.4-OPV-1, pagina’s 178 en 187 van dossier 45590.
26.AH-171, pagina’s 1914 en 1915 van dossier 45590.
27.F/0016, F/0017, F/0019, F/0021, F/1605 t/m F/1913, F/1915 t/m F/2043, F/2047, F/2050, F/2051, F/2054, F/2058 t/m F/2060, F/2447 t/m F/2450, F/2452, F/2455, F/2488 en F/2491, opgenomen in digitale F-bijlage bij dossier 45590.
28.AH-018-a-1, 1/8 en 2/8, pagina’s 1115 en 1116 van dossier 45590.
29.F/0687, F/0533, F/0044, F/0639, F/0626, F/0249, F/0594, opgenomen in digitale F-bijlage bij dossier 45590.
30.F/7112, opgenomen in digitale F-bijlage bij dossier 45590.
31.1-OPV-1, pagina 66 van dossier 45590; D-139-b t/m d, pagina’s 3159 t/m 3162 van dossier 45590.
32.F/1608, opgenomen in digitale F-bijlage bij dossier 45590.
33.4-OPV-1, pagina 195 van dossier 45590.
34.KvK-005, pagina 5995 van dossier 45590.
35.4-OPV-1, pagina 188 van dossier 45590.
36.4-OPV-1, pagina 177 van dossier 45590.
37.4-OPV-1, pagina 186 van dossier 45590.
38.AH-002-a, pagina 598 van dossier 45590.
39.KvK-005, pagina’s 5995 en 5996 van dossier 45590.
40.1-OPV-1, pagina 65 en 66 van dossier 45590; KvK-005, pagina’s 5994 en 5995 van dossier 45590.
41.AH-113-b-1, pagina’s 1477 en 1479 van dossier 45590.
42.F/0001 t/m F/0012, opgenomen in digitale F-bijlage bij dossier 45590.
43.AH-102, pagina’s 1440 en 1441 van dossier 45590.
44.3-OPV-1, pagina’s 159 en 161 van dossier 45590.
45.1-OPV-1, pagina 61 van dossier 45590.
46.AH-171, pagina 1915 van dossier 45590.
47.AH-018-a-1, p. 2/8, pagina 1116 van dossier 45590.
48.AH-102, pagina 1441 van dossier 45590.
49.3-OPV-1, pagina’s 0157 (onderaan) en 0158 (bovenaan) van dossier 45590.
50.1-OPV-1, pagina 61 van dossier 45590.
51.AH-102, pagina 1441 van dossier 45590.
52.3-OPV-1, pagina 160 van dossier 45590.
53.AH-001-c, pagina 574 van dossier 45590.
54.KvK-003, pagina’s 5987 en 5988 van dossier 45590.
55.KvK-003, pagina’s 5985 en 5986 van dossier 45590.
56.KvK-004, pagina’s 5991 en 5992 van dossier 45590.
57.AH-113-b-1, pagina’s 1477 en 1480 van dossier 45590.
58.12-OPV-1, pagina 409 en 412 t/m 415 van dossier 45590.
59.1-OPV-1, pagina 85 van dossier 45590.
60.AH-171, pagina 1915 van dossier 45590.
61.F/1488, F/1494, F/1502, F/1530, F/1577, F/1573, F/1558 en F1599, opgenomen in digitale F-bijlage bij dossier 45590.
62.AH-018-a-1, 1/8 en 2/8, pagina’s 1115 en 1116 van dossier 45590.
63.12-OPV-1, pagina 409, laatste alinea, van dossier 45590.
64.KvK-010, pagina 6011 van dossier 45590.
65.12-OPV-1, pagina’s 408 en 409 van dossier 45590.
66.B-0085, pagina 5413 van dossier 45590; B-0085-a, pagina 5416 van dossier 45590.
67.AH-113-b-1, pagina’s 1477, 1479 en 1480 van dossier 45590.
