ECLI:NL:RBZWB:2019:3466

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 juli 2019
Publicatiedatum
31 juli 2019
Zaaknummer
02-996014-11
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • mr. Collombon
  • mr. Kooijman
  • mr. Schnitzler
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan een criminele organisatie gericht op BTW-fraude met auto’s uit Duitsland

In deze zaak heeft de rechtbank zich gebogen over de deelname van de verdachte aan een criminele organisatie die zich richtte op het plegen van BTW-fraude met auto’s uit Duitsland. De verdachte was betrokken bij het vervoeren van auto’s, het opmaken van valse vrachtbrieven (CMR’s) en het witwassen van geld. De organisatie maakte gebruik van zogenaamde plofbedrijven, die geen beschikkingsmacht hadden over de auto’s en valse facturen gebruikten om BTW-fraude te plegen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 januari 2008 tot en met 7 december 2010 deel uitmaakte van deze organisatie en dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift en gewoontewitwassen. De verdachte heeft een uitvoerende rol gespeeld binnen de organisatie, waarbij hij auto’s ophaalde in Duitsland en deze naar Nederland vervoerde, terwijl hij gebruik maakte van valse documenten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/996014-11
vonnis van de meervoudige kamer van 31 juli 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte]geboren op [geboortedag 1] 1958 te [geboorteplaats]
wonende te [adres 1]
raadsman: mr. R.B.M. Poppelaars, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 20 mei 2019, waarbij de officier van justitie, mr. Huisman, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Het onderzoek ter zitting is gesloten op 31 juli 2019.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. Verdachte staat, met inachtneming hiervan, terecht ter zake dat
feit 1
hij, verdachte in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 7 december 2010, te Veen, gemeente Aalburg en/of in de gemeente(n) Veghel en/of Zundert en/of Vianen en/of Hardinxveld-Giessendam en/of Oud-Beijerland en/of Sliedrecht en/of (elders) in Nederland en/of Duitsland en/of Spanje en/of België, (telkens) heeft deelgenomen aan een organisatie, die werd gevormd door hem verdachte en/of
- [naam 1] (V.01) en/of
- [naam 2] (V.06) en/of
- [naam 3] (V.10) en/of
- [naam 4] (V.13) en/of
- [bedrijf] (V.25) en /of
- [naam 11] (V.27) en/of
- [bedrijf 1] (V14) en/of
- [naam 5] (V.15) en/of
- [bedrijf 2] (V.16) en/of
- [naam 6] (V.17) en/of
- [bedrijf 3] ( [bedrijf 3] (V19) en/of
[bedrijf 5] (per 22-01-2009) en/of
- [bedrijf 4] ) (V19a) en/of
- [naam 7] , (V.20) en/of
een of meer (andere) natuurlijke perso(o)n(en) en/of (rechts)perso(o)n(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
- het plegen van valsheid in geschrift (art. 225 WvSr) en/of
- het opzettelijk doen van onjuiste en/of onvolledige aangiften met betrekking tot de omzetbelasting (art. 69, lid 2 AWR) en/of
- het opzettelijk niet doen van aangiften met betrekking tot de omzetbelasting (art. 69, lid 1 AWR) en/of
- het opzettelijk niet voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de belastingwet gestelde eisen en/of het opzettelijk niet bewaren van boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers (art. 68, lid 1 sub. d en sub. e j. art. 69 lid 1 AWR) en/of
- het witwassen van (een) geld(bedrag(en); (art. 420ter, 420 bis Sr) (pv 45590-14-OPV-1 en 14-OPV-2)
feit 2
hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 16 december 2009 tot en met 30 mei 2010 , in de gemeente Zundert en/of (elders) in Nederland en/of in Duitsland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, 7, althans een of meer CMR('s), (Int. Vrachtbrieven met vermelding van vervoer van auto's), zijnde (telkens) (een) geschrift( en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft/hebben
opgemaakt, en/of valselijk (doen) laten opmaken, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn (mede)dader(s), (telkens) valselijk, immers opzettelijk in strijd met de waarheid op dat/die valse en/of vervalste CMR('s) - zakelijk weergegeven -
  • (onder meer) vermeld en/of (doen) laten vermelden, (in het vakje 2) dat de ontvanger van de op die CMR vermelde auto('s), (gespecificeerd naar chassisnummer) [bedrijf 6] , te Maaseik, (België) was, en/of
  • op een of meer van die CMR('s), (in het vakje 24), bij ontvanger van de goederen, de stempelafdruk van [bedrijf 6] , en/of met vermelding van BTWnr. ( [nummer] ) geplaatst en/of (doen) laten plaatsen en/of
  • de/een handtekening voor ontvangst van de goederen geplaatst en/of laten plaatsen
terwijl in werkelijkheid de op die CMR('s) vermelde auto('s) niet werd(en) vervoerd en/of werd(en) afgeleverd bij [bedrijf 6] te Maaseik, maar (in bijna alle gevallen) bij het [bedrijf 7] te Veen, althans bij in Nederland gevestigde autobedrijven; (pv. 45590-D-0154 t/m D-0154-g en verklaringen verdachte [verdachte] en [naam 4] )
feit 3
hij, verdachte, in de maand september 2008, , althans in de periode van 1 juli 2008 tot en met 30 september 2008 in de gemeente Zundert en/of Veghel en/of Oud-Beijerland, en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk voorhanden heeft /hebben gehad en/of heeft/hebben afgeleverd aan
[naam 6] en/of aan [bedrijf 2] , (een) vals(e) of vervalst(e) geschrift(en) als ware het echt en onvervalst, te weten:
7, althans een of meer vals(e) of vervalst(e) factu(u)r(en), volgens factuuropdruk(ken) afkomstig van de onderneming [bedrijf 8] en gericht aan [bedrijf 2] , (waaronder een factuur (F/7040), gedateerd 16 september 2008, - zakelijk weergegeven -, met betrekking tot de verkoop van een (personen)auto, (merk Mercedes, type SL 350), voor de prijs, incl. BTW 72.800,--),
zijnde die valse of vervalste factu(u)r(en) (telkens) (een) geschrift(en) die/dat bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, en bestaande die valsheid of vervalsing (telkens) hierin, dat de auto('s) vermeld op die factu(u)r(en), in werkelijkheid niet was/waren ingekocht door [naam 8] , handelend onder de naam [bedrijf 8] en/of (derhalve) ook niet kon(den) worden verkocht en/of worden gefactureerd door [bedrijf 8] aan [bedrijf 2] ; (pv. 45590-2-OPV en PV. 49410-OPV-1, V17-01, V17-02 en V17-03, F/7045, F/7050, 7051, F/7052, F/7500, F/7501 en F/7502)
feit 4
hij, verdachte, in het jaar 2007 (AH-119) en/of in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 22 oktober 2010, (AH-124), te Veen, gemeente Aalburg, en/of Veghel en/of Zundert en/of Vianen en/of (elders) in Nederland, en/of in België en/of in Duitsland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft/hebben gemaakt, althans zich schuldig heeft/hebben gemaakt aan witwassen,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of (een of meer van) zijn mededader(s), (uit hoofde van die gewoonte),
(telkens) in voornoemde periode van (een) voorwerp(en), te weten een of meer van de navolgende geldbedrag(en), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/ of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, en/of (van)/(een) voorwerp(en), te weten een of meer van de navolgende geldbedrag(en, (telkens) verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of gebruik gemaakt, terwijl hij, verdachte, en/of zijn verdachtes mededader(s) (telkens) wist(en) dat die/dat voorwerp(en) en/of dat/die geldbedrag(en), geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf, (pv 45590, 15-OPV-1), door:
D)
vanaf de/een bankrekening ( [rekeningnummer 1] ), ten name gesteld van [bedrijf 9] , in de periode van 1 december 2009 tot en met 31 augustus 2010, een totaalbedrag groot (circa) euro 8.896.670,--, althans enig(e) geldbedrag(en), over te boeken en/of te laten overboeken naar en/of te ontvangen op de/een (Belgische) ( [bedrijf 10] ) bankrekening, (rekeningnr. [rekeningnummer 2] ), ten name gesteld van [bedrijf 6] en/of ( [bedrijf 11] ) bankrekening, ( [rekeningnummer 3] ), ten name gesteld van [bedrijf 6] , (45590-05-OPV-1, 5-OPV-1, AH-132-d, AH-159, AH-159-c en D-0087-c)
en/of
E)
vanaf de/een ( [bedrijf 10] ) bankrekening (rekeningnr. [rekeningnummer 2] ten name gesteld van [bedrijf 6] , in de periode van 11 december 2009 tot en met 14 april 2010, een totaalbedrag groot (circa) euro 4.695.150,--, althans enig(e) geldbedrag(en), over te boeken naar en/of te laten overboeken naar de/een bankrekening ( [rekeningnummer 4] ), ten name gesteld van de Duitse onderneming [bedrijf 12] , (45590-14-OPV-1, 45590-15-OPV-1, D-0087-b en D-0087-c, V12-03 en V13-01)
en/of
F)
vanaf de/een ( [bedrijf 11] ) bankrekening (rekeningnr. [rekeningnummer 3] ) ten name gesteld van [bedrijf 6] , in de periode van 28 juni 2010 tot en met 16 augustus 2010, een totaalbedrag groot (circa) euro 935.550,--, althans enig(e) geldbedrag(en), over te boeken en/of te laten overboeken, naar de/een bankrekening ( [rekeningnummer 4] ) ten name gesteld van de Duitse onderneming [bedrijf 12] , (45590-14-OPV-1, 45590-15-OPV-1, D-0087-i, D-0087-J , V12-03 en V13-01)
en/of
G)
vanaf de/een (Belgische) bankrekening (nr. [rekeningnummer 2] ), ten name gesteld van [bedrijf 6] en/of (vanaf 31 maart 2010) [bedrijf 6] , in de periode van 1 december 2009 tot en met 14 april 2010, een totaalbedrag groot (circa) euro 24.290,-- althans enig(e) geldbedrag(en) in contanten op te nemen en/of te laten opnemen en/of pinbetalingen te verrichten en/of te laten verrichten. (45590-15-OPV, D-0087-c , V12-03 en V13-01), (D-0087-b)

3.De voorvragen

- De geldigheid van de dagvaarding.
De rechtbank stelt vast dat de officier van justitie middels de door haar ingediende - en door de rechtbank toegewezen - vordering wijziging tenlastelegging, welke vordering het uit
feit 1 laten vervallen van een aantal (rechts)personen omvat, de kennelijke bedoeling heeft gehad om de onder feit 1 omschreven verdenking van deelname aan een criminele organisatie te beperken tot de natuurlijke personen en rechtspersonen die in het kader van het onderhavige FIOD-onderzoek zijn gedagvaard. Het had dan voor de hand gelegen dat de officier van justitie van de in feit 1 vermelde zinsnede “en/of een of meer (andere) natuurlijke perso(o)n(en) en/of (rechts)perso(o)n(en)” eveneens had gevorderd dat die zou dienen te vervallen. Gelet op het vorenstaande, is het voor de rechtbank onduidelijk op welke (rechts)personen genoemde zinsnede dan nog zou moeten slaan. Nu daarmee niet is voldaan aan de aan een dagvaarding te stellen eisen voor wat betreft duidelijkheid, zal de rechtbank de dagvaarding onder feit 1 op het punt van bedoelde zinsnede “en/of een of meer (andere) natuurlijke perso(o)n(en) en/of (rechts)perso(o)n(en)” nietig verklaren.
De dagvaarding is voor het overige geldig.
- De rechtbank is bevoegd.
- De officier van justitie is ontvankelijk.
- Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht, gelet op de stukken in het dossier, wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] alle ten laste gelegde feiten heeft begaan. Zij baseert zich daarbij op de inhoud van het door de FIOD opgemaakte dossier, waaruit volgens haar het fraudepatroon en de structuur van de ten laste gelegde criminele organisatie blijkt.
[verdachte] is in dit onderzoek naar voren gekomen in de rol van ploffer, cleaner, inkoper en afhaler van auto’s in Duitsland. Hij heeft daarbij nauw samengewerkt met [naam 2] , [naam 1] , [naam 3] en [naam 4] . Hij heeft betalingen doorgesluisd naar de Duitse leveranciers en feitelijk leiding gegeven aan [bedrijf 6] / [bedrijf 6] , [bedrijf 13] , [bedrijf 8] en [bedrijf 9] .
[verdachte] heeft CMR’s vervalst door daarop te vermelden dat [bedrijf 6] de ontvanger van de auto’s was en dat de auto’s naar dit bedrijf in België zouden worden vervoerd en daarna deze CMR’s te ondertekenen of laten ondertekenen, terwijl deze auto’s rechtstreeks naar het bedrijf van [naam 1] in Nederland werden vervoerd.
Daarnaast heeft [verdachte] valse facturen voor de verkoop van auto’s op naam van [naam 8] / [bedrijf 8] aan [bedrijf 2] voorhanden gehad dan wel afgeleverd. Die facturen zijn vals omdat [naam 6] zelf die auto’s in Duitsland heeft gekocht en de facturenstroom niet overeenkomt met de feitelijke leveringen.
Verdachte heeft samen met [naam 4] bedragen overgeboekt van de rekening van [bedrijf 9] naar de rekening van [bedrijf 6] / [bedrijf 6] en van de rekening van [bedrijf 6] naar de rekening van [bedrijf 12] in Duitsland. Met deze betalingen werd voorgewend dat er sprake was van aankoop van auto’s door en levering aan [bedrijf 6] , terwijl [bedrijf 6] niet feitelijk de auto’s heeft gekocht. Deze witwashandelingen hadden een structureel karakter, waardoor er sprake was van gewoontewitwassen. Zowel het ontvangen en overboeken van bedragen naar Duitsland via de rekeningen van [bedrijf 9] en [bedrijf 6] / [bedrijf 6] , als het contant opnemen van bedragen van de rekening van [bedrijf 6] valt steeds te kwalificeren als het witwassen van gelden die afkomstig zijn van BTW-fraude en valsheid in geschrift.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van enig ten laste gelegd feit en dat verdachte vrijgesproken dient te worden van alle feiten, nu daarvoor geen wettig en overtuigend bewijs bestaat.
[verdachte] heeft inderdaad tegen een vergoeding auto’s voor [naam 1] opgehaald in Duitsland en bedragen voor de betaling van de auto’s via diverse rekeningen overgemaakt of laten overmaken. Daarnaast heeft hij de facturering van [bedrijf 6] aan [bedrijf 9] verzorgd. Deze werkzaamheden hebben ondersteuning opgeleverd aan de criminele organisatie, waarvan niet wordt betwist dat deze heeft bestaan. Verdachte wist echter niet dat er sprake was van een BTW-carrousel, of van een ander crimineel oogmerk van de organisatie. Van een deelname van [verdachte] aan een criminele organisatie zoals onder feit 1 ten laste gelegd, is dan ook geen sprake.
Voor de onder feit 2 ten laste gelegde valse CMR’s geldt dat [verdachte] niet telkens de betreffende vakjes heeft ingevuld of heeft ondertekend. Dat geldt alleen voor de CMR’s van D-0154-a, -b, -d en -f. Daarnaast zijn de auto’s door [bedrijf 12] aan [bedrijf 6] overgedragen bij het ophalen en daarmee geleverd overeenkomstig hetgeen op de CMR’s vermeld staat. Dat de auto’s daarna niet naar België, maar naar Nederland zijn vervoerd, doet daaraan niet af. De CMR’s zijn om die reden dan ook niet vals.
De onder feit 3 ten laste gelegde facturen op naam van [bedrijf 8] betreffen niet zeven afzonderlijke facturen en factuur F/7052 valt bovendien buiten de ten laste gelegde periode.
Het kan alleen gaan om de facturen voor de auto’s met meldcode [code 1] , [code 2] , [code 3] en [code 4] . Aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [naam 6] over deze facturen moet worden getwijfeld, nu [naam 6] vooral bezig lijkt met zichzelf te ontlasten. Enige steun voor die verklaring van [naam 6] is er ook niet. Verdachte ontkent die facturen te hebben geleverd.
Er zijn wel allerlei aanwijzingen voor de betrokkenheid van de broer van verdachte, [naam 9] , bij [bedrijf 8] , maar naar zijn rol is ten onrechte geen onderzoek gedaan. Er kan dan ook niet zonder twijfel worden vastgesteld dat verdachte degene is die namens [bedrijf 8] heeft gehandeld met [naam 6] en facturen van [bedrijf 8] voorhanden heeft gehad of heeft afgeleverd.
Ook kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld dat de facturen vals waren, nu niet kan worden bewezen dat [bedrijf 8] de inkopen niet heeft verricht en uit de facturen zelf al volgt dat [bedrijf 8] eigenaar is geweest en verkocht heeft aan [bedrijf 2] . Mocht wel vastgesteld worden dat de facturen vals waren, dan kan niet bewezen worden dat bij [verdachte] opzet op deze valsheid bestond, nu niet vast is komen te staan dat verdachte zelf heeft onderhandeld namens [bedrijf 8] en koopovereenkomsten met [naam 6] heeft gesloten, terwijl hij wist dat hij hiertoe niet gerechtigd was.
Ten aanzien van het onder feit 4 ten laste gelegde witwassen geldt dat het bedrag op de tenlastelegging te hoog is, omdat uit het verzoek tot overname van strafvervolging en een aanvullend bericht blijkt dat er € 5.595.520,- naar de rekening van [bedrijf 6] is overgemaakt, dan wel daarop is gestort. Er kan ook geen sprake zijn van een bewezenverklaring van witwassen, omdat de criminele herkomst van het geld niet kan worden vastgesteld. Het fiscale misdrijf vond immers pas plaats na het storten van het geld op rekening van [bedrijf 12] en alleen het geld dat ten onrechte niet is afgedragen, is van misdrijf afkomstig. Dat het geld dat van [naam 5] afkomstig was, crimineel is, is evenmin gebleken. Mocht wel vastgesteld worden dat sprake was van crimineel geld dat door verdachte is doorgestort, dan kan het alleen om een deel van dit geld gaan. Ook kan niet worden vastgesteld dat sprake was van opzet bij [verdachte] , ook niet in voorwaardelijke zin, op witwassen, nu hij niet wist en ook niet hoefde te weten dat het om crimineel geld ging. Tot slot geldt dat er sprake was van een voortgezette handeling bij het ontvangen en doorstorten van geld en dat er geen bewijs is voor het daadwerkelijk opnemen van geld door [verdachte] .
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Algemeen
De overtuiging van de rechtbank dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan,
is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende wettige bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Gelet op de aan verdachte ten laste gelegde deelname aan een criminele organisatie zal de rechtbank hierna - ten behoeve van een goede beoordeling van dit feit - eerst de bij [bedrijf 7] aangetroffen facturen bespreken en daarna de overige onderzoeksbevindingen. Vervolgens zal de rechtbank ingaan op de rol van de personen die in de tenlastelegging als deelnemers worden genoemd.
4.3.1
Controle Belastingdienst en onderzoek FIOD
Aanleiding onderzoek
In het kader van een controle van de Belastingdienst bij [bedrijf 7] in 2008 zijn door de Belastingdienst inkoopfacturen ten name van een aantal bedrijven meegenomen. Onderzoek met betrekking tot deze facturen leverde het vermoeden op dat er sprake was van valse facturen en fiscale fraude. Hierna is de FIOD op 3 juni 2010 een strafrechtelijk onderzoek gestart met de onderzoeksnaam Kameleon. Bij het doen van dit onderzoek ontstond de verdenking dat auto’s die door [bedrijf 7] werden ingekocht in Duitsland via een fictieve/valse facturenstroom aan [bedrijf 7] werden doorgefactureerd. Daarbij zouden de Duitse leveranciers factureren aan zogenoemde plofbedrijven, die geen of onjuiste aangiften omzetbelasting deden en verschuldigd geworden omzetbelasting niet afdroegen. Op naam van deze plofbedrijven zou inclusief BTW gefactureerd worden aan [bedrijf 7] , waarmee de plofbedrijven verlies leden omdat zij een netto verkoopprijs hanteerden die lager lag dan hun inkoopprijs bij de Duitse leveranciers. Deze prijsval was mogelijk, omdat de plofbedrijven de verschuldigde BTW niet zouden afdragen, terwijl [bedrijf 7] de aan hem in rekening gebrachte BTW wel als voorbelasting in aftrek bracht bij zijn aangiften omzetbelasting.
Doorzoekingen FIOD
In het kader van onderzoek Kameleon hebben verschillende doorzoekingen in panden plaatsgevonden. Aan elk pand/object is door de FIOD een letter toegewezen.
Op 9 december 2010 heeft een doorzoeking plaatsgevonden in het bedrijfspand van [bedrijf 7] aan [adres 2] te Veen. Tijdens die doorzoeking zijn voorwerpen in beslag genomen. [1] Deze voorwerpen zijn vermeld op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen met het objectnummer A en de volgnummers A/001 t/m A/106 en A/163 t/m A/183. [2]
Facturenbestand “45590 Facturen.XLS” [3]
In het kader van onderzoek Kameleon is een digitaal Excelbestand opgemaakt met de naam “45590 Facturen.XLS” (hierna: het Excelbestand), waarin de gegevens met betrekking tot alle tijdens dit onderzoek aangetroffen facturen en koopovereenkomsten (onder de nummers F/0001 t/m F/7475) van de bij het onderzoek betrokken bedrijven en personen zijn opgenomen, waaronder de herkomst van de betreffende factuur, de meldcode van de op de factuur vermelde auto (de laatste 4 cijfers van het chassisnummer) en de op de factuur genoemde prijs (al dan niet inclusief BTW). Deze gegevens zijn overgenomen van de aan- en verkoopfacturen en koopovereenkomsten van de bij het onderzoek betrokken bedrijven en verdachten. Aan de hand van dit bestand kunnen per auto c.q. meldcode transacties worden geselecteerd en geanalyseerd, waardoor een bepaalde “facturenketen” kan worden vastgesteld met betrekking tot een specifieke auto. De tijdens het onderzoek aangetroffen facturen en koopovereenkomsten hebben betrekking op 1663 auto’s in de periode van 2006 tot en met 2010, bijna allemaal afkomstig uit Duitsland en voornamelijk van het merk Mercedes.