68.1-OPV-1, pagina’s 58 en 88 van dossier 45590.
69.AH-171, pagina 1915 van dossier 45590.
70.AH-018-a-1, 1/8 en 2/8, pagina’s 1115 en 1116 van dossier 45590.
71.KvK-013, pagina’s 6021, 6023 en 6024 van dossier 45590.
72.6-OPV-1, pagina 306 van dossier 45590; B-086, pagina 5419 van dossier 45590.
73.KvK-014, pagina 6025-6026 van dossier 45590.
74.AH-001-a, pagina’s 557 onderaan en 558 bovenaan van dossier 45590.
75.6-OPV-1, pagina’s 319 en 320 van dossier 45590.
76.AH-113-L, pagina 1489 van dossier 45590; D-0035-a, pagina 2707 van dossier 45590.
77.6-OPV-1, pagina 321 van dossier 45590.
78.1-OPV-1, pagina 95 van dossier 45590.
79.AH-171, pagina 1915 van dossier 45590.
80.AH-018-a-1, 1/8 en 2/8, pagina’s 1115 en 1116 van dossier 45590.
81.Excel-bestand “45590-Facturen”, met factuurnummers F/0001 t/m F/7475.
82.13-OPV-1, pagina 425 van dossier 45590.
83.KvK-017, pagina’s 6045 t/m 6048 van dossier 45590.
84.13-OPV-1, pagina 0424 van dossier 45590.
85.B-087, pagina 5425 van dossier 45590.
86.KvK-014, pagina’s 6025-6026 van dossier 45590.
87.1-OPV-1, pagina 97 van dossier 45590.
88.1-OPV-1, pagina’s 58 en 99 van dossier 45590.
89.AH-171, pagina’s 1915 en 1916 van dossier 45590.
90.AH-018-a-1, 1/8 en 2/8, pagina’s 1115 en 1116 van dossier 45590.
91.1-OPV-1, pagina 101 van dossier 45590.
92.B-088, pagina 5431 van dossier 45590; B-104, pagina 5497 van dossier 45590.
93.KvK-032, pagina’s 6083 t/m 6085 van dossier 45590.
94.5-OPV-1, pagina 221 van dossier 45590; AH-130-a, pagina 1747 van dossier 45590; AH-125-a, pagina 1637 van dossier 45590.
95.AH-128-l, pagina’s 1725 en 1727 van dossier 45590.
96.1-OPV-1, pagina 102 van dossier 45590.
97.G-05-01, pagina’s 2487 t/m 2489 en 2492 en 2494 van dossier 45590.
98.G-05-02, pagina 2511 van dossier 45590.
99.G-05-02, pagina’s 2510 en 2512 t/m 2515 van dossier 45590.
100.G-04-01, pagina’s 2464, 2466, 2467 en 2468 van dossier 45590.
101.V-08-01, pagina 2210 van dossier 45590; V08-04, pagina 2225 van dossier 45590.
102.V-08-04, pagina 2225 van dossier 45590.
103.V-04-01, pagina’s 2146, 2147 en 2149 van dossier 45590.
104.FBC 455590-6-A-1, pagina 2152 van dossier 45590; 4-OPV-1, pagina 0198 van dossier 45590.
105.FBC 455590-6-A-1, pagina 2152 van dossier 45590; 1-OPV-1, pagina 0061 van dossier 45590.
106.V-12-02, pagina’s 2303 en 2304 van dossier 45590.
107.V-12-03, pagina’s 2306 t/m 2308 van dossier 45590.
108.V-12-05, pagina’s 2319 en 2320 van dossier 45590.
109.V-12-06, pagina 2324 van dossier 45590.
110.V-12-09, pagina’s 2346 en 2347 van dossier 45590.
111.V-13-01, pagina’s 2356 t/m 2359 van dossier 45590.
112.G-09-01, pagina’s 2542, 2544 en 2545 van dossier 45590.
113.V-10-02, pagina 2260 van dossier 45590.