Aan de hand van het Excelbestand heeft de rechtbank een overzicht gemaakt van de facturenstromen van de auto’s die zijn gefactureerd in de facturen, genoemd onder feit 2 van de tenlastelegging van [naam 1] . In de 1e kolom staat het factuurnummer van de factuur die in de tenlastelegging van [naam 1] wordt vermeld. De 2e kolom bevat de datum van de factuur en de 3e kolom de meldcode van de auto die op de factuur staat. In de 4e kolom wordt telkens de factuurprijs (verkoopprijs exclusief BTW) genoemd van de auto, zoals deze gedurende de factuurstroom op de factuur van de verkoper naar de inkoper wordt vermeld. Dit overzicht is aan dit vonnis gehecht. De rechtbank heeft aan de hand van de chassisnummers gecontroleerd of de genoemde meldcodes daadwerkelijk op dezelfde auto’s zien, omdat meerdere auto’s dezelfde meldcode kunnen hebben. De rechtbank zal bij de verdere bespreking van het ten laste gelegde, naar dit overzicht verwijzen.
4.3.2
Inkoopfacturen van [bedrijf 7]
Algemeen
Tijdens de hiervoor genoemde doorzoeking op 9 december 2010 in het bedrijfspand van [bedrijf 7] is een groot deel van de administratie van het bedrijf in beslag genomen. Daarbij zijn in die administratie inkoopfacturen aangetroffen. Hieronder zal worden beschreven welke facturen dat zijn en wat met betrekking tot die inkoopfacturen kan worden vastgesteld.
4.3.2.1
Inkoopfacturen ten name van [bedrijf 14]
Bij het onderzoek in de administratie die op 9 december 2010 in het bedrijfspand van [bedrijf 7] in beslag werd genomen, werden 48 stuks inkoopfacturen op naam van [bedrijf 14] aangetroffen. [4] Deze 48 facturen zijn voorzien van data gelegen in de periode van maart 2006 tot maart 2007. Op deze 48 facturen staat een totaalbedrag aan inkoop van € 2.206.449,58 (excl. BTW) en een totaal BTW-bedrag van € 419.225,42. [5] [naam 1] heeft deze BTW als voorbelasting opgegeven in zijn aangiften omzetbelasting van oktober 2006 tot en met maart 2007. [6]
In de tenlastelegging van [naam 1] worden specifiek 3 facturen ten name van [bedrijf 14] genoemd, te weten de facturen F/2511, F/2503 en F/1512.
De rechtbank constateert dat factuur F/1512 geen inkoopfactuur is van [bedrijf 14] , maar een inkoopfactuur van [naam 12] betreft.
F/2511 heeft als factuurdatum 10-11-2006 en heeft betrekking op een Mercedes Benz S350 met een chassisnummer eindigend op [code 5] . De prijs exclusief BTW bedraagt € 47.478,99 en de BTW bedraagt € 9.021,01. Op de factuur staat als bijlage nr. aangegeven A/046. [7]
F/2503 heeft als factuurdatum 23-11-2006 en heeft betrekking op een Chrysler Grand Cherokee met een chassisnummer eindigend op [code 6] . De prijs exclusief BTW bedraagt
€ 29.411,76 en de BTW bedraagt € 5.588,24. Op de factuur staat als bijlage-nummer aangegeven A/046. [8] Hieruit leidt de rechtbank af dat F/2511 en F/2503 zijn aangetroffen in een ordner (kas sept/dec 2006) in het bedrijfspand van [naam 1] aan [adres 2] te Veen. [9]
Bij bestudering van het Excelbestand constateert de rechtbank dat [bedrijf 15] 16 auto’s (met meldcode’s [code 8] , [code 9] , [code 10] , [code 6] , [code 11] , [code 5] , [code 12] , [code 13] , [code 14] , [code 15] [code 16] , [code 17] , [code 18] , [code 19] , [code 20] en [code 21] ) heeft gefactureerd aan [bedrijf 16] (hierna: [bedrijf 16] ) en dat diezelfde auto’s worden vermeld op de facturen van [bedrijf 14] aan [bedrijf 7] , welke facturen in de administratie van [bedrijf 7] zijn aangetroffen. Bij 13 van deze 16 auto’s
- waaronder de auto’s genoemd op F/2511 en F/2503 - vindt bovendien een prijsval plaats doordat de prijs die [bedrijf 15] aan [bedrijf 16] rekent hoger is dan de prijs (exclusief BTW) die [bedrijf 14] aan [naam 1] rekent. Er zijn nergens facturen van [bedrijf 16] aan [bedrijf 14] aangetroffen tijdens het onderzoek [10] .
Volgens een uittreksel van de Kamer van Koophandel [11] betreffen de bedrijfsactiviteiten van [bedrijf 14] - zakelijk weergegeven - financiële dienstverlening en hebben de Belastingdienst en de FIOD geen administratie aangetroffen van [bedrijf 14] . [12]
Daarnaast constateert de rechtbank dat door [bedrijf 14] geen aangifte voor de omzetbelasting is gedaan in de periode 1e kwartaal 2006 en 2e kwartaal 2006 en juli 2006 t/m oktober 2007 [13] en dat evenmin door [bedrijf 16] aangifte is gedaan in de periode van januari 2006 tot en met oktober 2007. [14]
Enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 14] was [naam 13] van 30-6-2005 tot 15-3-2006. Zij werd op 15-3-2006 opgevolgd door [naam 14] , die tot 31-5-2007 enig aandeelhouder en bestuurder bleef. [naam 14] heeft telefonisch tegen een ambtenaar van de Belastingdienst verklaard dat hij het bestuur van [bedrijf 14] heeft overgenomen van [naam 13] en dat hij geen administratie heeft ontvangen noch activiteiten heeft verricht met deze BV. [15] [naam 15] , de echtgenoot van [naam 13] , heeft op naam van zijn echtgenote diverse activiteiten verricht binnen [bedrijf 14] en [bedrijf 16] , waaronder handel in tweedehands auto’s. Hij deed het werk binnen deze bedrijven alleen. Volgens [naam 15] is [bedrijf 14] aan [naam 14] verkocht en was [naam 14] in die periode een vriend van [naam 1] . [naam 15] is toen zelf doorgegaan met [bedrijf 16] . [16]
4.3.2.2
Inkoopfacturen ten name van [bedrijf 17]
Bij het onderzoek in de administratie die op 9 december 2010 in het bedrijfspand van [bedrijf 7] in beslag werd genomen, werden onder meer 76 inkoopfacturen op naam van [bedrijf 17] aangetroffen. [17] Deze 76 facturen zijn voorzien van data gelegen in de periode van januari 2007 tot en met juli 2007. Op deze 76 facturen staat een totaalbedrag aan inkoop van € 10.141.178,18 (excl. BTW) en een totaal BTW-bedrag van € 1.926.823,25. [18] [naam 1] heeft deze BTW als voorbelasting opgegeven in zijn aangiften omzetbelasting van januari 2007 tot en met juli 2007. [19]
In de tenlastelegging van [naam 1] worden specifiek 6 facturen ten name van [bedrijf 17] genoemd te weten de facturen F/2062, F/2082, F/2104, F/2139, F/2137 en F/2155. Op deze facturen [20] staan per factuur meerdere auto’s vermeld, veelal van het merk Mercedes. Voorts is als bijlagenummer op deze facturen vermeld A/026 resp. A/027 resp. A/028 resp. A/029 resp. A/029 en A/031. Hieruit leidt de rechtbank af dat deze facturen zijn aangetroffen in ordners (bank januari/maart/april/mei juni 2007) in het bedrijfspand van [naam 1] aan [adres 2] te Veen. [21]
Aan de hand van het Excelbestand en het door de rechtbank als bijlage bij dit vonnis gevoegde overzicht van de facturenstromen, constateert de rechtbank dat er een prijsval plaatsvindt met betrekking tot alle auto’s die worden vermeld op de ten laste gelegde facturen - uitgezonderd een viertal auto’s waarvan onbekend is van wie [bedrijf 17] deze gekocht heeft - in die zin dat de prijs die de Duitse leverancier [bedrijf 15] aan [bedrijf 17] rekent hoger is dan de prijs (exclusief BTW) die daarna [bedrijf 17] aan [bedrijf 7] rekent.
Gedurende onderhavig onderzoek van de Belastingdienst en de FIOD is geen administratie aangetroffen van [bedrijf 17] . [22]
Daarnaast constateert de rechtbank dat door [bedrijf 17] geen aangifte voor de omzetbelasting is gedaan over de periode april 2007 tot en met oktober 2007. [23]
Afhalen auto’s
Volgens bescheiden die zijn verstrekt door [bedrijf 15] zijn ten name van [bedrijf 17] auto's afgehaald door [naam 16] . [24] De verklaringen die [naam 16] hierover heeft afgelegd, worden hierna onder 4.3.3 weergegeven.
4.3.2.3
Inkoopfacturen ten name van [bedrijf 18]
Bij het onderzoek in de administratie die op 9 december 2010 in het bedrijfspand van [bedrijf 7] in beslag werd genomen, werden onder meer 460 inkoopfacturen op naam van [bedrijf 18] aangetroffen. Deze 460 facturen zijn voorzien van data gelegen in de periode van 21 juni 2007 tot en met 16 april 2008. Op deze 460 facturen staat een totaalbedrag aan inkoop van € 17.625.344,54 (excl. BTW) en een totaal BTW-bedrag van € 3.348.815,46. [25] [naam 1] heeft deze BTW als voorbelasting opgegeven in zijn aangiften omzetbelasting van juni 2007 tot en met april 2008. [26]
Op deze 460 facturen [27] staan per factuur auto’s vermeld, bijna allemaal van het merk Mercedes. Voorts is, voor zover van toepassing, als bijlagenummer op deze facturen vermeld een van de nummers A/016 t/m A/026 dan wel A/043 t/m A/045. Hieruit leidt de rechtbank af dat deze facturen zijn aangetroffen in ordners (bank juni 2007 t/m april 2008 en kas juni 2007 t/m december 2008) in het bedrijfspand van [naam 1] aan [adres 2] te Veen. [28]
In de tenlastelegging van [naam 1] worden specifiek 8 facturen ten name van [bedrijf 18] genoemd, te weten de facturen F/1708, F/1976, F/1898, F/1670, F/1827, F/1787, F/1924 en F/1869. Aan de hand van het Excelbestand en het door de rechtbank als bijlage bij dit vonnis gevoegde overzicht van de facturenstromen, constateert de rechtbank ten aanzien van deze facturen dat de prijs die de Duitse leverancier [bedrijf 15] , en in één geval Daimler, rekent hoger is dan de prijs (exclusief BTW) die [bedrijf 18] aan [bedrijf 7] rekent. Er is dus sprake van een prijsval. Hierbij wordt opgemerkt dat de facturen van [bedrijf 15] weliswaar zijn gericht aan [bedrijf 18] [29] en de factuur van Daimler is gericht aan [bedrijf 18] [30] , maar gelet op de meldcodes die worden vermeld op die facturen staat voor de rechtbank vast dat het om dezelfde auto’s gaat als die zijn gefactureerd door [bedrijf 18] aan [bedrijf 7] .
In de bescheiden die door de Duitse belastingdienst bij [bedrijf 15] zijn aangetroffen betreffende de verkoop van een Mercedes C220 CDI met meldcode [nummer 3] , is een uittreksel uit het handelsregister aangetroffen van [bedrijf 18] , waarop een faxregel voorkomt van [bedrijf 7] . [31] Dit duidt er naar het oordeel van de rechtbank op dat dit uittreksel door [naam 1] aan [bedrijf 15] is verzonden. Dit is opmerkelijk omdat [naam 1] voor deze auto een factuur op naam van [bedrijf 18] in zijn administratie heeft opgenomen [32] waarbij – net zoals het geval is bij de in de tenlastelegging genoemde facturen – sprake is van een prijsval.
Op de facturen ten name van [bedrijf 18] ontbreken een BTW-nummer, een KvK-nummer en een factuurnummer. Wel wordt een bankrekeningnummer genoemd, maar dit blijkt op naam te staan van [bedrijf 18] [33] . [bedrijf 18] kan tevens worden gekoppeld aan het adres dat wordt vermeld op de facturen van [bedrijf 18] . Het betreffende adres ( [adres 3] te Schin op Geul) was in de periode van 14 februari 2006 tot 15 juni 2007 het vestigingsadres van [bedrijf 18] . [34] Voorts wordt opgemerkt dat datzelfde adres toebehoort aan een woning die in de periode 2003 t/m 2006 zou zijn verhuurd aan [naam 2] en zijn partner. [35]
[bedrijf 18]
is voor de Belastingdienst en de Kamer van Koophandel een onbekend bedrijf. Wel is bij de Belastingdienst bekend [bedrijf 19] , voorheen genaamd [bedrijf 18] , over de periode 28 januari 2005 tot en met 5 maart 2008. De naam [bedrijf 18] kwam hiervoor al meermalen aan de orde.
Met betrekking tot [bedrijf 18] wordt verder in het dossier nog opgemerkt dat:
- het aan haar toegekende BTW-nummer wordt genoemd op de facturen van [bedrijf 15] aan [bedrijf 18] [36] ;
- geen administratie is aangetroffen van [bedrijf 18] tijdens het strafrechtelijk onderzoek [37] ;
- door [bedrijf 18] dan wel [bedrijf 19] geen aangiften omzetbelasting zijn gedaan over de periodes 3e kwartaal 2006 t/m 1e kwartaal 2008 [38] ;
- [naam 2] als bestuurder/algemeen directeur van [bedrijf 18] ingeschreven stond in de periode 14-2-2006 tot 30-01-2008 [39] .
[bedrijf 19] is opgenomen in de entiteit [bedrijf 20] waarin tevens is opgenomen de onderneming [bedrijf 13] . [40] Deze laatste vennootschap wordt nader door de rechtbank besproken in de volgende paragraaf die ziet op facturen van [bedrijf 21] gericht aan [bedrijf 7] .
Tussenconclusie rechtbank
Op basis van de hierboven weergegeven bevindingen in onderlinge samenhang bezien, komt de rechtbank tot de conclusie dat [bedrijf 18] , [bedrijf 18] en [bedrijf 18] een en hetzelfde bedrijf betreffen, waarvan [naam 2] enige tijd de bestuurder is geweest.
Afhalen auto’s
Door de Belastingdienst is een cd-rom ontvangen van de Duitse belastingdienst met gegevens die betrekking hebben op de in- en verkoop van personenauto’s, voornamelijk van het merk Mercedes, door [bedrijf 15] . Uit de gegevens die op deze cd-rom staan, valt op te maken dat ten name van [bedrijf 18] 297 facturen zijn opgemaakt ter zake van de levering van auto’s en dat bij aflevering deze auto’s zijn opgehaald door onder andere [verdachte] (ten minste 69 stuks) en [naam 18] (ten minste 23 stuks)
. [41] De verklaringen die [verdachte] en [naam 18] hierover hebben afgelegd, worden hierna onder 4.3.3 weergegeven.
4.3.2.4
Inkoopfacturen ten name van [bedrijf 21]
Bij een onderzoek door de Belastingdienst medio 2008 bij [bedrijf 7] zijn in eerste instantie 12 facturen aangetroffen van [bedrijf 21] gericht aan [bedrijf 7] .
Het betreffen facturen gelegen in de periode van 25 april 2008 tot 8 mei 2008 met betrekking tot de koop van Mercedessen. Deze facturen [42] zijn genoemd in het Excelbestand onder de nummers F/0001 t/m F/0012. [43]
Bij het onderzoek in de administratie die op 9 december 2010 in het bedrijfspand van [bedrijf 7] in beslag werd genomen, werden niet alleen genoemde facturen F/0001 t/m F/0012 aangetroffen, maar ook een factuur ten name van [bedrijf 21] , gericht aan [bedrijf 7] , van 24 april 2008.
Het betreft dus in totaal 13 inkoopfacturen van [bedrijf 21] , welke facturen zijn vermeld in het Excelbestand onder de nummers F/2431 t/m F/2435 en F/2437 t/m F/2444. [44] Op deze 13 facturen staat een totaalbedrag aan inkoop van € 406.134,45 (excl. BTW) en een totaal BTW-bedrag van € 77.165,55. [45] [naam 1] heeft deze BTW als voorbelasting opgegeven in zijn aangiften omzetbelasting van april 2008 en mei 2008. [46]
Op deze 13 facturen staat per factuur een auto van het merk Mercedes vermeld. Voorts is, als bijlagenummer op deze facturen vermeld het nummer A/043. Hieruit leidt de rechtbank af dat deze facturen zijn aangetroffen in een ordner (kas jan/dec 2008) in het bedrijfspand van [naam 1] aan [adres 2] te Veen. [47]
De rechtbank constateert verder dat op deze 13 facturen steeds staat vermeld dat het bedrag per kas is voldaan. Voorts wordt op de facturen geen huisnummer en bankrekeningnummer vermeld en staat er op de facturen een telefoon- en faxnummer dat bestaat uit opeenvolgende cijfers. Deze nummers zijn niet bestaande telefoon- en faxnummers. [48]
In de tenlastelegging van [naam 1] worden 2 facturen expliciet genoemd, te weten F/2431 en F/2441. Aan de hand van het Excelbestand en het door de rechtbank als bijlage bij dit vonnis gevoegde overzicht van de facturenstromen, constateert de rechtbank ten aanzien van deze facturen dat de prijs die [bedrijf 15] met betrekking tot een bepaalde auto aan [bedrijf 22] rekent hoger is dan de prijs (exclusief BTW) die daarna [bedrijf 21] aan [bedrijf 7] rekent. Er dus sprake van een prijsval. De rechtbank stelt vast dat [bedrijf 15] aan [bedrijf 22] factureerde, terwijl [naam 1] dezelfde auto’s inkocht bij [bedrijf 21] . [bedrijf 22] is volgens de gegevens van de Kamer van Koophandel een niet bestaand bedrijf. [49]
Ook [bedrijf 21] is voor de Belastingdienst en Kamer van Koophandel een onbekend bedrijf en heeft geen aangiften ingediend voor de omzetbelasting. [50] Het op de 13 facturen vermelde BTW-nummer is [nummer 1] . Dit nummer correspondeert met het BTW-nummer van de onderneming [bedrijf 13] [51] .
[bedrijf 13]
In de voorgaande paragraaf is reeds vastgesteld dat de onderneming [bedrijf 13] is opgenomen in de entiteit [bedrijf 20] waarin tevens het bedrijf [bedrijf 18] is opgenomen.
De bedrijfsomschrijving van [bedrijf 13] luidt: “het leggen, storten en onderhouden van industrievloeren”. Het correspondentieadres van deze vennootschap is [adres 4] te Zundert, dat ook voorkomt als het adres waar [bedrijf 8] is gevestigd, welke BV in het onderzoek Kameleon ook voor komt als verdachte. [52]
[bedrijf 13] heeft over de periode van het 2e kwartaal 2008 intracommunautaire verwervingen geregistreerd ter hoogte van € 1.701.567,=. Over dat tijdvak is door [bedrijf 13] geen aangifte voor de omzetbelasting gedaan. [53]
[bedrijf 18] was in de periode 29 september 2003 tot 15 december 2004 enig aandeelhouder van [bedrijf 13] . [54] Later, in de periode 24 april 2008 tot 8 mei 2008 (de periode waarin de 13 facturen zijn gedateerd) was [bedrijf 23] enig aandeelhouder en bestuurder . [55] [naam 18] – eerder genoemd met betrekking tot de [bedrijf 18] facturen – was in diezelfde periode alleen/zelfstandig bestuurder van deze stichting. [56]
Tussenconclusie rechtbank
Uit het vorenstaande blijkt dat de namen [bedrijf 21] , [bedrijf 22] en [bedrijf 13] – net zoals hiervoor bij [bedrijf 18] / [bedrijf 18] / [bedrijf 18] – door elkaar worden gebruikt. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat [bedrijf 21] , [bedrijf 22] en [bedrijf 13] een en hetzelfde bedrijf betreffen.
Voorts leidt de rechtbank uit hetgeen hierboven bij [bedrijf 18] al is vastgesteld - namelijk dat [bedrijf 18] en [bedrijf 13] behoren tot dezelfde entiteit ( [bedrijf 20] ) - af dat er een relatie bestaat tussen [bedrijf 18] en [bedrijf 13] en de daaraan verbonden niet bestaande bedrijven [bedrijf 18] en [bedrijf 22] . Van beide niet bestaande bedrijven zijn facturen aangetroffen in de administratie van [bedrijf 7] .
Afhalen auto’s
Door de Belastingdienst is een cd-rom ontvangen van de Duitse belastingdienst met gegevens die betrekking hebben op de in- en verkoop van personenauto’s, voornamelijk van het merk Mercedes, door [bedrijf 15] . Uit de gegevens die op deze cd-rom staan valt op te maken dat ten name van [bedrijf 22] 74 facturen zijn opgemaakt ter zake van de levering van auto’s en dat bij aflevering deze auto’s zijn opgehaald door [verdachte] (63 maal), en [naam 18] (11 maal)
. [57] De verklaringen die [verdachte] en [naam 18] hierover hebben afgelegd, worden hierna onder 4.3.3 weergegeven.
4.3.2.5
Inkoopfacturen ten name van [bedrijf 24]
Bij het onderzoek in de administratie die op 9 december 2010 in het bedrijfspand van [bedrijf 7] in beslag werd genomen, werden onder meer 140 inkoopfacturen op naam van [bedrijf 24] (hierna: [bedrijf 24] ) aangetroffen. Deze 140 facturen zijn voorzien van data gelegen in de periode van 6 mei 2008 tot en met 12 februari 2009. [58] Op deze 140 facturen staat een totaalbedrag aan inkoop van € 3.459.243,00 (excl. BTW) en een totaal BTW-bedrag van € 657.256,30. [59] [naam 1] heeft deze BTW als voorbelasting opgegeven in zijn aangiften omzetbelasting van mei 2008 tot en met februari 2009. [60]
In de tenlastelegging van [naam 1] worden specifiek 8 facturen genoemd met de nummers
F/1488, F/1494, F/1502, F/1530, F/1577, F/1573, F/1558 en F1599 [61] . Als bijlagenummer op de 140 aangetroffen facturen is vermeld het nummer A/012, A/013, A/014, A/015, A/041 of A/043. Hieruit leidt de rechtbank af dat deze facturen zijn aangetroffen in ordners (bank jan/mrt 2009, bank okt/dec 2008, bank jul-sept 2008, bank mei-juni 2008, kas jan/dec 2009 en kas jan/dec 2008) in het bedrijfspand van [naam 1] aan [adres 2] te Veen. [62]
Aan de hand van het Excelbestand en het door de rechtbank als bijlage bij dit vonnis gevoegde overzicht van de facturenstromen, constateert de rechtbank ten aanzien van de 8 genoemde facturen dat de prijs die de Duitse leveranciers [bedrijf 15] en [bedrijf 12] (hierna ook: [bedrijf 12] ) met betrekking tot een bepaalde auto in rekening brengen, hoger is dan de prijs (exclusief BTW) die [bedrijf 24] aan [bedrijf 7] voor diezelfde auto rekent. Er is dus sprake van een prijsval. Hierbij wordt opgemerkt dat [bedrijf 15] niet heeft gefactureerd aan [bedrijf 24] , maar aan [bedrijf 22] , terwijl dezelfde auto’s door [bedrijf 24] zijn gefactureerd aan [bedrijf 7] . Facturen van [bedrijf 22] aan [bedrijf 24] zijn gedurende het onderzoek van de FIOD niet aangetroffen. [63]
Het KvK-nummer [nummer 2] op de facturen correspondeert met [bedrijf 24] . De bedrijfsactiviteiten van [bedrijf 24] bestaan - zakelijk weergegeven - uit het geven van organisatieadviezen en het verzorgen van administraties. Enig bestuurder van de onderneming was [naam 17] . (geboren [geboortedag 2] 1935) tot aan zijn datum van overlijden op [dag van overlijden] 2009. Daarna zijn geen andere bestuurders bekend. [64] Van [bedrijf 24] is gedurende het onderzoek door de Belastingdienst en het strafrechtelijk onderzoek geen administratie aangetroffen. [65] [bedrijf 24] heeft in de periode van 1-4-2008 t/m 31-12-2008 geen aangiften omzetbelasting gedaan. [66] Over het eerste kwartaal van 2009 is geen aangiftebiljet uitgereikt aan [bedrijf 24] .
Afhalen auto’s
Door de Belastingdienst is een cd-rom ontvangen van de Duitse belastingdienst met gegevens die betrekking hebben op de in- en verkoop van personenauto’s, voornamelijk van het merk Mercedes, door [bedrijf 15] . Uit de gegevens die op deze cd-rom staan valt op te maken dat bij [bedrijf 15] ten name van [bedrijf 24] auto's zijn afgehaald door onder andere [verdachte] (15 maal) en [naam 18] (tweemaal). [67] De verklaringen die [verdachte] en [naam 18] hierover hebben afgelegd, worden hierna onder 4.3.3 weergegeven.
4.3.2.6
Inkoopfacturen ten name van [bedrijf 25]
Bij het onderzoek in de administratie die op 9 december 2010 in het bedrijfspand van [bedrijf 7] in beslag werd genomen, werden onder meer 161 inkoopfacturen op naam van [bedrijf 25] (hierna ook: [bedrijf 25] ) aangetroffen. Deze 161 facturen zijn voorzien van data gelegen in de periode van februari 2009 tot juli 2009. Het totaalbedrag aan facturen bedraagt € 3.385.294 (excl. BTW) en een totaal BTW-bedrag van € 643.206. [68] [naam 1] heeft deze BTW als voorbelasting opgegeven in zijn aangiften omzetbelasting van februari 2009 tot en met juli 2009. [69]
In de tenlastelegging van [naam 1] worden specifiek 8 facturen genoemd met de nummers F/1344, F/1375, F/1399, F/1401, F/1414, F/1425, F/1440 en F/1460. Als bijlagenummer op de 161 aangetroffen facturen is vermeld het nummer A/011, A/012, A/040 of A/041. Hieruit leidt de rechtbank af dat deze facturen zijn aangetroffen in ordners (bank apr t/m jun 2009, bank jan t/m mrt 2009, bank jul/aug 2009 en kas jan/dec 2009) in het bedrijfspand van [naam 1] aan [adres 2] te Veen. [70]
Aan de hand van het Excelbestand en het door de rechtbank als bijlage bij dit vonnis gevoegde overzicht van de facturenstromen, constateert de rechtbank ten aanzien van de 8 genoemde facturen dat de prijs die de Duitse leverancier [bedrijf 12] met betrekking tot een bepaalde auto in rekening brengt hoger is dan de prijs (exclusief BTW) die [bedrijf 25] aan [bedrijf 7] voor diezelfde auto rekent. Er is dus sprake van een prijsval.
De rechtbank constateert voorts dat op één van de 8 facturen geen bankrekeningnummer van [bedrijf 25] wordt vermeld en dat op de andere 7 facturen wordt vermeld dat betalingen dienen te geschieden op het bankrekeningnummer van [bedrijf 26] met [bedrijf 27] -nummer [rekeningnummer 5] .
[bedrijf 25] was ten tijde van de datering van de hierboven genoemde 161 facturen een bij de Kamer van Koophandel ingeschreven [71] onderneming met als bedrijfsomschrijving: "Bemiddeling bij de aan- en verkoop van automobielen”.
[bedrijf 25] is uitgenodigd tot het doen van aangifte omzetbelasting over het 1e kwartaal en het 2e kwartaal van 2009. De Duitse leverancier [bedrijf 12] heeft intracommunautaire leveringen over het 1e tot en met het 3e kwartaal 2009 gelist op het BTW-nummer van [bedrijf 25] , zulks terwijl [bedrijf 25] over die periode geen intracommunautaire verwervingen heeft gelist. [bedrijf 25] heeft geen aangiften omzetbelasting over 2009 ingediend. [72]
[bedrijf 26] was sinds 28 maart 2002 enig aandeelhouder van [bedrijf 25] . Bestuurder van de BV in de functie van directeur en alleen/zelfstandig bevoegd was vanaf 17 februari 2009 [naam 19] . In de periode van 5 februari 2009 tot 17 april 2009 was [naam 3] . bestuurder van deze BV. Hij was daarnaast vanaf 15 januari 2009 tot 20 mei 2009 voorzitter van [bedrijf 26] . Daarvoor was hij ook al betrokken bij deze stichting. Hij was namelijk al vanaf 1 januari 2000 tot 20 mei 2009 secretaris en penningmeester van deze stichting. [73]
[bedrijf 25] maakt onderdeel uit van een aantal ondernemingen die onder [bedrijf 26] vallen, waarbij [bedrijf 26] telkens enig aandeelhouder is. Onder deze stichting zitten een tiental andere ondernemingen die gerelateerd kunnen worden aan de inmiddels overleden [naam 17] . en aan [naam 3] . [74]
Uit bij [bedrijf 12] in beslag genomen bescheiden komt naar voren dat [75] voor de aan [bedrijf 25] gefactureerde auto's betalingen zijn verricht aan [bedrijf 12] door [bedrijf 25] zelf, maar ook door [bedrijf 26] , [bedrijf 24] en [bedrijf 28] . Verder bevindt zich bij de bescheiden van [bedrijf 12] een brief van [bedrijf 12] van 14 januari 2010, waarin staat dat [naam 2] alle auto's inzake [bedrijf 25] heeft besteld. [76]
Afhalen auto’s
Onder [bedrijf 12] zijn diverse bescheiden in beslag genomen waaronder kopie-identiteitskaarten en volmachten, betrekking hebbende op auto’s die door [bedrijf 12] zijn gefactureerd aan [bedrijf 25] . Op basis van die bescheiden is door de FIOD vastgesteld dat de auto’s zijn afgehaald bij [bedrijf 12] en ingevoerd op naam van [bedrijf 25] door [naam 2] , [verdachte] , [naam 20] en [naam 21] . [77] [verdachte] , [naam 20] en [naam 21] hebben een verklaring hierover afgelegd. Die verklaringen worden hierna onder 4.3.3 weergegeven.
4.3.2.7
Inkoopfacturen ten name van [bedrijf 28]
Bij het onderzoek in de administratie die op 9 december 2010 in het bedrijfspand van [bedrijf 7] in beslag werd genomen, werden onder meer 144 inkoopfacturen op naam van [bedrijf 28] aangetroffen. Deze 144 facturen zijn voorzien van data gelegen in de periode van juli 2009 tot en met december 2009, waarbij de rechtbank vaststelt dat de facturen zijn gedateerd in alle maanden in die periode. Het totaalbedrag aan facturen bedraagt € 3.327.352,94 (excl. BTW) en een totaal BTW-bedrag van
€ 632.197,06. [78] [naam 1] heeft deze BTW als voorbelasting opgegeven in zijn aangiften omzetbelasting van juli 2009 tot en met december 2009. [79]
In de tenlastelegging van [naam 1] worden specifiek 4 facturen genoemd met de nummers F/1244, F/1307, F/1316 en F/2335. Als bijlagenummer op deze facturen is vermeld het nummer A/009, A/010, A/ 040 of A/041. Hieruit leidt de rechtbank af dat deze facturen zijn aangetroffen in ordners (bank dec 2009, sept/okt/nov 2009, bank jul/aug 2009 en kas jan/dec 2009) in het bedrijfspand van [naam 1] aan [adres 2] te Veen. [80]
Aan de hand van voornoemd digitaal facturenbestand [81] en het door de rechtbank als bijlage bij dit vonnis gevoegde overzicht van de facturenstroom, constateert de rechtbank dat ten aanzien van de ten laste gelegde facturen van [bedrijf 28] aan [bedrijf 7] de prijs die de Duitse leverancier [bedrijf 15] met betrekking tot een bepaalde auto aan [bedrijf 28] (dan wel [bedrijf 25] met betrekking tot meldcode [code 7] ) rekent hoger is dan de prijs (exclusief BTW) die daarna [bedrijf 28] aan [bedrijf 7] rekent, zodat er sprake is van een prijsval.
Er is in het geval van meldcode [code 7] door [bedrijf 12] gefactureerd aan [bedrijf 25] en vervolgens door [bedrijf 28] aan [naam 1] , maar er is geen factuur aangetroffen van [bedrijf 25] aan [bedrijf 28] en de auto wordt aan [bedrijf 12] betaald door [bedrijf 28] . [82]
De rechtbank constateert dat op de ten laste gelegde facturen geen KvK-nummer van [bedrijf 28] wordt vermeld.
[bedrijf 28] stond ten tijde van genoemde facturen bij de KvK ingeschreven en had vanaf 1 mei 2009 als bedrijfsomschrijving: "Im- en Export van diverse handelsgoederen." Enig aandeelhouder van [bedrijf 28] sinds 6 april 2009 was [bedrijf 26] . In de periode daarvoor en daarna waren de volgende personen directeur bij [bedrijf 28] :
  • vanaf 26-09-2007 tot 17-04-2009 [naam 3] .
  • vanaf 17-04-2009 tot 10-09-2009 [bedrijf 26] .
Van deze BV is gedurende het onderzoek door de Belastingdienst en het strafrechtelijk onderzoek geen administratie aangetroffen. [84] [bedrijf 28] heeft over het 2e kwartaal en het 3e kwartaal van 2009 geen aangiften omzetbelasting gedaan. [85]
[naam 3] . was vanaf 15 januari 2009 tot 20 mei 2009 voorzitter van [bedrijf 26] . Al eerder was hij betrokken bij deze stichting. Vanaf 1 januari 2000 tot 20 mei 2009, was hij secretaris en penningmeester van deze stichting. [86]
Afhalen auto’s
Bij [bedrijf 28] zijn auto’s afgehaald door [naam 20] en [naam 22] . [87] De verklaringen die [naam 20] en [naam 22] hierover hebben afgelegd, worden hierna onder 4.3.3 weergegeven.
4.3.2.8
Inkoopfacturen ten name van [bedrijf 9]
Bij het onderzoek in de administratie die op 9 december 2010 in het bedrijfspand van [bedrijf 7] in beslag werd genomen, werden onder meer 420 inkoopfacturen op naam van [bedrijf 9] aangetroffen. Deze 420 facturen zijn voorzien van data gelegen in de periode van december 2009 tot en met september 2010. Het totaalbedrag aan facturen bedraagt € 11.822.735,23 exclusief BTW en een BTW-bedrag van in totaal
€ 2.246.319,77. [88] [naam 1] heeft de BTW van deze facturen als voorbelasting opgegeven in zijn aangiften omzetbelasting over de periode van december 2009 tot en met oktober 2010. [89]
In de tenlastelegging van [naam 1] worden specifiek 8 facturen genoemd met de nummers F/0969, F/0902, F/1093, F/1146, F/1165, F/1202, F/1237 en F/2266. Als bijlagenummer op de 420 aangetroffen facturen is vermeld een van de nummers A-004 t/m A-009 of A-0041 t/m A-0042. Hieruit leidt de rechtbank af dat deze facturen zijn aangetroffen in ordners (fact [naam 1] , bank juli/aug 2010, bank jun/jul 2010, mrt/apr 2010, jan/febr 2010, bank dec 2009, kas jan/dec 2009 of kas jan/aug 2010) in het bedrijfspand van [naam 1] aan [adres 2] te Veen. [90]
Aan de hand van het Excelbestand en het door de rechtbank als bijlage bij dit vonnis gevoegde overzicht van de facturenstromen, constateert de rechtbank ten aanzien van de 8 facturen dat de prijs die de Duitse leverancier [bedrijf 12] rekent met betrekking tot een bepaalde auto aan [bedrijf 6] (vijf facturen), “ [naam 23] ” (twee facturen) of [bedrijf 9] (één factuur) hoger is dan de prijs (exclusief BTW) die [bedrijf 9] daarna met betrekking tot dezelfde auto’s aan [bedrijf 7] rekent. Er is dus in alle gevallen sprake van een prijsval. Er zijn geen facturen aangetroffen van [bedrijf 6] of van “ [naam 23] ” aan [bedrijf 9] . [91]
[bedrijf 9] is sinds 27 februari 2009 gevestigd op het adres [adres 5] te Uden.
De Belastingdienst heeft geen aangiften omzetbelasting van [bedrijf 9] over het 4e kwartaal 2009 tot en met het 4e kwartaal 2010 ontvangen. [92]
Bestuurder van [bedrijf 9] was in de periode van 27 februari 2009 tot 2 december 2009 [naam 4] en met ingang van 2 december 2009 [naam 24] .
Aandeelhouder van deze BV is sinds 27 februari 2009 [bedrijf 29] . [93]
Bij een doorzoeking op 9 december 2010 op het adres [adres 5] te Uden (vestigingsadres [bedrijf 9] en tevens inschrijvingsadres van genoemde [naam 24] ) is het volgende bescheid aangetroffen: een CMR (vrachtbrief) van [bedrijf 12] aan [bedrijf 9] inzake de levering van vier voertuigen. Deze CMR is onder andere ondertekend middels een stempel van [bedrijf 9] . Deze stempelafdruk komt overeen met de stempel die op 9 december 2010 in beslag is genomen in een auto bij [bedrijf 7] [94] , welke auto op naam stond van [naam 1] . Het aantreffen van deze stempel bij [naam 1] , duidt op een relatie tussen deze BV en [naam 1] .
Bij onderzoek aan de telefoon met het nummer [telefoonnummer 1] die in de woning van [naam 2] is aangetroffen, kwam naar voren dat dit nummer op naam stond van [bedrijf 29] . In deze telefoon werden sms’jes teruggevonden waarin de meldcode [code 22] werd vermeld, waarbij ook telkens het volledige (en gelijkluidende) chassisnummer werd vermeld. Deze meldcode behoort bij een Mercedes-Benz S 350 CDI, met chassisnummer [code 22] en komt terug in de factuur F/2266 van 22 juni 2010 van [bedrijf 9] aan [bedrijf 7] . In genoemde telefoon was te zien dat op 15 november 2010 en 16 november 2010 inzake dit voertuig een inkomende sms is ontvangen van [bedrijf 12] inzake de specificaties van dit voertuig en de prijs. Op 16 november 2010 en 17 november 2010 zijn twee uitgaande sms-berichten te zien aan " [naam 24] " naar het nummer [telefoonnummer 2] inzake de Mercedes-Benz type S 350 CDI BLUE EF met chassisnummer [code 22] , kilometerstand van 27.041 km voor een prijs van
€ 55.000. Ook dit telefoonnummer staat op naam van [bedrijf 29] en is vermoedelijk in gebruik bij [naam 24] . [95]
Nu de telefoon met het nummer [telefoonnummer 1] in de woning van [naam 2] is aangetroffen, gaat de rechtbank ervan uit dat deze telefoon aan hem toebehoort. Uit de uit die telefoon verkregen informatie leidt de rechtbank af dat [naam 2] betrokkenheid heeft gehad bij de feitelijke inkoop van de auto met de meldcode [code 22] bij [bedrijf 12] en dat hij hierover contacten heeft met [naam 24] ( [naam 24] ), de bestuurder van [bedrijf 9]
Afhalen van de auto's
Volgens bescheiden die zijn verstrekt door [bedrijf 12] , zijn ten name van [bedrijf 9] auto's afgehaald door [naam 22] , de zoon van [naam 1] . [96] De verklaring die [naam 22] hierover heeft afgelegd, wordt hierna onder 4.3.3 weergegeven
4.3.3
Verklaringen verdachten en getuigen
[naam 25], directeur van [bedrijf 15] , heeft verklaard [97] dat hij voertuigen, met name voertuigen die [bedrijf 15] rechtstreeks van [naam 32] krijgt en die op het internetplatform [bedrijf 30] van Mercedes worden aangeboden, heeft verkocht aan Nederlandse klanten. Buitenlandse klanten moeten [bedrijf 15] een uittreksel uit het Handelsregister en een kopie van een paspoort geven. Na betaling worden de voertuigen op het bedrijf van [bedrijf 15] afgehaald. De directeur van het buitenlandse bedrijf moet een zogenaamde uitvoerverklaring ondertekenen. Bij het afhalen van het voertuig wordt een kopie van het legitimatiebewijs van de afhaler gemaakt.
Desgevraagd heeft [naam 25] verklaard dat hij [naam 1] omstreeks 2007 heeft leren kennen. [naam 1] heeft toen naar voertuigen geïnformeerd die vervolgens niet door [naam 1] werden gekocht, maar óf door Toni voor [bedrijf 18] óf door [naam 26] van [naam 26] . [naam 25] kent het bedrijf [bedrijf 17] . De auto’s die [bedrijf 17] kocht, werden ook afgehaald met een transportwagen en/of tijdelijke kentekens. Er werd altijd een factuur uitgeschreven. Nadat hem een foto van [naam 1] was getoond, verklaarde [98] [naam 25] :
"
Dit is [naam 1] . [naam 1] had telefonisch met ons contact, ook met mij, om te vragen of wij bepaalde voertuigen hadden, hij bestelde ook deze voertuigen. [naam 1] heeft bijvoorbeeld nieuwe C-klasse Mercedessen gekocht, ongeveer 20 stuks. Hij kocht deze voertuigen niet zelf maar voor anderen. Hij gaf aan welke firma de voertuigen af kwam halen en op welke firma deze voertuigen gefactureerd moesten worden. Waar deze voertuigen later naartoe gingen, werd later doorgegeven. [naam 1] heeft zelf de auto's uitgezocht."