114.V-10-03, pagina’s 2265 t/m 2267 van dossier 45590.
115.V-10-04, pagina’s 2273 en 2274 van dossier 45590.
116.V-10-05, pagina 2278 van dossier 45590.
117.V-10-06, pagina 2285 van dossier 45590.
118.V-10-07, pagina’s 2289 en 2293 van dossier 45590.
119.G-18-01, pagina’s 2586 t/m 2588 van dossier 45590.
120.G-10-01, pagina’s 2550 en 2551 van dossier 45590.
121.G-17-01, pagina’s 2573, 2575 t/m 2578, 2580 en 2581 van dossier 45590.
122.AH-126-a, pagina 1645 van dossier 45590.
123.AH-18-b, pagina’s 1136 en 1137 van dossier 45590.
124.D-0059-b, pagina’s 2775 en 2776 van dossier 45590.
125.AH-018-b-1, pagina 1141 van dossier 45590.
126.AH-018-d, pagina’s 1165 en 1166 van dossier 45590.
127.D-0059-c t/m D-0059-l, pagina’s 2777 t/m 2790 van dossier 45590.
128.AH-128-c, pagina’s 1651 t/m 1653 van dossier 45590.
129.AH-128-c, pagina 16523 van dossier 45590; D-0059-m, pagina 2791 van dossier 45590.
130.14-OPV-1, pagina’s 501 t/m 516 van dossier 45590.
131.T-002-52, pagina 1942 van dossier 45590.
132.T-003-545, pagina 1982 van dossier 45590.
133.T-003-738, pagina 1988 van dossier 45590.
134.T-002-26, pagina 1940 van dossier 45590.
135.T-002-409, pagina 1958 van dossier 45590.
136.T-004-1112, pagina 1994 van dossier 45590.
137.T-03-17082010, pagina 2042 van dossier 45590.
138.T-003-32, pagina’s 1967 t/m 1969 van dossier 45590; AH-123, pagina 1629 van dossier 45590.
139.AH-146-c, pagina’s 1789 t/m 1790 van dossier 45590.
140.AH-146-c, pagina’s 1789 t/m 1791 van dossier 45590.
141.D-0087-b, pagina’s 2882 en 2883 van dossier 45590.
142.D-0087-i, pagina 2930 van dossier 45590.
143.D-0087-j pagina’s 2938 t/m 2955 van dossier 45590.
144.D-0087-b pagina 2883 van dossier 45590.
145.D-0087-c, pagina’s 2886 t/m 2903 van dossier 45590.
146.D-0087-j pagina 2938 tm 2955 van dossier 45590.
147.D-0087-b. pagina’s 2881 en 2882 van dossier 45590
148.D-0087-i. pagina 2930 van dossier 45590.
149.AH-146-e, paginapagina 1796 van dossier 45590.
150.AH-146-e, pagina 1796 van dossier 45590.
151.V10-07, pagina 2289 van dossier 45590.
152.D-0211-e, pagina 3640 van dossier 45590.
153.D-085, pagina’s 2868 t/m 2874 van dossier 45590.
154.AH-159-c, pagina 1862 en 1863 van dossier 45590.
155.AH-132-d, pagina 1759 van dossier 45590.
156.KvK-032, pagina 6083 van dossier 45590.
157.AH-159-c, pagina’s 1862 en 1863 van dossier 45590
158.D-0087-b, pagina’s 2882 en 2883 van dossier 45590.
159.D-0087-i, pagina 2930 van dossier 45590.
160.D-0087-j, pagina’s 2938 t/m 2955 van dossier 45590.
161.D-0087-b, pagina 2883 van dossier 45590
162.D-0087-c, pagina 2886 t/m 2903 van dossier 45590.
163.D-0087-j, pagina 2942 t/m 2955 van dossier 45590.
164.D-0087-i, pagina 2930 van dossier 45590.
165.D-0087-b, pagina 2883 van dossier 45590