Behalve [naam 1] verscheen ook [naam 2] bij het bedrijf van [naam 25] . Als [naam 2] voor [naam 1] optrad, werd een kopie van zijn legitimatiebewijs gemaakt. [naam 2] heeft voor [bedrijf 18] onderhandeld en de voertuigen gekocht. Nadat hem een foto van [naam 2] is getoond verklaarde [naam 25] dat dit de persoon is van [bedrijf 18] . [naam 2] was er volgens [naam 25] altijd bij als er meer dan twee voertuigen afgenomen waren. [verdachte] en [naam 2] waren samen met de vrachtwagen en vaak was er nog een derde persoon bij. Op de vrachtwagen, die [verdachte] bestuurde, konden twee auto’s en [naam 2] en de ander konden dan nog twee auto’s vervoeren. [naam 2] haalde de auto's op voor de firma's waarvoor [naam 1] de auto's besteld had. [naam 2] was de ondernemer en had geen volmacht nodig van [bedrijf 7] . [naam 1] belde gewoon op en deed navraag voor andere bedrijven. [naam 25] kreeg de naam en het adres van [bedrijf 18] van [naam 2] . Volgens [naam 25] heeft hij vaak aan [naam 2] en [naam 1] gevraagd wat ze met al die auto’s moesten. Zij hebben toen gezegd dat zij grote handelaren wisten om de auto’s aan te leveren en als die de auto’s snel verkochten, konden zij, [naam 2] en [naam 1] , weer inkopen bij [naam 25] . [99]
[naam 27], verkoopleider bij [bedrijf 12] heeft verklaard [100] dat hij via het door [naam 32] geëxploiteerde internetplatform [bedrijf 30] recente tweedehands voertuigen bekijkt om qua prijs interessante auto’s te vinden waarvan hij weet dat hij daarvoor klanten heeft. Hij zegt [naam 1] te kennen via [naam 2] . [naam 2] heeft hij eind 2008 via [verdachte] leren kennen. [naam 2] en [verdachte] waren toen bij [bedrijf 12] en hebben toen drie voertuigen voor [naam 12] besteld. [naam 1] is met [naam 2] bij [bedrijf 12] geweest. Het bedrijf [bedrijf 9] kent hij ook, waarbij hem de naam [naam 24] als directeur te binnen schiet. Deze [naam 24] heeft vaker, steeds vergezeld van [naam 2] , auto’s bij [bedrijf 12] opgehaald. Desgevraagd heeft hij verklaard de bedrijven [naam 12] , [bedrijf 28] en [bedrijf 6] te kennen. Hij heeft wat betreft [bedrijf 24] en [bedrijf 28] steeds met [naam 2] onderhandeld. [naam 2] heeft met een volmacht voertuigen bij hem gekocht. Het eerste contact met [bedrijf 24] had hij met [naam 2] en ene [verdachte] . Met [bedrijf 6] heeft [bedrijf 12] ook zaken gedaan. Directeuren van [bedrijf 6] waren genoemde [verdachte] en ene [naam 4] . Ook bij [bedrijf 6] heeft [naam 2] met volmachten opgetreden en voertuigen gekocht. [verdachte] was wel eens samen met [naam 2] bij [bedrijf 12] . [naam 2] vroeg soms gericht om voertuigen en het kwam ook voor dat [naam 27] zelf aan [naam 2] auto’s aanbood. De voertuigen werden met een kleine transportwagen waarop 2 tot 3 voertuigen konden, afgehaald. De chauffeur van de transportwagen heette [naam 22] .
[naam 24]heeft verklaard dat hij directeur is geweest van [bedrijf 9] . Hij heeft geen administratie van [bedrijf 9] . Hij is vanaf het begin door een maat geholpen met de Duitse taal en het internet. [101] Die maat is [naam 2] . [102]
[naam 18]heeft verklaard [103] dat hij in 2008 bestuurder is geweest van [bedrijf 13] en dat hij wist dat er via dat bedrijf auto’s in Duitsland gekocht werden. [naam 18] ontving € 100,= per rit voor het afhalen van auto’s bij [bedrijf 15] . In het begin gingen voornamelijk [verdachte] en [naam 2] mee om de papieren bij [bedrijf 15] te ondertekenen. [naam 2] had eerst een ander bedrijf waarvan de naam lijkt op [bedrijf 31] of iets dergelijks. Omdat er problemen waren met dat bedrijf hebben zij hem gevraagd [bedrijf 13] voor de inkoop van auto’s bij [bedrijf 15] te mogen gebruiken. Hij moest die auto’s met behulp van een transporter afleveren bij het bedrijf van [naam 1] in Veen. Hij haalde de auto’s op voor [verdachte] , [naam 1] en [naam 2] . [naam 18] heeft voorts verklaard dat hij nog nooit een aangifte omzetbelasting heeft ingediend. Hij heeft ook nog nooit een factuur van [bedrijf 13] gezien en hij heeft deze ook nooit opgemaakt. Op de hem getoonde facturen staat ook niet zijn handtekening. Er was geen administratie of een boekhouding van [bedrijf 13] . Alles bleef in het bezit van [naam 2] , [verdachte] of [naam 1] .
[naam 18] heeft [naam 2] herkend bij een fotoconfrontatie als degene die hij [naam 2] noemde in zijn eerdere verklaringen. [104]
[naam 18] heeft tevens [verdachte] bij een fotoconfrontatie herkend als degene die hij in zijn verklaringen [verdachte] noemt. [105]
[verdachte]heeft verklaard [106] dat hij meerdere keren voor [naam 1] auto’s heeft opgehaald bij [bedrijf 15] in Duitsland. Dat deed hij meestal met een transporter met een aanhangwagen. Die waren van [naam 1] . Hij werd door [naam 1] contant betaald, € 80,= tot € 120,= per dag, voor het ophalen van de auto’s. In 2009 heeft hij samen met [naam 3] [bedrijf 9] opgericht. Zijn vrouw [naam 4] , [naam 3] en hij waren bestuurders van [bedrijf 9] . en volgens hem ook van [bedrijf 29] . [naam 3] verzorgde de administratie van [bedrijf 9] . Binnen deze ondernemingen zijn geen activiteiten verricht. [naam 3] verzorgde de administratie van [bedrijf 9] . Door hem en zijn vrouw [naam 4] zijn bankrekeningen aangevraagd op naam van de [bedrijf 9] . bij [bedrijf 27] .
Voort heeft [verdachte] verklaard [107] dat zijn vrouw, [naam 4] , [bedrijf 6] op haar naam heeft genomen. Hij had dat aan haar gevraagd. Hij deed dit als vriendendienst voor [naam 28] en [naam 2] . De naam van [bedrijf 6] is na problemen met vergunningen gewijzigd in [bedrijf 6] en later in [bedrijf 6] . Hij is [bedrijf 6] gaan gebruiken voor de autohandel. Hij haalde auto’s op in Duitsland bij [bedrijf 12] of [bedrijf 15] en vervoerde deze auto's naar [naam 1] in Nederland. Op papier gingen deze auto's via [bedrijf 6] in België. Van daaruit werden de auto’s gefactureerd aan [bedrijf 9] in Nederland. [naam 1] vertelde hem dat hij, [verdachte] , voor hem auto's op kon halen in Duitsland en dan per dag € 100 kon verdienen. [naam 2] belde hem om door te geven welke auto's hij op moest halen in Duitsland. [naam 2] kocht de auto's in Duitsland bij [bedrijf 12] . Vervolgens belde [naam 2] hem en vertelde hem welk bedrag hij voor welke auto gestort zou krijgen op de bankrekening van [bedrijf 6] . Soms vertelde [naam 2] hem ook de meldcode van de betreffende auto en het bedrag dat door hem voor deze auto moest worden doorbetaald naar [bedrijf 12] in Duitsland. Bij de overschrijving van het bedrag naar de bankrekening werd de meldcode vermeld. Ook kreeg hij wel sms’jes waarin de meldcode van de auto stond vermeld, zodat hij wist welke auto hij op moest halen in Duitsland. Hij heeft de auto’s vervoerd in opdracht van [naam 2] . [naam 2] onderhandelde over de prijs van de auto's bij [bedrijf 12] in Duitsland. Hij, [verdachte] , kreeg het bedrag van [bedrijf 9] gestort op de bankrekening van [bedrijf 6] in België. Het verschil tussen het bedrag gestort door [bedrijf 9] en het bedrag dat hij over moest schrijven naar [bedrijf 12] in Duitsland was het bedrag dat hij kreeg voor de door hem verrichte werkzaamheden. Dit waren bedragen tussen de € 80 en € 200. Zijn werkzaamheden bestonden uit het ophalen van de auto's in Duitsland en het vervoeren en afleveren van deze auto's bij [naam 1] of zijn broer [naam 29] op het industrieterrein in Veen. Hij haalde ook deze auto's op met de transporter met aanhangwagen van [naam 1] en reed met deze auto's rechtstreeks van Duitsland naar Nederland. Hij gaf de autosleutels vervolgens af aan [naam 1] of zijn broer [naam 29] . De auto's gingen daarna een loods in van [naam 1] . De auto's zijn nooit in België geweest. Als hij auto's bij [bedrijf 12] in Duitsland had opgehaald, dan factureerde [bedrijf 12] deze auto’s aan [bedrijf 6] in België. Hij of [naam 4] factureerden deze auto vervolgens door naar [bedrijf 9] in Nederland. [bedrijf 12] heeft deze auto op papier verkocht aan [bedrijf 6] via bemiddeling van [naam 2] . [verdachte] herinnert zich dat er iets was met een bedrijf waar eerder door [bedrijf 12] aan gefactureerd werd. Dat was terloops een keer ter sprake gekomen in een gesprek met [naam 1] [naam 2] en mogelijk [naam 3] . In dit gesprek is het initiatief genomen om via [bedrijf 6] te gaan factureren. Nadat [verdachte] tijdens zijn verhoor was voorgehouden dat [bedrijf 9] op 2 december 2009 is overgeschreven van [naam 4] naar [naam 24] en dat een week daarna, volgens de gegevens bij de boekhouder uit België [naam 30] , de eerste factuur van [bedrijf 12] naar [bedrijf 6] is gestuurd, verklaarde [verdachte] dat hij niet weet waarom deze facturatie niet rechtstreeks naar [bedrijf 9] gebeurde, maar dat [naam 4] meerdere keren tegen hem heeft gezegd dat er iets niet klopte. [verdachte] kreeg de factuur van [bedrijf 12] mee op het moment dat hij de auto bij [bedrijf 12] in Duitsland ophaalde.
[verdachte] heeft ook nog verklaard [108] dat hij in Duitsland een aantal stukken meekreeg, waaronder een originele factuur of een kopie factuur van de auto die hij meenam naar Nederland. Als hij de auto inleverde bij [naam 1] dan gaf hij de factuur en alle andere stukken die hij in Duitsland bij het ophalen van de auto had gekregen, af aan [naam 1] .
[verdachte] had een bankpasje op naam van [bedrijf 6] . Zowel hij als [naam 4] waren gemachtigd voor de bankrekening van [bedrijf 6] . [naam 4] deed meestal via internetbankieren de overschrijvingen voor [bedrijf 6] . [109]
Nadat hem gevraagd werd wat [naam 2] met [bedrijf 9] te maken heeft, verklaarde [110] [verdachte] dat [naam 2] wist dat [verdachte] samen met [naam 3] . dit aan het opzetten was. Zij zaten bij elkaar en spraken daarover. Volgens [verdachte] klopt het dat het geld ging van [bedrijf 7] naar [naam 2] en dan via [bedrijf 9] naar [bedrijf 6] . [bedrijf 6] kreeg het geld van [bedrijf 9] , maar [naam 2] deed wel de bemiddeling. [naam 2] belde of stuurde [verdachte] een sms’je als het geld van [bedrijf 9] overgemaakt was op de rekening van [bedrijf 6] of als er een auto moest worden betaald aan [bedrijf 12] in Duitsland.
[naam 4]heeft over [bedrijf 9] verklaard [111] dat zij in het bijzijn van [verdachte] en [naam 3] . de stukken voor deze BV heeft ondertekend bij de notaris. Over notulen van een vergadering van 10 mei 2009 waarin staat dat zij haar functie als directeur zou overdragen aan [naam 2] , verklaarde zij niet te weten waarom [naam 2] directeur moest worden. [naam 4] heeft ook [bedrijf 6] op haar naam gehad op verzoek van haar man [verdachte] .
Zij heeft samen met haar man [verdachte] bankrekeningen in België geopend in opdracht van [naam 2] en [naam 1] . De bankrekeningen van [bedrijf 9] en [bedrijf 6] stonden op haar naam. De bankrekening van [bedrijf 9] is op haar naam gezet op verzoek van [verdachte] , [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] .
[naam 4] moest ook steeds geld overmaken naar Duitsland. Zij deed dit samen met [verdachte] .
Zij ging dan samen met [verdachte] naar de bank om geld over te maken. Het was een samenspel. Het geld ging van [naam 1] naar [naam 2] , vervolgens naar [verdachte] en [naam 4] en zij moesten dan het geld overmaken naar Duitsland. Zij heeft ook bankafschriften gezien van [bedrijf 9] en van [bedrijf 6] . Zij heeft de bankpasjes van de [bedrijf 10] en de [bedrijf 11] van [bedrijf 6] en het bankpasje van [bedrijf 9] in haar bezit gehad en die bankrekeningen stonden op haar naam. [naam 4] wist dat de betalingen betrekking hadden op auto’s. Zij wist dat de auto’s in Duitsland werden opgehaald. [naam 4] wist dat bedragen afkomstig van [naam 12] op haar privérekening zijn binnengekomen. Zij moest deze bedragen er ook gelijk weer afhalen en dit geld heeft zij aan [verdachte] gegeven. Dat geld was ook uit de autohandel afkomstig. Omdat zij als tussenschakel fungeerden in die autohandel kregen zij van [naam 2] een geldbedrag op hun bankrekening overgemaakt, waarvan ze weer betalingen moesten verrichten naar Duitsland. Er bleef dan geld over (100 tot 200 euro) en dat was dan voor hen. Het initiatief om met auto's te handelen kwam van [naam 1] en [naam 2] . [naam 4] heeft wel eens facturen gemaakt. Iemand heeft een lay-out van de facturen op hun computer gezet. Zij hoefde deze dan alleen aan te passen met de datum en het bedrag. Zij maakte de facturen in opdracht van [verdachte] . Hij vertelde haar wat zij op de facturen moest zetten. [verdachte] kreeg dit weer door van [naam 2] .
[naam 20]heeft verklaard [112] dat hij diverse keren, samen met [naam 22] , auto’s heeft opgehaald bij [bedrijf 12] . Er werden veelal drie auto's opgehaald. Twee gingen dan via de autotrailer van [naam 1] en daar reed [naam 22] in. Hijzelf reed er dan met de derde auto achteraan. Hij werd dan gebeld door [naam 22] of [naam 1] met de vraag of hij zin had om auto’s op te halen in Duitsland. Hij bracht de auto’s naar Veen en kreeg € 100,= per rit betaald. Het geld lag altijd klaar op het bureau in het kantoor van [naam 1] . Nadat hem een viertal rekeningafschriften werden voorgehouden betreffende overboekingen van [bedrijf 26] naar de Belgische bankrekening van [naam 20] voor een totaalbedrag van € 15.815,-- verklaarde [naam 20] dat dit inderdaad heeft plaatsgevonden en dat hij dat op verzoek heeft gedaan van [naam 2] . [naam 2] had hem gevraagd of het geld overgemaakt kon worden naar de bankrekening van [naam 20] in België. [naam 2] belde hem als er geld overgemaakt was. Hij ging dan het geld ophalen en gaf het dan aan [naam 2] .
[naam 3]heeft verklaard [113] dat hij bedrijfsadviseur is en dat hij werkzaam is op een administratiekantoor, waarbij hij administratieve en bedrijfsmatige adviezen geeft over alles wat betrekking heeft op de bedrijfsvoering. Hij was actief bij onder andere [bedrijf 28] . [bedrijf 28] was ook een administratiekantoor toen hij daar directeur was. De administratie en fiscale zaken van [bedrijf 28] verzorgde hij zelf. Hij kent het bedrijf [bedrijf 25] (hierna ook: [bedrijf 25] ). Hij weet dat dit bedrijf er geweest is. Zijn vader had een aantal bedrijven overgenomen en daar was [bedrijf 25] er een van. Als zijn vader een bedrijf overnam dan opende hij een bankrekening en vroeg dan tevens een bankpas aan. In negentig procent van de gevallen vroeg zijn vader deze dan ook voor hem aan. [naam 3] . heeft, nadat hem werd verteld dat hij van 5 februari 2009 tot en met 17 april 2009 directeur was van [bedrijf 25] , erkend [114] dat hij korte tijd directeur van deze BV is geweest. Als hem wordt voorgehouden dat in de periode dat hij directeur was in Duitsland auto's zijn gekocht door [bedrijf 25] en dat deze auto’s zijn betaald door de [bedrijf 26] , verklaarde [naam 3] . dat dat inderdaad zo kan zijn. De bedragen voor de auto's kreeg hij op de rekening van de [bedrijf 26] betaald en vervolgens betaalde hij deze aan Duitsland. Hij wist dat het om Mercedessen ging want dat stond in de omschrijving van de betalingen. Op de bankafschriften stond vermeld van wie de [bedrijf 26] deze betalingen kreeg. Het zou goed kunnen dat deze betalingen afkomstig waren van het [bedrijf 7] . [naam 3] . wist dat het om Mercedessen ging, want dat stond in de omschrijving van de betalingen. Hij kreeg telefonisch door welke bedragen hij zou ontvangen en vervolgens hoeveel hij moest overmaken naar Duitsland. Nadat hem werd voorgehouden dat er bepaalde namen van personen, zoals [verdachte] , [naam 2] , [naam 2] en [naam 1] in zijn agenda stonden, verklaarde [naam 3] . dat [verdachte] de voornaam is van [verdachte] en dat [naam 2] , of [naam 2] , de persoon is die door [verdachte] werd meegenomen. [naam 3] . was er van op de hoogte dat [verdachte] wel eens auto’s haalde. [naam 3] . ging er van uit dat [naam 20] de kopers en verkopers bij elkaar bracht, omdat hij hiervoor provisie heeft gekregen via de [bedrijf 26] . Als [naam 3] . wordt voorgehouden dat op de aan hem getoonde factuur van [bedrijf 25] , gecodeerd F/1454, letterlijk vermeld stond: "Op dit moment zijn wij bezig met een nieuwe bankrekening. Betalingen tijdelijk graag op de rekening van [bedrijf 26] , [bedrijf 27] nr. [rekeningnummer 5] ", verklaarde [naam 3] . dat hij toestemming heeft gegeven om dat zo te doen. [115]
De [naam 2] over wie hij het eerder had, betreft de heer [naam 2] . [116]
Bij de bedrijven [bedrijf 25] , [bedrijf 28] en [bedrijf 9] is [naam 3] . betrokken geweest zoals op de inschrijvingen van de Kamer van Koophandel staat. Hij heeft betalingen ontvangen en betalingen verricht in verband met de aan- en verkoop van auto’s door [bedrijf 25] . [117]
Toen hem een aantal volmachten werd voorgehouden waarin hij als bestuurder van [bedrijf 25] [naam 2] de volmacht gaf om namens [bedrijf 25] auto’s bij [bedrijf 12] te bestellen, te betalen en inclusief alle papieren in ontvangst te nemen, in welke volmachten ook vermeld werd dat [verdachte] en [naam 20] auto’s inclusief papieren in ontvangst mochten nemen, verklaarde [naam 3] . dat op die volmachten zijn handtekening staat en dat dit is gebeurd in de overdrachtsfase toen hij directeur van de BV was. Hij was ervan op de hoogte dat [bedrijf 25] zou worden gebruikt voor de autohandel van [naam 2] . Hij heeft via de bankrekening van de [bedrijf 26] gedurende de maanden februari tot en met half juni 2009 betalingen ontvangen van [bedrijf 7] en deze vervolgens doorbetaald aan [bedrijf 12] in verband met de aankoop van auto’s bij [bedrijf 12] zonder ooit facturen gezien te hebben van [bedrijf 12] aan [bedrijf 25] of van [bedrijf 25] aan [bedrijf 7] . De betalingen die op de rekening van [bedrijf 26] binnenkwamen en betaald moesten worden, werden door [naam 2] aan hem doorgegeven. Bij [bedrijf 25] is nog nooit een auto geweest. Voor zover hij weet gingen de auto's die in Duitsland gekocht werden, direct door naar [bedrijf 7] , want dat was degene die ze betaald had. [118]
[naam 22]heeft verklaard [119] dat hij vanaf 2007 tot januari 2011 als vrachtwagenchauffeur werkte voor zijn vader [naam 1] . De vrachtwagen waar hij mee reed, was van zijn vader. Hij heeft auto’s opgehaald voor bedrijven, zoals [bedrijf 6] en [bedrijf 9] , en kreeg daar € 100,= voor. Meestal ging hij met [naam 21] en [naam 20] naar Duitsland. Hij haalde regelmatig auto’s op bij [bedrijf 12] in Duitsland. Hij zag daar dan [naam 27] . [naam 27] zorgde ervoor dat alle papieren klaar lagen en de auto klaar stond. Hij moest alles tekenen. Het geld (€ 100,=) kreeg hij wel eens via zijn vader in een envelop. Het geld lag meestal klaar in een envelop op het kantoor van zijn vader. [naam 22] kent [naam 2] . Hij zat wel eens bij hen op de zaak. Ook [verdachte] heeft hij wel eens gezien op het bedrijf van zijn vader. [verdachte] ging wel eens mee om auto’s te halen in Duitsland. [verdachte] had een bedrijf genaamd [bedrijf 6] . [naam 22] bracht de auto’s direct naar het bedrijf van zijn vader, maar ook wel eens naar het bedrijf waaraan zijn vader de auto’s weer had verkocht. Hij reed nooit naar België. Als hij auto’s moest ophalen bij [bedrijf 12] werd hij vooraf gebeld door zijn vader, maar ook door [naam 2] , [naam 21] , [naam 20] en [naam 24] . Als zijn vader wist dat bijvoorbeeld [naam 7] de volgende dag een auto wilde hebben, dan belde zijn vader naar hem om te zeggen dat hij naar Duitsland moest.
[naam 16]heeft verklaard [120] dat hij met iemand anders bij [bedrijf 15] is geweest. Dit was met een autotrailer van [naam 1] . Hij heeft daar bestelformulieren getekend om de auto’s mee te kunnen krijgen. Hij kreeg dan ook de papieren mee die bij de auto’s hoorden. Toen hij daar is geweest, werden er drie auto's tegelijk opgehaald. Twee gingen er op de autotrailer en een reed er achter met een groene plaat. Hij heeft deze auto's afgeleverd bij [naam 1] te Veen. Hij is een keer of acht bij [bedrijf 15] geweest, altijd met de trailer van [naam 1] en altijd samen met iemand anders. Er werden dan twee of drie auto's meegenomen. De mensen die met hem meegingen waren kennissen van [naam 1] .
[naam 16] heeft voorts - nadat hem een bestelformulier werd getoond waarop te zien is dat [bedrijf 17] een Mercedes Benz met meldcode [code 25] heeft besteld en hem gevraagd was of hij dit formulier heeft ondertekend - bevestigd dat hij samen met anderen bij [bedrijf 15] is geweest om auto’s op te halen en dat hij dit bestelformulier heeft ondertekend, waarna hij de auto’s meekreeg. Hij was daar met een autotrailer van [naam 1] en heeft toen drie auto’s tegelijkertijd opgehaald. Die auto’s heeft hij afgeleverd bij [naam 1] in Veen. Hij is in een periode van zes weken ongeveer acht keer met een trailer van [naam 1] bij [bedrijf 15] geweest om auto’s op te halen. Daar waren altijd kennissen van [naam 1] bij.
De rechtbank stelt aan de hand van het facturenbestand vast dat genoemde Mercedes Benz met meldcode [code 25] correspondeert met de auto die vermeld wordt op de factuur F/2082 van [bedrijf 17] aan [bedrijf 7] .
[naam 21]heeft verklaard [121] dat hij voor [bedrijf 7] in Veen, samen met [naam 22] , auto’s reed. De auto's werden opgehaald voor [bedrijf 7] . Hij heeft deze auto’s altijd op hetzelfde adres van [naam 1] in Veen afgeleverd. [naam 1] zag hij daar wel eens. Als hij in Veen kwam op het bedrijf van [bedrijf 7] om auto's op te gaan halen, dan lag alles klaar op het bedrijf, zoals de groene kentekenplaten en een briefje met de kentekens die opgehaald moesten worden. Hij ging de auto's altijd ophalen in Duitsland, samen met [naam 22] . Er waren nooit anderen bij. [naam 22] en hij gingen met een vrachtauto met aanhanger waar twee auto's op konden. Zo konden zij per rit maximaal drie auto’s meenemen naar Nederland. De auto's uit Duitsland werden altijd bij [bedrijf 7] te Veen afgeleverd. [naam 22] gaf hem de opdrachten. Hij is eind 2009 gaan rijden voor [naam 1] en heeft dit ongeveer anderhalf jaar gedaan. Hij kwam dan ongeveer een keer per week en soms twee keer per week bij [bedrijf 12] . Hij heeft de stempel van [bedrijf 6] gezet op bescheiden die hij moest tekenen bij [bedrijf 12] in Duitsland. Hij tekende daarbij altijd met zijn eigen naam, anders kreeg hij de auto niet mee. Hij kreeg ook de kentekenpapieren en de CMR’s mee. Die papieren gaf hij af bij [bedrijf 7] . Hij is nooit naar België gereden vanuit Duitsland. Hij kreeg € 100,= per rit contant uitbetaald. Dit bedrag lag altijd na afloop van de rit naar Duitsland klaar bij [bedrijf 7] in Veen. [naam 21] kent ook [verdachte] . Die heeft hem één of twee keer gebeld om een auto op te halen bij [bedrijf 12] .
4.3.4
Overige onderzoeksbevindingen van de FIOD
Aangetroffen voorraadlijsten
Op 9 december 2010 is in de woning aan de [adres 7] in Drunen, zijnde het woon- of verblijfadres van [naam 22] [122] , tijdens een doorzoeking [123] in de jaszak van [naam 1] , zijn vader, die in de woning aanwezig was, een voorraadlijst [124] , bestaande uit twee pagina’s, met als opschrift “VOORRRAADLIJST 02-12-2010” aangetroffen en in beslag genomen. [125]
Op 9 december 2010 zijn in de woning aan de [adres 6] te Veghel, zijnde het verblijfadres van [naam 2] , tijdens een doorzoeking bescheiden aangetroffen en in beslag genomen. [126] Hieronder bevonden zich een aantal voorraadlijsten [127] van verschillende data, te weten van 6-12-2010, 2-3-2010, 21-4-2010, 3-5-2010, 24-11-2010, 14-4-2010, 15-11-2010, 25-10-2010, 4-10-2010 en 23-3-2010. [128] Deze voorraadlijsten hebben steeds als opschrift “VOORRRAADLIJST ….” met op de plaats van de puntjes één van de hiervoor genoemde data.
Voorts zijn digitale bestanden gekopieerd van de computer in het pand van [bedrijf 7] . In die digitale bestanden werd de versie aangetroffen van de fysieke voorraadlijst met opschrift “VOORRRAADLIJST 6-12-2010” die op 9 december 2010 werd aangetroffen in de woning van [naam 2] . [129] Op die digitale voorraadlijst staan in de linkermarge geen prijzen met pen bijgeschreven, zoals wel het geval is op de fysieke voorraadlijsten.
Het woord VOORRRAADLIJST bevat op alle exemplaren drie keer de letter R, waaruit de rechtbank afleidt dat deze lijsten afkomstig zijn vanuit dezelfde bron of hetzelfde bestand.
Op deze voorraadlijsten zijn meerdere auto's omschreven, allen van het merk Mercedes. Op de voorraadlijsten zijn voor iedere auto de volgende gegevens vermeld: Merk, type, kleur, bouwjaar, kilometerstand, chassisnummer en de vermoedelijke verkoopprijs/vraagprijs inclusief BTW.
Op de fysieke exemplaren is bij iedere auto handgeschreven in de linkermarge ook nog een andere prijs vermeld, die in alle gevallen lager is dan de gedrukte verkoop-/vraagprijs.
Aan de hand van het Excelbestand, heeft de rechtbank de voorraadlijsten gecontroleerd om te bezien wat deze handgeschreven prijzen inhouden (voor zover die controle mogelijk is, nu niet alle op de voorraadlijsten voorkomende auto’s/meldcodes in het facturenbestand worden vermeld). De rechtbank constateert dat in de meeste gevallen het handgeschreven bedrag precies overeenkomt met de prijs die het Duitse bedrijf [bedrijf 12] factureert aan de bedrijven [bedrijf 6] of [bedrijf 9] . In een aantal gevallen wijkt die handgeschreven prijs enigszins af van de verkoopprijs van [bedrijf 12] , maar dan gaat het om afwijkingen van ten hoogste “slechts” enkele honderden euro’s. De rechtbank heeft de in de jaszak van [naam 1] aangetroffen voorraadlijst in zijn geheel gecontroleerd en constateert dat van de 23 vermelde auto’s/meldcodes 14 daarvan niet voorkomen in het Excel-facturenbestand en dat van de overige 9 auto’s/meldcodes er 7 zijn waarvan het handgeschreven bedrag exact overeenkomt met de prijs die de Duitse leverancier aan [bedrijf 9] of [bedrijf 6] factureerde. De overgebleven 2 auto’s betreffen de meldcodes waarnaar de raadsman in zijn pleidooi heeft verwezen (meldcodes [code 23] en [code 24] ) en die zien op een tapgesprek (T004-354) tussen [naam 1] en zijn broer. De afwijking tussen het handgeschreven bedrag en de prijs van de Duitse leverancier is slechts gering.
De prijzen die aan [naam 1] worden gefactureerd (zowel de brutoprijs (inclusief BTW) als de nettoprijs) door bedrijven als [bedrijf 9] wijken, voor zover te controleren valt (in een aantal gevallen is namelijk alleen een Duitse factuur aangetroffen aan [bedrijf 6] , maar geen factuur van [bedrijf 9] aan [naam 1] ), met name op de voorraadlijsten van 2 maart 2010 en 23 maart 2010, in veel grotere mate af van het handgeschreven bedrag. Dan gaat het om afwijkingen van veelal meer dan duizend euro.
Uit dit alles leidt de rechtbank af dat de handgeschreven bedragen betrekking hebben op de Duitse verkoopprijzen.
Nu deze voorraadlijsten met handgeschreven bedragen zowel bij [naam 1] (in zijn jaszak en op zijn computer) als bij [naam 2] zijn aangetroffen, neemt de rechtbank als vaststaand aan dat zij beiden op de hoogte waren van de inkoopprijs in Duitsland en dat zij ook wisten van de prijsval die daarna optrad. De rechtbank acht, gelet op de plaatsen waar bepaalde voorraadlijsten zijn aangetroffen, aannemelijk dat de voorraadlijsten op de computer van [naam 1] werden ingevuld en dat daarna de Duitse inkoopprijs er handmatig werd bijgeschreven, waarna de voorraadlijsten werden verstrekt aan [naam 2] .
Tapgesprekken
[130] Tijdens het onderzoek zijn telefoongesprekken afgeluisterd in twee periodes:
- tussen 17 augustus 2010 en 31 augustus 2010;
- tussen 25 november 2010 en 15 december 2010.
Het grootste deel van de gesprekken en sms-berichten heeft betrekking op auto's uit Duitsland die via [bedrijf 9] bij [bedrijf 7] terecht kwamen en naar de opvolgende schakels in de facturenketen gingen. De leverancier in Duitsland was op dat moment [bedrijf 12] .
In de eerste tapperiode is het faxnummer van [bedrijf 7] getapt (T01, [fax nummer] ) alsmede de 06-lijnen dan wel mobiele telefoons in gebruik bij [naam 2] (T02, [telefoonnummer 1] ) en [naam 1] (T03, [telefoonnummer 3] ).
In de tweede tapperiode zijn de 06-lijnen dan wel mobiele telefoons getapt van [naam 1] (T04, [telefoonnummer 3] ), [naam 2] (T05, [telefoonnummer 4] ) en [naam 24] (T06, [telefoonnummer 2] ).
Uit deze tapgesprekken/sms-berichten leidt de rechtbank het volgende af:
• [naam 2] stuurt feitelijk [naam 24] aan voor wat betreft de werkzaamheden met betrekking tot de autohandel.
• [naam 1] heeft rechtstreeks contact met [naam 2] over auto's die in Duitsland door [naam 2] worden geselecteerd en naar [naam 1] in Nederland moeten komen. Hierbij wordt [bedrijf 9] als tussenstation in Nederland gebruikt voor de facturatie tussen de Duitse verkoper en [bedrijf 7] .
• [naam 2] ontvangt van [bedrijf 12] per sms de specificaties van auto's. [naam 2] stuurt het ongewijzigde bericht door naar een nummer dat ten naam is gesteld van [bedrijf 9] dan wel [bedrijf 29] . [bedrijf 9] stuurt het bericht ongewijzigd door naar [naam 1] .
De rechtbank wijst in het bijzonder op de volgende tapgesprekken:
[naam 1] zegt tegen [naam 2] in gesprek T-002-52 [131] dat [naam 2] een bepaalde auto aan [naam 24] kan verkopen.
Tijdens het gesprek T-003-545 [132] zegt [naam 1] tegen [naam 2] dat [naam 7] vandaag geld gaat overmaken en dat zij doorsparen totdat zij er vier hebben, waaruit de rechtbank opmaakt dat het opgespaarde geld zal worden overgemaakt naar (uiteindelijk) Duitsland zodat zij dan vier auto’s tegelijk kunnen ophalen.
In gesprek T-003-738 [133] zegt [naam 1] tegen [naam 2] dat hij [naam 24] ( [naam 24] ) beter aan kan spreken. [naam 2] zegt dan dat het geen probleem is en dat hij alles heeft opgeschreven. [naam 1] vraagt dan of hij nog iets anders voor [naam 2] moet doen dan auto’s verkopen.
In gesprek T-002-26 [134] zegt [naam 1] tegen [naam 2] dat hij hem nodig heeft, omdat [naam 2] goede contacten in Duitsland heeft en dat hij, [naam 1] , de voordelen plukt van wat [naam 2] heeft opgebouwd. [naam 1] zegt dat als hij [naam 24] niet betaalt, dat dan ook [naam 24] [naam 2] niet kan betalen en dat in de tijd dat hij het rechtstreeks met [naam 2] deed, hij geen problemen had. Uit dit gesprek leidt de rechtbank af dat [naam 1] aan [naam 24] betaalt en dat hij weet dat [naam 24] vervolgens weer aan [naam 2] betaalt. Voorheen (de rechtbank begrijpt bij eerdere transacties met andere Duitse bedrijven) betaalde hij blijkbaar rechtstreeks aan [naam 2] .
In gesprek T-002-409 [135] zegt [naam 1] tegen [naam 2] dat hij ze (de rechtbank begrijpt facturen van auto’s) maar moet “doorpleuren” naar [naam 24] en dat [naam 24] ze dan naar hem, [naam 1] , “pleurt”. [naam 1] zal dan reageren en volgende week moeten [naam 2] en hij de voorraadlijst aanpassen. De rechtbank leidt uit dit gesprek af dat [naam 1] aan [naam 2] de opdracht geeft om facturen via [bedrijf 9] aan hem te verstrekken en dat zij samen de voorraadlijst zullen aanpassen.
In gesprek T-004-1112 [136] zegt [naam 1] tegen [naam 2] over de autohandel tussen hen beiden dat als hij de winst deelt met [naam 2] hij ook het verlies met [naam 2] deelt.
Uit de inhoud van genoemde tapgesprekken komt naar het oordeel van de rechtbank de rol van [naam 2] en van [naam 1] als regelaars van de Duitse autohandel en de samenwerking tussen [naam 1] en [naam 2] met betrekking tot het bedrijf [bedrijf 9] naar voren.
Voorts constateert de rechtbank in T-003-32 het navolgende:
Op 17 augustus 2010 belde [naam 1] met telefoonnummer [telefoonnummer 3] [137] naar het nummer
[telefoonnummer 5] van [naam 7] (van [bedrijf 3] ). [138] [naam 1] zegt op een gegeven moment dat hij een voorraad auto’s heeft van [naam 29] . [naam 29] heeft een grote voorraad staan en nu begint die Duitser ook moeilijk te doen. Zijn relatie met [naam 29] is slecht. [naam 1] zegt dat hij even niets doorstort van [naam 7] , omdat hij geen geld kan doorstorten als zijn relatie met [naam 29] niet goed is, want dan zoekt hij wel iemand anders die voor hem de auto’s uit Duitsland gaat halen.
De rechtbank leidt uit de inhoud van dit gesprek af dat [naam 1] vanuit Duitsland auto’s voor zijn bedrijf geleverd kreeg en dat hij iemand had ( [naam 29] ) die het transport van die auto’s voor hem regelde. Hieruit blijkt dat de auto’s uit Duitsland door [naam 1] gekocht werden en dat hij regelde hoe een en ander financieel in zijn werk ging en hoe de auto’s bij hem kwamen.
Agenda [naam 3] .
In de in het kantoor [naam 3] . aangetroffen agenda (over 2009) staan notities met veelal de namen [verdachte] , [naam 2] en [naam 1] . Voorts worden in de agenda verschillende notities met een type auto en/of meldcode en een bedrag vermeld. De notities lopen door tot december 2009. [139] De rechtbank leidt uit de inhoud van het dossier af – waarbij in het bijzonder wordt gewezen op de verklaring [naam 3] . zelf – dat met de vermelde namen respectievelijk worden bedoeld de verdachten [verdachte] , [naam 2] en [naam 1] en dat de notities waarschijnlijk slaan op afspraken die [naam 3] . had met genoemde personen. De genoemde auto’s/meldcodes komen voor in het Excelbestand. Bij vergelijking met dit Excelbestand stelt de rechtbank vast, dat het laatstgenoemde bedrag bij een meldcode in een aantal gevallen slaat op de prijs (inclusief BTW) die [naam 1] volgens de factuur van [bedrijf 28] aan deze vennootschap moest betalen. [140] Het eerstgenoemde bedrag is mogelijk – gelet op de vermelding HM – de Duitse verkoopprijs. In dat geval zou [naam 3] . hebben kunnen zien dat de prijs (exclusief BTW) die [naam 1] aan [bedrijf 28] moest betalen, lager is dan de Duitse verkoopprijs.
Voorts stelt de rechtbank uit de notities in de agenda vast dat de betrokkenheid [naam 3] . bij de autohandel uit Duitsland doorliep tot in elk geval december 2009 en dat zijn betrokkenheid bij de autohandel verder ging dan hij heeft doen voorkomen.
4.3.5
Verwerking van de inkoopfacturen in administratie [bedrijf 7]
Met betrekking tot de onder 4.3.2.1 tot en met 4.3.2.8 genoemde inkoopfacturen stelt de rechtbank op basis van de aldaar weergegeven bewijsmiddelen vast, dat het bedrijf van [naam 1] (eenmanszaak [bedrijf 7] ) via de aldaar genoemde bedrijven vanaf maart 2006 tot en met september 2010 auto’s gefactureerd heeft gekregen en dat deze facturen in de bedrijfsadministratie van het bedrijf van [naam 1] waren opgenomen, nu deze in ordners (“bank” of “kas” over de jaren (en maanden in) 2006 tot en met 2010) op het bedrijf van [naam 1] waren opgenomen. De in deze facturen vermelde auto’s waren, gelet op het Excelbestand en het door de rechtbank gemaakte overzicht van de facturenstromen, afkomstig van ondernemingen in Duitsland, hoofdzakelijk [bedrijf 15] en [bedrijf 12] .
4.3.6
Valsheid inkoopfacturen van [bedrijf 7]
Valsheid inkoopfacturen
Op basis van hetgeen is aangehaald en besproken onder 4.3.2.1. tot en met 4.3.2.8, stelt de rechtbank ten aanzien van de aldaar besproken bedrijven samengevat het volgende vast:
- In een aantal gevallen ( [bedrijf 18] , [bedrijf 21] / [bedrijf 22] ) is het bedrijf waaraan de Duitse leverancier of het bedrijf dat aan [bedrijf 7] factureert niet bekend als onderneming in de systemen van de Belastingdienst en in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel.
- Op meerdere facturen gericht aan [bedrijf 7] ontbreekt relevante informatie zoals het KvK-nummer, BTW-nummer en/of een bankrekeningnummer of is het vermelde adres, telefoonnummer of bankrekeningnummer niet te linken aan de facturerende onderneming.
- De auto’s die aan [bedrijf 7] zijn gefactureerd, zijn in enkele gevallen door de Duitse leverancier gefactureerd aan een ander bedrijf dan het bedrijf dat dezelfde auto’s aan [bedrijf 7] factureerde, terwijl er geen facturen zijn aangetroffen tussen dat andere bedrijf en het bedrijf dat aan [bedrijf 7] factureerde.
- Van een aantal bedrijven is geen administratie aangetroffen.
- Van een aantal bedrijven heeft de omschrijving van de bedrijfsactiviteiten volgens het uittreksel van de Kamer van Koophandel geen raakvlak met autohandel.
- Met een aantal (bestuurders) van de genoemde bedrijven is een link te leggen met [naam 1] en/of [naam 2] .
- Door de bedrijven zijn geen aangiften omzetbelasting gedaan over periodes waarin wel op hun naam facturen zijn gericht aan [bedrijf 7] .
- [naam 1] heeft steeds de BTW die vermeld werd in de inkoopfacturen van genoemde bedrijven als voorbelasting opgegeven in zijn aangiften omzetbelasting.
- Bij het overgrote deel van de op facturen vermelde auto’s was sprake van een prijsval in die zin dat de prijs die de Duitse leverancier aan een bedrijf factureerde hoger was dan de prijs (exclusief BTW) die daarna door dat bedrijf aan [bedrijf 7] werd gefactureerd, waarbij de rechtbank opmerkt dat de prijzen van de Duitse leverancier altijd exclusief BTW zijn, omdat deze als intracommunautaire leveringen zijn vrijgesteld van BTW.
De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast, dat een overgroot deel van de facturen niet voldeed aan de gebruikelijke vereisten en dat alle facturen afkomstig waren van (niet bestaande) bedrijven die geen administratie voerden en/of geen aangiften omzetbelasting hebben gedaan.
Ten aanzien van (de facturen van) [bedrijf 9] overweegt de rechtbank in het bijzonder dat – gelet op hetgeen getuigen en verdachten over deze BV en over de wijze van factureren hebben verklaard (met name [verdachte] en [naam 3] .) – niet aannemelijk is geworden dat [bedrijf 9] op enig moment beschikkingsmacht heeft gehad over de aan en door haar gefactureerde auto’s. Wanneer dit in samenhang wordt bezien met hetgeen reeds is vastgesteld ten aanzien van de inkoopfacturen ten name van [bedrijf 14] , [bedrijf 17] , [bedrijf 18] , [bedrijf 21] , [naam 12] , [bedrijf 25] en [bedrijf 28] , concludeert de rechtbank dat ook deze vennootschappen nimmer de beschikkingsmacht hadden over de op de facturen genoemde auto’s. Het gaat telkens slechts om fictieve en papieren tussenschakels.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat [bedrijf 14] ,
[bedrijf 17] , [bedrijf 18] , [bedrijf 21] , [naam 12] , [bedrijf 25] , [bedrijf 28] en [bedrijf 9] hebben gefungeerd als zogenaamde plofbedrijven, zijnde bedrijven die geen beschikkingsmacht hadden over de (op papier) aan hen geleverde auto’s en die aan [bedrijf 7] prijzen inclusief BTW factureerden, maar geen BTW afdroegen. Het voorgaande betekent dat de feitelijke handelsketen afweek van de facturenketen en dat deze afwijkende facturenketen BTW-fraude mogelijk maakte, om welke reden de inkoopfacturen ten name van de hiervoor genoemde bedrijven door de rechtbank als vals worden aangemerkt.
BTW-fraude
Doordat de plofbedrijven geen aangiften omzetbelasting deden en geen BTW afdroegen, konden de door hen op papier aangekochte auto’s tegen een lagere prijs dan de Duitse prijs worden gefactureerd aan [bedrijf 7] . De BTW die werd vermeld op de aan [bedrijf 7] gerichte facturen is vervolgens wel steeds door [naam 1] als voorbelasting opgegeven bij de Belastingdienst. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat er BTW-fraude is gepleegd door middel van het inzetten van plofbedrijven.
Wetenschap bij [naam 1] en [naam 2]
De rechtbank heeft reeds eerder in dit vonnis vastgesteld dat [naam 1] en [naam 2] op de hoogte waren van de Duitse prijzen, dat tussen hen een samenwerking bestond wanneer het gaat om [bedrijf 9] en dat [naam 1] auto’s kocht in Duitsland, waarbij hij regelde hoe een en ander financieel in zijn werk moest gaan en hoe de auto’s bij hem moesten komen.
[naam 25] heeft verklaard dat hij [naam 1] in 2007 leerde kennen. De rechtbank acht aannemelijk dat [naam 25] zich vergist en dat hij [naam 1] al in 2006 heeft leren kennen, nu is gebleken dat [naam 25] in november 2006 auto’s heeft gefactureerd aan [bedrijf 16] , welke auto’s vervolgens via [bedrijf 14] aan [naam 1] zijn gefactureerd. [naam 1] informeerde naar auto’s die vervolgens door anderen, zoals [naam 2] namens [bedrijf 18] , werden gekocht. [naam 1] was wel degene die de auto’s uitzocht en bestelde. Volgens [naam 25] gaf [naam 1] aan welk bedrijf de auto’s af kwam halen en aan welk bedrijf gefactureerd moest worden. [naam 2] heeft volgens [naam 25] voor [bedrijf 18] onderhandeld en de voertuigen gekocht. Hij haalde de auto’s op voor de bedrijven waarvoor [naam 1] deze besteld had. [naam 2] was er naast [verdachte] ook altijd bij als er meer dan twee voertuigen opgehaald werden. Volgens [naam 25] hebben [naam 2] en [naam 1] desgevraagd tegen hem gezegd dat zij grote handelaren wisten om de auto’s aan te leveren.
[naam 27] heeft verklaard dat hij [naam 1] heeft leren kennen via [naam 2] . Zij zijn beiden bij [bedrijf 12] geweest. [naam 2] leerde hij in 2008 via [verdachte] (uit de overige bevindingen leidt de rechtbank af dat dit [verdachte] betreft) kennen. [verdachte] en [naam 2] hebben auto’s voor [bedrijf 24] besteld. [naam 2] kocht auto’s met volmachten namens [bedrijf 24] , [bedrijf 28] en [bedrijf 6] en heeft met [bedrijf 12] onderhandeld en auto’s gekocht.
Uit de verklaringen van [verdachte] en [naam 4] leidt de rechtbank af dat [bedrijf 6] op verzoek van [naam 2] en daarna op verzoek van [verdachte] op naam van [naam 4] is gezet. Volgens [verdachte] was [naam 2] degene die over de auto’s onderhandelde en die de auto’s bij [bedrijf 12] kocht voor [bedrijf 6] . Volgens [naam 4] kwam het initiatief om met auto’s te handelen van [naam 2] en [naam 1] .
[naam 18] heeft verklaard dat [verdachte] en [naam 2] met hem als bestuurder van [bedrijf 13] meegingen naar [bedrijf 15] om papieren te ondertekenen. [naam 18] moest de auto’s naar het bedrijf van [naam 1] in Veen brengen. Hij haalde de auto’s bij [bedrijf 15] op in opdracht van [verdachte] , [naam 1] en [naam 2] .
Uit de verklaring [naam 3] . leidt de rechtbank af dat [naam 2] voor [bedrijf 25] auto’s bestelde en ophaalde bij [bedrijf 12] . De betaling voor deze auto’s liep via [naam 1] en [bedrijf 26] naar [bedrijf 12] . Die betalingen werden doorgegeven door [naam 2] aan [naam 3] . als bestuurder van [bedrijf 25] .
De rechtbank stelt voorts op basis van de onder 4.3.3 aangehaalde verklaringen vast, dat chauffeurs ( [verdachte] , [naam 18] , [naam 20] , [naam 22] , [naam 16] , [naam 21] ) auto’s hebben opgehaald bij [bedrijf 15] en [bedrijf 12] met een trailer/transporter van [naam 1] . Zij hebben deze auto’s bij [naam 1] in Veen afgeleverd en zijn contant betaald, soms door [naam 1] zelf, voor het transport. Er zijn ook auto’s vervoerd in opdracht van [naam 2] . De auto’s gingen rechtstreeks van de Duitse leverancier naar [naam 1] of een afnemer van [naam 1] .
Opmerkelijk is voorts dat in de bescheiden die door de Duitse belastingdienst bij [bedrijf 15] zijn aangetroffen betreffende de verkoop van een Mercedes C220 CDI met meldcode [nummer 3] , een uittreksel uit het handelsregister is aangetroffen van [bedrijf 18] , waarop een faxregel voorkomt van [bedrijf 7] . Dit duidt erop dat dit uittreksel door [naam 1] aan [bedrijf 15] is verzonden. Dit is opmerkelijk omdat [naam 1] voor deze auto een factuur op naam van [bedrijf 18] in zijn administratie heeft opgenomen (F-1608), overigens ook weer met een prijsval.
Daarnaast constateert de rechtbank dat de modus operandi voor wat betreft de totstandkoming van de facturen bij deze BV’s eender is als bij [bedrijf 9] met name de prijsval die bij het overgrote deel plaatsvindt op het moment dat deze bedrijven aan [bedrijf 7] factureren en de betrokkenheid van [naam 1] en [naam 2] - direct dan wel indirect - bij de facturering.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat [naam 1] en [naam 2] bekend waren met de prijsval en dat de aan [bedrijf 7] facturerende bedrijven nimmer de beschikkingsmacht kregen over de auto’s. Daarmee acht de rechtbank bewezen dat [naam 1] en [naam 2] wetenschap hadden van de valsheid van de tenlastegelegde facturen.
Daarbij leidt de rechtbank uit de verklaringen van diverse getuigen en verdachten, zoals hierboven opgenomen, en uit de inhoud van de hierboven weergegeven tapgesprekken af, dat [naam 1] en [naam 2] intensief en gedurende lange tijd met elkaar samenwerkten bij het opzetten van de facturenstromen en dat zij leiding gaven aan deze wijze van autohandel.
Gelet op het voorgaande en op het structurele karakter van de waargenomen prijsval, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn, dan dat [naam 1] en [naam 2] ook wisten dat de onder 4.3.2.1 tot en met 4.3.2.8 omschreven bedrijven fungeerden als plofbedrijven en dat zij dus ook wetenschap hadden van de BTW-fraude.
Wetenschap bij [verdachte] en [naam 4]
Uit de bescheiden die zijn toegezonden door de Belgische autoriteiten, blijkt met betrekking tot twee Belgische bankrekeningen, namelijk rekening [rekeningnummer 6] en rekening [rekeningnummer 3] , het navolgende:
- in de periode 11 december 2009 tot 14 april 2010 werd vanaf de rekening van [bedrijf 9] € 4.659.970,-- op de rekening bij de [bedrijf 10] met nummer [rekeningnummer 2] van [bedrijf 6] (tot 31 maart 2010 was de benaming [bedrijf 6] ) overgeschreven; [141]
- in de periode 28 juni 2010 tot 16 augustus 2010 werd vanaf de rekening van [bedrijf 9] op de rekening bij [bedrijf 11] met nummer [rekeningnummer 3] van [bedrijf 6] € 935.550,-- overgeschreven of afgeschreven. [142] [143]
Totaal derhalve € 5.614.820,--
Vanaf de bankrekening van [bedrijf 6] onder nummer [rekeningnummer 6] bij [bedrijf 10] werd in de periode van 11 december 2009 tot en met 14 april 2010 een bedrag van
€ 4.695.150,-- naar de bankrekening ten name van [bedrijf 12] onder nummer [rekeningnummer 4] overgemaakt. [144] [145]
Vanaf de bankrekening van [bedrijf 6] onder nummer [rekeningnummer 3] bij [bedrijf 11] werd in de periode van 28 juni 2010 tot en met 16 augustus 2010 een bedrag overgeboekt van € 930.773,56 naar de bankrekening ten name van [bedrijf 12] onder nummer [rekeningnummer 4] . [146]
[naam 4] was op het moment dat informatie over de rekening onder nummer [rekeningnummer 6] werd verstrekt (14 juli 2010) mandataris op deze rekening. [147]
De rekening onder nummer [rekeningnummer 3] bij [bedrijf 11] werd geopend op 28-06-2010. [naam 4] en [verdachte] waren op het moment dat informatie over deze rekening werd verstrekt (11 maart 2011) mandataris op deze rekening. [148]
Uit hetgeen hierboven al is geconcludeerd blijkt dat in een periode van 8 maanden een bedrag van 5,5 miljoen euro van een rekening op naam van [bedrijf 9] is overgeboekt op de rekeningen van [bedrijf 6] en [bedrijf 6] . Van de rekening van [bedrijf 6] is in een periode van ruim 4 maanden ruim 4,5 miljoen euro overgeboekt naar de rekening van [bedrijf 12] in Duitsland. Van de rekening van [bedrijf 6] is in een periode van 2 maanden bijna 1 miljoen euro naar [bedrijf 12] overgemaakt.
[verdachte] is betrokken geweest bij [bedrijf 9] en bij de enig aandeelhouder [bedrijf 29] . Hij heeft zelf daarover verklaard dat hij samen met [naam 3] . en [naam 4] bestuurder was van [bedrijf 9] en volgens hem ook van [bedrijf 29] . Binnen deze ondernemingen zijn geen activiteiten verricht, wel zijn er bankrekeningen aangevraagd en gekregen voor [bedrijf 9] . [naam 4] heeft op de vraag naar haar betrokkenheid bij [bedrijf 9] verklaard dat zij gewoon wat moest tekenen voor een BV en dat zij dat heeft gedaan. Als haar de inschrijving van het Handelsregister van de Kamer van Koophandel, het gedeelte uit het Handelsregisterhistorie, wordt getoond, verklaart zij dat zij in het bijzijn van [verdachte] en [naam 3] . de stukken heeft ondertekend bij de notaris. Zij heeft verder verklaard dat zij een bankrekening heeft geopend voor [bedrijf 9] in België, op verzoek van [verdachte] , [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] .
De rechtbank stelt verder vast dat [naam 4] en [verdachte] ook betrokken zijn geweest bij [bedrijf 6] . [verdachte] heeft verklaard dat [bedrijf 6] van [naam 28] en [naam 2] was. [naam 4] heeft [bedrijf 6] op haar naam genomen op het verzoek van [verdachte] . De naam is gewijzigd in [bedrijf 6] en later in [bedrijf 6] . [verdachte] is [bedrijf 6] gaan gebruiken voor de autohandel. [naam 4] heeft bevestigd dat zij [bedrijf 6] op haar naam heeft gehad. Haar verklaring sluit voor een groot deel aan op die van [verdachte] . Zij stelt dat [bedrijf 6] de club is waarmee het is begonnen. [verdachte] en [naam 4] hebben die overgenomen van [naam 2] . Toen de club op hun naam stond, begon langzamerhand de handel in auto’s erbij te komen. [naam 4] heeft de bankrekeningen voor [bedrijf 6] en [bedrijf 6] in België geopend met [verdachte] in opdracht van [naam 2] en [naam 1] . [verdachte] had een bankpasje op naam van [bedrijf 6] . Zowel hij als [naam 4] waren gemachtigd voor de bankrekening van [bedrijf 6] . [naam 4] deed meestal via internetbankieren de overschrijvingen voor [bedrijf 6] .
[naam 4] heeft verklaard dat zij steeds geld moest overmaken naar Duitsland. Dat deed zij samen met haar man [verdachte] . Het was een samenspel. Het geld ging van [naam 1] naar [naam 2] , van hem naar [verdachte] en [naam 4] en zij moesten het geld overmaken naar Duitsland. Zij heeft ook bankafschriften gezien van [bedrijf 9] en van [bedrijf 6] . Zij heeft de bankpasjes van de [bedrijf 10] en de [bedrijf 11] van [bedrijf 6] en het bankpasje van [bedrijf 9] in haar bezit gehad en die bankrekeningen stonden op haar naam. [naam 4] wist dat de betalingen betrekking hadden op auto’s. Zij wist dat de auto’s in Duitsland werden opgehaald door de zoon van [naam 1] , de broer van [naam 2] en door [naam 8] . Omdat [verdachte] en [naam 4] als tussenschakel fungeerden in de autohandel kregen zij van [naam 2] een geldbedrag overgemaakt op hun bankrekening waarvan zij weer betalingen moesten verrichten naar Duitsland. Er bleef dan geld over en dat was voor hen. De bedragen varieerden van 100 euro tot 200 euro.
[verdachte] en [naam 4] maakten ook facturen aan voor [bedrijf 6] aan [bedrijf 9] , zo heeft [verdachte] verklaard. [naam 4] heeft dat bevestigd. Zij heeft facturen gemaakt in opdracht van [verdachte] . [verdachte] vertelde haar wat zij op de facturen moest zetten. [verdachte] kreeg dit door van [naam 2] .
[naam 4] was op het moment dat informatie over de rekening onder nummer [rekeningnummer 6] werd verstrekt (14 juli 2010) mandataris op deze rekening.
De rekening onder nummer [rekeningnummer 3] bij [bedrijf 11] werd geopend op 28-06-2010. [naam 4] en verdachte [verdachte] waren op het moment dat informatie over deze rekening werd verstrekt (11 maart 2011) mandataris op deze rekening.
Gelet op zijn eigen verklaring wist [verdachte] dat de papieren stroom van facturen en de geldstroom niet overeen kwam met de daadwerkelijke stroom van de auto’s. Hij wist dat de betalingen betrekking hadden op auto’s en dat het geld afkomstig was van [naam 1] en daarna via [bedrijf 9] en [bedrijf 6] of [bedrijf 6] naar Duitsland werd overgemaakt. Hij haalde ook zelf de auto’s op in Duitsland en leverde deze niet af in België bij [bedrijf 6] , maar bracht deze direct naar het terrein van [naam 1] in Veen. [verdachte] wist dus dat de auto’s nooit bij [bedrijf 9] of [bedrijf 6] stonden. Tussen de bedragen die bij [bedrijf 6] binnenkwamen via [bedrijf 9] en overgeboekt werden naar Duitsland zat een klein verschil van een paar honderd euro, dat was volgens [verdachte] wat zij eraan verdienden.
De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast, dat tussen de bedragen die bij [bedrijf 6] binnenkwamen en overgeboekt werden naar Duitsland een klein verschil zat van maximaal een paar honderd euro. Dat was blijkbaar de verdienste voor [verdachte] en [naam 4] voor de facturatie en het verrichten van betalingen via [bedrijf 6] . In geval er werkelijke leveringen zouden hebben plaatsgevonden, is dit als winstmarge mager. De levering van de auto’s ging ook geheel buiten [bedrijf 6] om. [bedrijf 6] had niet de beschikking over de auto’s en heeft de intracommunautaire verwervingen/leveringen ook nooit gelist. Er was dan ook een verschil tussen factuurstroom en goederenstroom, waarvan in ieder geval [verdachte] op de hoogte was.
[verdachte] stelt geen navraag te hebben gedaan naar het waarom van de afwijkende facturen- en geldstromen, omdat het feit dat hij ermee kon verdienen voor hem voldoende was. [naam 4] realiseerde zich kennelijk dat er iets niet klopte met de overboekingen en de facturatie via [bedrijf 6] . [verdachte] heeft immers verklaard dat [naam 4] hem meerdere keren had gezegd dat er iets niet klopte. Toch is [naam 4] doorgegaan met het overboeken en opnemen van bedragen en opstellen van facturen. Naar het oordeel van de rechtbank hadden [verdachte] en [naam 4] onder de genoemde omstandigheden kunnen weten dat er sprake was van crimineel geld. Daar komt nog bij dat, als al aangenomen moet worden dat [verdachte] en [naam 4] niet wisten van de reden van de afwijkende geld- en factuurstromen, dan geldt dat zij beiden onder de genoemde omstandigheden, met name ook gelet op de enorme omvang van de overgeboekte bedragen, die reden wel hadden kunnen weten en dat zij in ieder geval navraag daarnaar hadden moeten doen. Door dit na te laten en toch op verschillende manieren mee te werken aan het laten ontstaan van de afwijkende geld- en papierstromen, hebben [verdachte] en [naam 4] willens en wetens de aanmerkelijke kans dat sprake was van BTW-fraude en witwassen op de koop toegenomen. Op grond van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat [verdachte] en [naam 4] tenminste in voorwaardelijke zin opzet hadden op het (mede)plegen van BTW-fraude en het (mede)plegen van daarmee verband houdende misdrijven.
Wetenschap bij [naam 3] .
Vanaf de bankrekening met nummer [rekeningnummer 7] ten name van [naam 1] werd in de periode 17 februari 2009 tot en met 16 juni 2009 een bedrag overgemaakt naar de rekening van [bedrijf 26] van € 2.804.600,--. [149]
Vanaf de bankrekening van [bedrijf 26] onder nummer [rekeningnummer 5] werd in de periode van 17 februari 2009 tot en met 16 juni 2010 een bedrag van € 2.630.700,-- overgeboekt naar de Duitse bankrekening [rekeningnummer 4] ten name van [bedrijf 12] . [150]
In totaal zijn door [bedrijf 12] via [bedrijf 25] , van welke BV [naam 3] . directeur was, 165 auto’s gefactureerd over de periode februari 2009 t/m september 2009. Van deze facturen zijn er 39 betaald door [bedrijf 25] , 110 door de [bedrijf 26] en 15 door [bedrijf 24] en [bedrijf 28] . [151] [152]
Uit hetgeen hierboven al is geconcludeerd en uit hetgeen in de voorgaande paragrafen is omschreven, blijkt:
- dat in een periode van 9 maanden door [bedrijf 12] 165 auto’s aan [bedrijf 25] zijn gefactureerd;
- dat in een periode van 5 maanden door [bedrijf 26] een bedrag van € 2.630.700,-- werd betaald aan [bedrijf 12] ;
- dat de betalingen vanuit [bedrijf 26] naar Duitsland plaatsvonden door middel van gelden afkomstig van [naam 1] ;
- dat volgens [naam 3] . sprake was van handel in auto’s voor het bedrijf van [naam 2] ;
- dat door [naam 3] . volmachten werden afgegeven aan personen die op naam van [bedrijf 25] met [bedrijf 12] transacties konden sluiten en/of handelingen verrichtten met betrekking tot de door [bedrijf 12] te verkopen auto’s;
- dat de facturenketen niet overeenkwam met de daadwerkelijke feitelijke handelsketen;
- dat er geen aangifte omzetbelasting is gedaan door [bedrijf 25] .
Alleen al door de omvang van het aantal transacties en de omvang van de betalingen die via [bedrijf 26] werden verricht, had [naam 3] . er alert op moeten zijn dat er mogelijk sprake was van een witwasconstructie. Zeker omdat de bedragen die [naam 3] . overmaakte naar Duitsland exclusief BTW waren, terwijl de bedragen die op de rekening van [bedrijf 26] werden bijgeschreven, bedragen inclusief BTW zouden moeten zijn. Immers bij de laatste bedragen gaat het om de inkoopprijs van [naam 1] bij de afnemer van de Duitse leverancier, zijnde een Nederlands bedrijf dat BTW in rekening moet brengen aan [naam 1] . Het verschil tussen beide bedragen is echter minder dan het verschil in BTW. [153]
De overige hiervoor genoemde omstandigheden hadden [naam 3] . alleen maar nog alerter moeten doen zijn. De rechtbank heeft noch in de verklaring [naam 3] . noch overigens in het dossier kunnen lezen dat [naam 3] . op enigerlei wijze toezicht hield op voornoemde gang van zaken dan wel zich in voldoende mate heeft verdiept in de achtergronden en redenen van deze wijze van handelen. De verklaring [naam 3] . dat er werd betaald van de rekening van [bedrijf 26] , omdat [bedrijf 25] problemen had met de bank, acht de rechtbank ongeloofwaardig, zeker nu de facturering en betalingen een tijdsspanne van 9 maanden hebben omvat. Door deze handelswijze te volgen en daarbij elke vorm van controle of het vragen van afdoende informatie achterwege te laten, heeft [naam 3] . willens en wetens de aanmerkelijke kans dat sprake was van BTW-fraude op de koop toegenomen.
Daar komt nog bij hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen over hetgeen op basis van de agenda van [naam 3] . kan worden vastgesteld, namelijk dat hij heeft kunnen zien dat de prijs (exclusief BTW) die [naam 1] aan [bedrijf 28] moest betalen, lager was dan de Duitse verkoopprijs en dat zijn betrokkenheid bij de autohandel verder ging dan hij heeft doen voorkomen.
Op grond van het vorenstaande concludeert de rechtbank dat [naam 3] . tenminste in voorwaardelijke zin opzet had op de genoemde prijsval, de daarbij horende BTW-fraude en daarmee samenhangende strafbare feiten.
4.3.7
CMR Vrachtbrieven
Op 9 december 2010 heeft er een huiszoeking plaatsgevonden in de woning van [verdachte] aan de [adres 1] te Zundert. [154] In een aktetas in de schuur bij de woning zijn 104 zogeheten CMR’s aangetroffen, internationale vrachtbrieven die betrekking hadden op het transport van Mercedes Benz personenauto’s, gespecificeerd naar chassisnummer, van [bedrijf 12] te Duitsland naar [bedrijf 6] in België. Daarvan zijn 8 CMR’s onder de nummers D-0154 en D-0154-a tot en met D-0154-g aan het dossier toegevoegd. Op één na zijn deze 8 CMR’s gedateerd op een datum in de periode 16 december 2009 tot en met 30 mei 2010. D-0154-g is gedateerd op een latere datum, te weten 3 augustus 2010. De overige 7 CMR’s zijn onder feit 2 ten laste gelegd. In vakje 2 op deze 7 CMR’s is telkens vermeld dat de ontvanger van de auto’s is [bedrijf 6] te Maaseik, België. Bij 6 van deze 7 CMR’s (niet bij D-0154-a) staat in vakje 24, bij ontvanger van de goederen, telkens een stempelafdruk met het BTW-nummer van [bedrijf 6] . In dit vakje 24 op deze 7 CMR’s is ook telkens een handtekening geplaatst. [155] [156]
[verdachte] heeft over het ophalen van auto’s in Duitsland verklaard dat hij auto’s van [bedrijf 12] of [bedrijf 15] (hierna: [naam 25] ) ophaalde en deze vervoerde naar [naam 1] in Nederland. Op papier gingen de auto’s naar [bedrijf 6] in België. [157] De auto’s werden gebracht naar het industrieterrein in Veen. De auto’s zijn nooit in België geweest. [158] Aan [verdachte] zijn de CMR’s D-0154 en D-0154-b tot en met D-0154-g getoond. Hij weet dat CMR’s uit vier vellen bestaan, omdat hij vrachtwagenchauffeur is. Over de getoonde CMR’s heeft hij verklaard dat dit CMR’s zijn van auto’s die gehaald zijn bij [bedrijf 12] in Meppen. De handtekening van de ontvanger onder punt 24 plaatste hijzelf als ontvanger van de auto als hij bij [bedrijf 12] wegging. Als hijzelf de auto niet ophaalde dan werd deze CMR naar hem toe gefaxt en dan plaatste hij of zijn vrouw [naam 4] de handtekening voor ontvangst. Daarna faxte hij of [naam 4] de ondertekende CMR terug naar [bedrijf 12] . Hij plaatste ook het stempeltje van [bedrijf 6] op de CMR. [159]
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich in de ten laste gelegde periode schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk valselijk opmaken van 6 CMR’s De CMR D-0154-a is immers niet aan verdachte getoond, zodat zijn verklaring niet ziet op die CMR en hiervoor aldus onvoldoende bewijs bestaat.
Bij de beoordeling betrekt de rechtbank dat een CMR een transportdocument is dat noodzakelijk is bij grensoverschrijdend vervoer en dat daarmee een bewijsbestemming heeft. [verdachte] moet daar als vrachtwagenchauffeur ook van op de hoogte zijn geweest. Het gaat bij een CMR niet om het vastleggen van een koopovereenkomst of een daaraan gekoppelde bezitsoverdracht, zodat hetgeen door de verdediging daaromtrent is aangevoerd, niet relevant is.
[verdachte] wist dat de vermelde gegevens van de ontvanger van de auto’s in vakje 2 en 24 op deze internationale vrachtbrieven niet juist waren en dat het transport op een andere wijze dan op de vrachtbrieven is vermeld, zou worden uitgevoerd. Hij heeft bewust deze gegevens onjuist vermeld of laten vermelden, waarna hij de vrachtbrieven heeft ondertekend of laten ondertekenen. Er hebben ook daadwerkelijk transporten met deze CMR’s plaatsgevonden, maar naar een andere ontvanger dan op de CMR’s staan genoemd. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank dan ook gehandeld met het oogmerk om de CMR’s als echt en onvervalst te gebruiken.
Gelet op al het voorgaande komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van feit 2, zoals hierna onder 4.4 wordt weergegeven.
4.3.8
Aflevering van facturen
Voor de beoordeling van feit 3, dient de rol van [bedrijf 8] en de betrokkenheid van [verdachte] bij dat bedrijf, beoordeeld te worden. [bedrijf 8] was in 2008 een eenmanszaak op naam van [naam 8] . [160]
Tijdens de doorzoeking op 20 april 2011 bij [bedrijf 2] , gevestigd te Oud-Beijerland, is een aantal inkoopfacturen aangetroffen afkomstig van [bedrijf 8] [161] , gericht aan [bedrijf 2] , waaronder:
- twee facturen van 3 juli 2008 [162] [163] ;
- een factuur van 15 augustus 2008 [164] ;
- een factuur van 16 september 2008 [165] ;
- een factuur van 19 september 2008 [166] .
[naam 6] heeft over deze facturen en het contact met [verdachte] verklaard dat hij via [naam 31] in contact is gekomen met [verdachte] als zijnde [bedrijf 8] [167] . [verdachte] had zich bij [naam 31] gemeld als handelaar in Mercedes auto’s. [naam 6] kocht van [verdachte] auto’s waar zijn klanten speciaal naar zochten. Als [verdachte] een auto met de juiste specificaties had gevonden bij een Duitse leverancier, dan spraken zij in Duitsland af bij de leverancier om de auto te bekijken en de koop af te handelen. Meestal ging [naam 31] ook mee naar Duitsland. [168] [naam 31] bevestigt deze verklaring van [naam 6] . Bij de rechter-commissaris heeft hij verklaard dat [naam 6] via hem in contact is gekomen met [verdachte] van [bedrijf 8] . Hij is een paar keer mee geweest met [naam 6] naar Duitsland voor het controleren van [bedrijf 8] -auto’s. [169] Op de vraag met wie [naam 6] heeft gesproken van [bedrijf 8] , heeft [naam 6] geantwoord dat hij alleen met [verdachte] heeft gesproken en één keer met [naam 2] , die als stand-in handelde namens [verdachte] . Voorts heeft [naam 6] verklaard dat hij de factuur meestal achteraf per post van [bedrijf 8] ontving en één keer uit handen van [verdachte] . [170]
[naam 8] heeft, nadat was gevraagd naar de betrokkenheid van [verdachte] bij [bedrijf 8] , verklaard dat hij met [verdachte] auto’s in Duitsland heeft opgehaald. Hij heeft zelf met [bedrijf 8] alleen auto’s in Nederland gekocht. [naam 8] heeft van [naam 18] begrepen dat hij door [verdachte] en anderen is misbruikt. [171]
Bij de doorzoeking in de woning van [verdachte] , gelegen te Zundert, op 9 december 2010 zijn documenten aangetroffen die mede betrekking hebben op [bedrijf 8] . Deze documenten zaten in een bruine aktetas. Het gaat om twee facturen gericht aan [bedrijf 8] . Daarnaast zat in de tas een factuur van [bedrijf 15] aan [bedrijf 18] met het adres van [bedrijf 6] . [172] Daarnaast zijn in een plastic hoesje aangetroffen: een uittreksel van de Kamer van Koophandel betreffende [bedrijf 8] ; een kopie van het paspoort van [naam 8] en een briefje met daarop het briefhoofd en de bedrijfsgegevens van [bedrijf 8] . [173]
Anders dan door de verdediging is betoogd, acht de rechtbank de verklaring van [naam 6] betrouwbaar. Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaring van [naam 31] . Voorts ziet de rechtbank steun voor de verklaring van [naam 6] in de bij [verdachte] aangetroffen stukken met betrekking tot [bedrijf 8] . De eigen verklaring van [verdachte] dat [bedrijf 8] een onderneming van zijn broer is en dat hij zelf niets van doen heeft gehad met [bedrijf 8] , acht de rechtbank ook op basis van deze aangetroffen stukken ongeloofwaardig. De verklaringen van [verdachte] over de aanwezigheid van de twee facturen aan [bedrijf 8] in zijn woning lopen uiteen. Bij de FIOD heeft hij verklaard dat hij een factuur voor zijn broer heeft betaald en ter zitting heeft hij verklaard dat de aktetas van zijn broer is. Beide verklaringen acht de rechtbank niet aannemelijk omdat in diezelfde tas ook een stuk is aangetroffen betreffende [bedrijf 6] , een onderneming waarvan [verdachte] en zijn echtgenote [naam 4] feitelijk als zaakvoerders optraden. Andere stukken met betrekking tot [bedrijf 8] zaten niet in de aktetas, maar zijn elders in de woning aangetroffen. De rechtbank volgt de verdediging ook niet in de stelling dat [naam 6] in strijd met de waarheid heeft verklaard om zichzelf vrij te pleiten. Immers, dat [naam 6] met [verdachte] zaken heeft gedaan, handelend namens [bedrijf 8] , is voor [naam 6] niet ontlastend.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben en afleveren van valse facturen aan [bedrijf 2] . Uit de verklaring van [naam 6] volgt immers dat hij zaken heeft gedaan met [verdachte] die optrad namens [bedrijf 8] , terwijl uit de verklaring van [naam 8] niet volgt dat [verdachte] kon handelen namens de eenmanszaak [bedrijf 8] . Dat blijkt ook niet uit andere stukken uit het dossier. Door [verdachte] is ook gehandeld met het oogmerk om de facturen als echt en onvervalst te gebruiken, nu hij op basis van die facturen betaling verlangde (en daadwerkelijk ontving) van [bedrijf 2] .
De rechtbank stelt vast dat in de tenlastelegging onder feit 3 aan het eind zeven facturen staan vermeld: F/7045, F/7050, 7051 (de rechtbank leest: F/7051), F/7052, F/7500, F/7501 en F/7502. Daarnaast wordt in de tekst nog een andere factuur vermeld, te weten F/7040 gedateerd op 16 september 2008, betrekking hebbende op de verkoop van een personenauto (merk Mercedes, Type SL350) voor een prijs van € 72.800,-- (inclusief BTW). De rechtbank spreekt [verdachte] vrij van factuur F/7052, nu deze factuur ruim voor de tenlastegelegde periode is opgemaakt en niet uit het dossier kan worden afgeleid dat deze binnen de tenlastegelegde periode is overhandigd. Daarnaast zien de facturen F/7501 en F/7502 op dezelfde auto. Datzelfde geldt voor de facturen F/7500 en F/7050. In plaats van het tenlastegelegde aantal van 7 facturen, komt de rechtbank daarom tot een bewezenverklaring van 5 facturen te weten de facturen F7050, F7051, F7501, F7040 en F7045, welke allemaal bij [bedrijf 2] zijn aangetroffen. . Van andere [bedrijf 8] -facturen is de rechtbank uit het dossier niet gebleken.
Op basis van al het voorgaande komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van feit 3, zoals hierna onder 4.4 wordt weergeven.
4.3.9
Witwassen
Algemeen
Aan [verdachte] zijn onder feit 4 ter zake van witwassen diverse witwashandelingen ten laste gelegd, aangeduid met hoofdletters. Ter zake van elk van deze handelingen dient vast te staan dat er sprake is van geld met tenminste gedeeltelijk een criminele herkomst.
Op basis van de bewijsmiddelen opgenomen in dit vonnis staat vast dat er sprake is van BTW-fraude. Daarbij werd gebruik gemaakt van een frauduleuze factuurketen, in die zin dat er werd gefactureerd ter zake van leveringen die niet hadden plaats gevonden op de wijze zoals op de factuur was vermeld. De financiering van die keten begon in de meeste gevallen bij de bedrijven [bedrijf] en [naam 5] , doordat zij geld overmaakten naar het bedrijf van [naam 1] ter zake van de auto’s die zij bij [naam 1] hadden gekocht. Dit geld, dat naar het oordeel van de rechtbank nog een legale herkomst heeft, werd door [naam 1] gebruikt ter betaling aan bedrijven die in de fraudeketen als plofbedrijven zijn te omschrijven. Gelet op de rol van die bedrijven in de keten; het feit dat betaling door [naam 1] plaatsvond op basis van valse facturen die in de fraudeketen werden gebruikt en gelet op het feit dat met de betaling van die gelden de fraudeketen in werking kon worden gezet, werden de door [naam 1] betaalde gelden crimineel geld op het moment dat die bedragen aan de plofbedrijven op basis van valse facturen werden betaald en in de fraudeketen werden aangewend om in Duitsland ingekochte auto’s te financieren. De gelden die werden gebruikt, waren daarmee van misdrijf afkomstig, te weten valsheid in geschrift.
Op grond van vorenstaande en op grond van hetgeen de rechtbank hieronder bewezen heeft verklaard ten aanzien van het valselijk opmaken van CMR’s (feit 2) en het voorhanden hebben van valse facturen (Feit 3) alsmede de hieronder besproken bewezenverklaring van de criminele organisatie waarvan Rijsdijk deel uitmaakte (feit 1), welke organisatie zich bezig hield met BTW-fraude, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de geldbedragen die onder feit 4 zijn vermeld, tenminste gedeeltelijk afkomstig zijn uit criminele activiteiten op het gebied van BTW-fraude met uit Duitsland ingevoerde auto’s en de daarbij ‘horende’ valsheid in geschrifte.
De ten laste gelegde onderdelen
Feit 4 sub D
Van de bankrekening van [bedrijf 9] onder nummer [rekeningnummer 1] werd in de periode van 1 december 2009 tot en met 24 december 2010 een bedrag van € 8.896.670 overgemaakt naar twee Belgische rekeningen, namelijk rekening [rekeningnummer 6] en rekening [rekeningnummer 3] . In alle gevallen met daarachter de naam [bedrijf 6] . [174]
Eerstgenoemde rekening staat ten name van [bedrijf 6] en loopt bij [bedrijf 10] . De tweede rekening staat ten name van [bedrijf 6] en loopt bij de [bedrijf 11] -bank. [175]
[bedrijf 9] was gevestigd te Utrecht. [176]
Vanaf de bankrekening met nummer [rekeningnummer 7] , ten name van verdachte [naam 1] , werd naar voornoemd rekeningnummer van [bedrijf 9] in de periode 1 december 2009 tot en met 24 december 2010 een bedrag van € 13.816.350,-- overgemaakt. [177]
Op grond van het voorgaande staat vast dat van de van verdachte [naam 1] afkomstige gelden met een criminele herkomst, € 13.816.350,-- is betaald aan [bedrijf 9] .
Gelet op de aan [verdachte] ten laste gelegde pleegperiode (1 januari 2008 tot en met 22 oktober 2010) en de periode waarin de betalingen vanaf de rekening van [bedrijf 9] zijn gedaan (1 december 2009 tot en met 24 december 2010), dient te worden beoordeeld welk bedrag is overgemaakt in de periode van 1 december 2009 tot 22 oktober 2010.
Uit de bescheiden die zijn toegezonden door de Belgische autoriteiten, blijkt met betrekking tot voornoemde rekeningen het navolgende:
- in de periode van 11 december 2009 tot 14 april 2010 werd vanaf de rekening van [bedrijf 9] € 4.659.970,-- op de rekening bij de [bedrijf 10] met nummer [rekeningnummer 2] van [bedrijf 6] (tot 31 maart 2010 was de benaming [bedrijf 6] ) overgeschreven; [178]
- in de periode 28 juni 2010 tot 16 augustus 2010 werd vanaf de rekening van [bedrijf 9] de rekening bij [bedrijf 11] met nummer [rekeningnummer 3] van [bedrijf 6] € 935.550,-- overgeschreven of afgeschreven. [179] [180]
Totaal derhalve € 5.614.820,--.
Op grond van vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat door [bedrijf 9] tot aan 22 oktober 2010 een bedrag van € 5.614.820,-- is overgemaakt aan [bedrijf 6] en (het voomalige) [bedrijf 6] .
Uit de in de aanvang bij dit feit genoemde bescheiden komt naar voren dat er in de periode tot en met 24 december 2010 een bedrag van in totaal € 8.896.670,-- is overgemaakt naar [bedrijf 6] . Echter niet is vast te stellen welk deel van dat bedrag precies betrekking heeft op de periode tot en met 22 oktober 2010. De rechtbank acht daarom alleen het eerder genoemde bedrag van € 5.614.820,-- wettig en overtuigend bewezen.
Feit 4 sub E
Vanaf de bankrekening van [bedrijf 6] onder nummer [rekeningnummer 6] bij [bedrijf 10] werd in de periode van 11 december 2009 tot en met 14 april 2010 een bedrag van € 4.695.150,-- overgemaakt naar de bankrekening ten name van [bedrijf 12] onder nummer [rekeningnummer 4] . [181] [182]
Feit 4 sub F
Vanaf de bankrekening van [bedrijf 6] onder nummer [rekeningnummer 3] bij [bedrijf 11] werd in de periode van 28 juni 2010 tot en met 16 augustus 2010 een bedrag overgeboekt van € 930.773,56 naar de bankrekening ten name van [bedrijf 12] onder nummer [rekeningnummer 4] . [183]
De rechtbank constateert dat het in document “D-0087-i” genoemde totaal van € 935.550,-- het totaal betreft van alle afboekingen op deze rekening. [184] De betalingen aan [bedrijf 12] maken daarvan onderdeel uit. Het verschil betreft opnames en kosten.
Feit 4 sub G
Vanaf de bankrekening onder nummer [rekeningnummer 6] ten name van [bedrijf 6] en vanaf 31 maart 2010 ten name van [bedrijf 6] werd in de periode 11 december 2009 tot en met 14 april 2010 een bedrag van € 24.290,-- in contanten opgenomen. [185]
Op grond van al het vorenstaande - in onderling verband en samenhang bezien - acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] ,
door de onder D genoemde gelden afkomstig van [bedrijf 9] over te maken naar rekeningen op naam van [bedrijf 6] , deze gelden heeft verworven en voorhanden heeft gehad, deze heeft overgedragen en de herkomst daarvan heeft verhuld,
door de onder E en F genoemde bedragen afkomstig van rekeningen ten name van [bedrijf 6] en [bedrijf 6] over te maken naar [bedrijf 12] van deze gelden gebruik heeft gemaakt en deze heeft overgedragen en
door de onder G genoemde bedragen afkomstig van een rekening ten name van [bedrijf 6] in contanten op te (laten) nemen, deze gelden voorhanden heeft gehad.
Ten aanzien van het opnemen van contant geld, overweegt de rechtbank nog dat [naam 4] steeds nauw heeft samengewerkt met [verdachte] bij het openen van de bankrekeningen, het overmaken van bedragen en het opstellen van facturen. Zij heeft veelal verklaard dat zij dit op verzoek of in opdracht van [verdachte] en/of anderen heeft gedaan. Met inachtneming daarvan gaat de rechtbank ervan uit dat [verdachte] ook bij het opnemen van contant geld door [naam 4] , nauw betrokken is geweest, in die zin dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking met [naam 4] ter zake.
Met al deze handelingen heeft [verdachte] deze gelden witgewassen. In het samenwerkingsverband van de criminele organisatie heeft hij dat samen en in vereniging met de daar genoemde personen gedaan.
Gewoontewitwassen
Met betrekking tot het aan [verdachte] tenlastegelegde gewoontewitwassen neemt de rechtbank in overweging dat volgens de wetsgeschiedenis sprake is van een gewoonte bij een pluraliteit van feiten die niet slechts toevallig op elkaar volgen, maar onderling in zeker verband staan, zowel voor wat betreft de objectieve aard van de feiten als wat betreft de subjectieve gerichtheid van de dader, zijnde de neiging van de dader om het feit steeds weer te begaan. De rechtbank acht op basis van hetgeen ten aanzien van het witwassen bewezen is verklaard wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] in het kader van BTW-fraude met auto’s uit Duitsland, gedurende ongeveer een jaar, beginnend in december 2009 en eindigend 22 oktober 2010 van grote geldbedragen, die tenminste gedeeltelijk een criminele herkomst hadden, de herkomst heeft verhuld, dan wel de geldbedragen heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen of daarvan gebruik heeft gemaakt middels een grote hoeveelheid transacties. Dit maakt naar het oordeel van de rechtbank dat sprake is van gewoontewitwassen. Zij komt derhalve tot een bewezenverklaring van feit 4, zoals hierna onder 4.4 wordt weergegeven.
4.3.10
De criminele organisatie
Algemeen kader
Om van een criminele organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht te kunnen spreken is vereist dat sprake is van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer personen met een bepaalde organisatiegraad, dat tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Van deelname is sprake als de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteuning biedt aan gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel beoogde oogmerk. Voor strafbare deelname is voorts voldoende dat de betrokkene in zijn algemeenheid weet dat er een organisatie bestaat en dat die organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. Wetenschap van een of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd is niet vereist, als de dader maar weet dat de organisatie het begaan van misdrijven beoogt. Evenmin is vereist dat de betrokkene daadwerkelijk heeft deelgenomen aan (alle) gepleegde misdrijven, noch dat zij heeft samengewerkt, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie.
Het voor een criminele organisatie vereiste oogmerk is gericht op het feitelijke en gewenste doel van de organisatie. Het oogmerk zal uit de bewijsmiddelen moeten blijken. Voor het bewijs daarvan zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd dan wel aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking, zoals daarvan kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de criminele organisatie.
De organisatie
De rechtbank is op grond van de bewezen verklaarde feiten van oordeel dat sprake was van een organisatie, een samenwerkingsverband tussen in ieder geval [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] ., [verdachte] en [naam 4] , waarin sprake was van een onderlinge samenwerking gedurende een zekere periode in een gestructureerd verband.
De in het kader van die organisatie te verrichten handelingen waren nauw op elkaar afgestemd en vonden op verschillende plaatsen en op verschillende momenten plaats. Dit betekent dat de handelingen al naar hun aard een planmatig karakter droegen.
Vastgesteld is dat genoemde verdachten daarbij ieder hun rol vervulden, die overigens voor een aantal verdachten ten dele inwisselbaar is gebleken, zoals blijkt uit de verschillende elkaar opvolgende plofbedrijven en de daarbij betrokken personen.
Naast de vijf hiervoor genoemde personen zijn ook de verdachten [naam 6] , [bedrijf 2] , [naam 7] , [bedrijf 3] , [naam 11] , [bedrijf] , [bedrijf 5] , [naam 5] en [bedrijf 1] in de tenlastelegging aangemerkt als lid van voornoemde organisatie. Bij vonnissen van heden zijn deze verdachten vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging, dan wel heeft de officier van justitie ten aanzien van [naam 6] en [bedrijf 2] de deelname aan een criminele organisatie laten vervallen met een wijziging tenlastelegging. De rechtbank zal hen om die reden bij de verdere bespreking buiten beschouwing laten.
Betrokkenen en rolverdeling
De rechtbank stelt vast dat [naam 1] bij de georganiseerde BTW-fraude de rol van cleaner en inkoper heeft gespeeld. Zijn autobedrijf voldeed op papier volledig aan de Wet omzetbelasting, maar doordat hij op basis van valse inkoopfacturen betaalde aan plofbedrijven, maakte hij daarmee de BTW-fraude mogelijk. Feitelijk kocht hij namelijk niet van de plofbedrijven, maar direct van de Duitse leveranciers. [naam 1] zorgde er ook voor dat de auto’s verkocht werden aan autohandelaars, hij onderhield daarin het contact.
[naam 1] werkte nauw samen met [naam 2] . [naam 2] bood hem auto’s uit Duitsland aan die via ploffers gekocht konden worden. [naam 2] zag deze auto’s ook vaak in Duitsland en onderhield daarover het contact met [naam 1] . [naam 2] was ook betrokken bij een groot aantal ploffers, waarvan [naam 1] inkoopfacturen in zijn administratie opnam. Ook werkte [naam 1] samen met [verdachte] . [verdachte] haalde bijvoorbeeld auto’s op voor [naam 1] uit Duitsland, die bij het bedrijf van [naam 1] werden afgeleverd. Onder andere op zijn verzoek heeft [naam 4] een rekening geopend voor het plofbedrijf [bedrijf 9] .
De leidinggevende rol van [naam 1] blijkt hieruit dat onder andere [verdachte] en [naam 4] op zijn verzoek handelden. Datzelfde geldt voor derden, die niet als deelnemer vermeld staan op de tenlastelegging, maar die wel in opdracht van [naam 1] auto’s in Duitsland ophaalden, zoals bijvoorbeeld [naam 22] , [naam 16] en [naam 21] .
Ook [naam 2] speelde naar het oordeel van de rechtbank een leidinggevende rol binnen de organisatie. Die rol kan, gelet op het voorgaande, gekwalificeerd worden als inkoper, ploffer en afhaler. [naam 2] was immers bij een groot aantal plofbedrijven (in)formeel betrokken. Daarnaast onderhield hij veelvuldig contact met de Duitse autoleveranciers en kwam hij daar ook regelmatig om auto’s uit te kiezen en/of op te halen.
De samenwerking met [naam 1] werd hiervoor al omschreven. Ook met [verdachte] , [naam 3] . en [naam 4] werkte [naam 2] samen. Uit die samenwerking komt ook direct zijn leidinggevende rol naar voren; zo instrueerde hij [naam 3] ., maar ook [verdachte] en [naam 4] , over het doen van betalingen namens ploffers aan Duitse bedrijven en zijn er bedrijven op zijn verzoek op naam gezet door [verdachte] en [naam 4] . Ook derden, wiens namen niet terug komen op de tenlastelegging, handelden in zijn opdracht; [naam 24] werd op zijn verzoek betrokken bij [bedrijf 9] , [naam 20] maakte bedragen over namens [bedrijf 26] en [naam 22] haalde op verzoek van [naam 2] wel eens auto’s op in Duitsland.
De rechtbank stelt vast dat [naam 3] . binnen de criminele organisatie de rol van ploffer vervulde. Hij is immers bestuurder geweest van het plofbedrijf [bedrijf 25] en heeft in die hoedanigheid verzuimd BTW-aangifte te doen (of BTW af te dragen). Daarnaast heeft hij als bestuurder van [bedrijf 26] betalingen verricht namens dit plofbedrijf ten behoeve van de criminele organisatie.
[naam 3] . heeft binnen de organisatie samengewerkt met [verdachte] , [naam 2] , [naam 1] en [naam 4] . Voor [verdachte] en [naam 2] tekende hij volmachten namens [bedrijf 25] . Daarnaast gaf [naam 2] aan hem door welke betalingen verricht moesten worden via [bedrijf 26] . [verdachte] heeft met zijn hulp een andere ploffer, [bedrijf 9] opgericht, voor welk bedrijf hij volgens [verdachte] ook de administratie deed. In verband met [bedrijf 9] heeft [naam 3] . ook met [naam 4] samengewerkt; in zijn bijzijn tekende zij de stukken voor de BV bij de notaris. Van [naam 1] ontving [naam 3] . de betalingen, die hij moest doorbetalen.
Ten aanzien van [verdachte] stelt de rechtbank vast dat hij in het onderhavige onderzoek heeft opgetreden als ploffer ( [bedrijf 9] [bedrijf 22] , [bedrijf 6] ) en afhaler van auto’s uit Duitsland.
Hij heeft daarbij nauw samengewerkt met [naam 2] , [naam 1] , [naam 3] . en [naam 4] . Hij heeft betalingen doorgesluisd naar de Duitse leveranciers nadat er geld was gestort op de rekening van [bedrijf 6] afkomstig van [bedrijf 9] en feitelijk leiding gegeven aan [bedrijf 6] , [bedrijf 13] , [bedrijf 8] en [bedrijf 9] .
De rechtbank stelt tenslotte vast dat [naam 4] bij de organisatie betrokken is geraakt via haar man [verdachte] . [naam 4] is, op verzoek van [verdachte] zaakvoerder geweest van het bedrijf [bedrijf 6] via welk bedrijf vele facturen zijn omgeleid. Daarnaast is zij bestuurder geweest van het plofbedrijf [bedrijf 9] en heeft zij op verzoek van [naam 1] , [naam 2] , [verdachte] en [naam 3] . de bankrekening van deze BV op haar naam gezet. Voor die bedrijven heeft zij ook veel betalingen verricht, waarmee zij aldus medeverantwoordelijk was voor de ‘administratieve kant’ van de BTW-fraude. Die betalingen werden verricht samen met haar man [verdachte] .
Oogmerk van de organisatie
Op grond van de hiervoor door de rechtbank weergegeven bewijsmiddelen, is de rechtbank van oordeel, zoals eerder overwogen, dat sprake is van BTW-fraude.
Uit die bewijsmiddelen kan verder niet anders worden afgeleid dan dat het feitelijke en gewenste doel van de organisatie in eerste instantie ook het plegen van BTW-fraude was.
Om dat algemene doel te kunnen realiseren, waren er valse inkoopfacturen nodig van bedrijven aan het autobedrijf van [naam 1] . Die facturen waren vals omdat die facturen niet overeenstemden met de goederenstroom zoals die in werkelijkheid plaatsvond, terwijl de bedrijven van wie werd afgenomen, ook niet de beschikkingsmacht hadden over die auto’s. Door het opnemen van die valse facturen in de bedrijfsadministratie van [bedrijf 7] was sprake van een administratie die niet voldoet aan de daaraan bij of krachtens de belastingwet gestelde eisen.
BTW-fraude als deze kenmerkt zich verder door het in de keten van bedrijven niet afdragen van omzetbelasting door een van de partijen in de keten, de zogenaamde plofbedrijven, zijnde de bedrijven via welke de hiervoor genoemde facturenstroom liep.
Het niet, niet juist of onvolledig doen van aangiften omzetbelasting, is daarna een logische vervolgstap in die fraude. Daarmee bleef de gang van zaken immers zolang mogelijk voor de Belastingdienst verhuld.
Teneinde een controle door de Belastingdienst te bemoeilijken of onmogelijk te maken, paste het in die fraude ook om in sommige gevallen geen administratie te bewaren.
Het witwassen tenslotte is een logisch uitvloeisel van de BTW-fraude. BTW-fraude kan immers niet bestaan zonder geldstromen waarbij de aard en herkomst van de geldbedragen wordt verhuld, door de geldstromen een andere weg te laten volgen dan de goederenstroom.
Vanwege hun vergaande onderlinge samenhang, zijn al deze handelingen als oogmerk van de organisatie te beschouwen.
Op basis van de bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat [naam 1] en [naam 2] door hun handelingen leiding gaven aan de gedragingen die strekten tot of rechtstreeks verband hielden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie en dat [naam 3] ., [verdachte] en [naam 4] daaraan door hun handelingen een bijdrage leverden. Er was evident ten aanzien van deze drie geen sprake van een incidentele, toevallige rol.
Conclusie rechtbank
Op basis van vorenstaande komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van hetgeen onder feit 1 ten laste is gelegd, zoals hierna onder 4.4 wordt weergegeven.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1
in de periode van 1 januari 2008 tot en met 7 december 2010 in Nederland en Duitsland en België, heeft deelgenomen aan een organisatie, die werd gevormd door hem verdachte en
- [naam 1] en
- [naam 2] en
- [naam 3] en
- [naam 4] en
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
- het plegen van valsheid in geschrift en
- het opzettelijk doen van onjuiste en/of onvolledige aangiften met betrekking tot de omzetbelasting en
- het opzettelijk niet doen van aangiften met betrekking tot de omzetbelasting en
- het opzettelijk niet voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de belastingwet gestelde eisen en/of het opzettelijk niet bewaren van boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers en
- het witwassen van geldbedragen;
feit 2
in de periode van 16 december 2009 tot en met 30 mei 2010, in Nederland en/of in Duitsland, tezamen en in vereniging met een ander 6 CMR's, (Int. Vrachtbrieven met vermelding van vervoer van auto's), zijnde telkens een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, of valselijk laten opmaken, immers hebben hij, verdachte of zijn mededadervalselijk, immers opzettelijk in strijd met de waarheid op die vervalste CMR's - zakelijk weergegeven -
  • vermeld of laten vermelden, (in het vakje 2) dat de ontvanger van de op die CMR vermelde auto('s), (gespecificeerd naar chassisnummer) [bedrijf 6] , te Maaseik, (België) was, en
  • op meer van die CMR's, (in het vakje 24), bij ontvanger van de goederen, de stempelafdruk van [bedrijf 6] , met vermelding van BTWnr. ( [nummer] ) geplaatst of laten plaatsen en
  • een handtekening voor ontvangst van de goederen geplaatst of laten plaatsen
terwijl in werkelijkheid de op die CMR's vermelde auto's niet werden vervoerd en werden afgeleverd bij [bedrijf 6] te Maaseik, maar bij het [bedrijf 7] te Veen;
feit 3
in de periode van 1 juli 2008 tot en met 30 september 2008 in de gemeente Zundert en/of Oud-Beijerland, opzettelijk voorhanden heeft gehad en/of heeft afgeleverd aan
[bedrijf 2] , valse of geschriften als ware het echt en onvervalst, te weten:
5valse facturen, volgens factuuropdrukken afkomstig van de onderneming [bedrijf 8] en gericht aan [bedrijf 2] , (waaronder een factuur (F/7040), gedateerd 16 september 2008, - zakelijk weergegeven -, met betrekking tot de verkoop van een personenauto, (merk Mercedes, type SL 350), voor de prijs, incl. BTW 72.800,--), zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, en bestaande die valsheid of vervalsing telkens hierin, dat de auto's vermeld op die factur, in werkelijkheid niet waren ingekocht door [naam 8] , handelend onder de naam [bedrijf 8] en derhalve ook niet konden worden verkocht en worden gefactureerd door [bedrijf 8] aan [bedrijf 2] ;
feit 4
in de periode van
1 december 2009 tot en met 31 augustus 2010, te in Nederland, en/of in België tezamen en in vereniging met een ander, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader, uit hoofde van die gewoonte, in voornoemde periode van voorwerpen, te weten de navolgende geldbedragen, de herkomst, verhuld, en) voorwerpen, te weten de navolgende geldbedragen, verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of
daarvangebruik gemaakt, terwijl hij, verdachte, en zijn mededader wisten dat die geldbedragen, geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, door:
D)
vanaf de bankrekening [rekeningnummer 1] , ten name gesteld van [bedrijf 9] , in de periode van 1 december 2009 tot en met 31 augustus 2010, een totaalbedrag groot euro
5.614.820,--, over te boeken en/of te laten overboeken naar de Belgische ( [bedrijf 10] ) bankrekening, [rekeningnummer 2] , ten name gesteld van [bedrijf 6] en/of ( [bedrijf 11] ) bankrekening, [rekeningnummer 3] , ten name gesteld van [bedrijf 6] ,
en
E)
vanaf de ( [bedrijf 10] ) bankrekening [rekeningnummer 2] ten name gesteld van [bedrijf 6] , in de periode van 11 december 2009 tot en met 14 april 2010, een totaalbedrag groot euro 4.695.150,--, over te boeken naar de bankrekening [rekeningnummer 4] , ten name gesteld van de Duitse onderneming [bedrijf 12] ,
en
F)
vanaf de ( [bedrijf 11] ) bankrekening rekeningnr. [rekeningnummer 3] ten name gesteld van [bedrijf 6] , in de periode van 28 juni 2010 tot en met 16 augustus 2010, een totaalbedrag groot euro 930.773,56 over te boeken of te laten overboeken, naar de bankrekening [rekeningnummer 4] ten name gesteld van de Duitse onderneming [bedrijf 12]
en
G)
vanaf de Belgische bankrekening nr. [rekeningnummer 2] , ten name gesteld van [bedrijf 6] en (vanaf 31 maart 2010) [bedrijf 6] , in de periode van 1 december 2009 tot en met 14 april 2010, een totaalbedrag groot euro 24.290,-- in contanten op te nemen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat bij een veroordeling, gelet op de beperkte rol van verdachte, het feit dat zijn aanwezigheid thuis nodig is in verband met de gezondheidssituatie van zijn vrouw en de grote overschrijding van de redelijke termijn, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet meer passend is.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het (mede)plegen van witwassen en valsheid in geschrifte. Deze feiten zijn gepleegd vanuit zijn rol binnen een criminele organisatie die zich primair richtte op het plegen van BTW-fraude met betrekking tot uit Duitsland afkomstige auto’s.
[verdachte] had binnen deze organisatie verschillende rollen. Zo vervoerde hij auto’s waarop de BTW-fraude betrekking had van Duitsland naar Nederland, waarbij hij gebruik maakte van valse vrachtbrieven (CMR’s). Ook handelde hij op naam van de eenmanszaak [bedrijf 8] in die fraude-auto’s, waarbij hij valse verkoopfacturen verstrekte aan de koper. Voorts is [verdachte] zaaksvoerder geweest van de Belgische onderneming [bedrijf 6] dan wel [bedrijf 6] , welk bedrijven op enig moment in de fraudeketen optraden tussen de Duitse autoleverancier en de Nederlandse plofbedrijven. Op papier heeft [bedrijf 6] in 2010 meer dan 300 auto’s afgenomen van de Duitse leverancier [bedrijf 12] . In werkelijkheid is geen van die auto’s aan [bedrijf 6] afgeleverd. Ook heeft [verdachte] nog, samen met zijn vrouw, betalingen verricht voor het plofbedrijf [bedrijf 9] , waarbij het om forse bedragen ging. Al met al speelde [verdachte] dan ook een grote rol binnen de criminele organisatie, zij het wel van uitvoerende aard.
De criminele organisatie als geheel heeft in de periode van 2006-2010 meer dan 1600 auto’s ingekocht, waarbij sprake was van BTW-fraude. Het totale benadelingsbedrag van de fiscus wordt geschat op bijna vijftien miljoen euro. Ook uit de bewezenverklaarde bedragen bij het witwassen volgt dat de fraude een enorme omvang heeft gehad en de criminele organisatie daarmee veel geld heeft verdiend. [verdachte] heeft van die organisatie deel uitgemaakt in de jaren 2008 tot en met 2010.
Door te handelen zoals bewezen is verklaard, treedt concurrentievervalsing op in de autohandel, omdat auto’s worden verkocht tegen een lagere prijs dan wanneer de auto’s zouden zijn verkocht, terwijl alle bedrijven in de handelsketen wel aan hun BTW-verplichtingen hadden voldaan. De verdachte heeft voorts misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer pleegt te worden gesteld in schriftelijke stukken met bewijsbestemming, zoals de in de onderhavige zaak aan de orde zijnde CMR’s en verkoopfacturen. Bovendien leidt BTW-fraude ertoe dat de belangen van de fiscus, en daarmee de samenleving als geheel, op grove wijze worden geschonden. Met de heffing van omzetbelasting wordt immers beoogd de Staat der Nederlanden geldmiddelen te verschaffen die voor de taakvervulling noodzakelijk zijn. Het plegen van BTW-fraude leidt er uiteindelijk toe dat belastingplichtigen meer belasting moeten betalen.
De rechtbank houdt bij de bepaling van de op te leggen straf rekening met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan, zoals hiervoor omschreven. De rechtbank is voorts niet gebleken van relevante persoonlijke omstandigheden die van invloed zijn op de strafmaat. Het strafblad van verdachte is nagenoeg blanco en is derhalve niet van invloed op de strafmaat.
De rechtbank stelt daarnaast vast dat de redelijke termijn is overschreden. Verdachte is op 24 mei 2011 in verzekering is gesteld. Verdachte kon daaraan in redelijkheid de verwachting ontlenen dat tegen hem strafvervolging zou worden ingesteld. De rechtbank neemt die datum dan ook als begindatum voor bepaling van de redelijke termijn. De rechtbank doet heden, 31 juli 2019, uitspraak. Het tijdsverloop tussen het aanvangsmoment van de ‘criminal charge’ als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en het wijzen van vonnis door de rechtbank bedraagt derhalve meer dan acht jaar. Bij de beoordeling of de redelijke termijn is overschreden kunnen bijzondere omstandigheden een rol spelen, zoals de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Hoewel de onderhavige zaak zeer omvangrijk en complex van aard is en de verdediging onderzoekswensen heeft ingediend, is de rechtbank van oordeel dat die redenen bij lange na niet het gehele tijdsverloop verklaren.
De redelijke termijn is dan ook ruimschoots overschreden. De rechtbank laat dit zwaar meewegen bij de uiteindelijke straftoemeting. In plaats van de vijftien maanden die de rechtbank passend acht, zal aan verdachte gelet op de overschrijding van de redelijke termijn een gevangenisstraf worden opgelegd voor de duur van tien maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 10, 27, 47, 57, 140, 225 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Voorvragen
-
verklaart de dagvaarding nietigvoor zover deze betrekking heeft op de onder feit 1 vermelde zinsnede “en/of een of meer (andere) natuurlijke perso(o)n(en) en/of (rechts)perso(o)n(en)” en verklaart de dagvaarding voor het overige geldig;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
  • verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
-
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 10 (tien) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. Collombon, voorzitter, mr. Kooijman en mr. Schnitzler, rechters, in tegenwoordigheid van De Roos en mr. Hoezen, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 31 juli 2019.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld: *een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer 45590 van de FIOD, kantoor Rotterdam, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 6299, plus een bijlage met daarin een aantal facturen genummerd van F/0001 t/m F/7510.
2.AH-018-a-1, pagina’s 1115 t/m 1121 van dossier 45590.
3.Excel-bestand “45590-Facturen”, met factuurnummers F/0001 t/m F/7475.
4.7-OPV-1, pagina 346 van dossier 45590.
5.1-OPV-1, pagina 72 van dossier 45590.
6.AH-171, pagina’s 1912 t/m 1914 van dossier 45590.
7.F/2511, opgenomen in digitale F-bijlage bij dossier 45590.
8.F/2503, opgenomen in digitale F-bijlage bij dossier 45590.
9.AH-018-a-1 2/8, pagina 1116 van dossier 45590.
10.7-OPV-1, pagina 345, 3e alinea, van dossier 45590.
11.KvK-007, pagina 6000 van dossier 45590.
12.7-OPV-1, pagina 346 van dossier 455590.
13.B-091, pagina 5441 van dossier 45590.
14.B-092, pagina 5445 van dossier 45590.
15.7-OPV-1, pagina 345, 1e alinea, van dossier 45590.
16.V-24-01, pagina’s 2437, 2438 en 2441 van dossier 45590.
17.11-OPV-1, pagina 392 van dossier 45590.
18.1-OPV-1, pagina 92 van dossier 45590.
19.AH-171, pagina’s 1912 t/m 1914 van dossier 45590; 1-OPV-1, pagina 95 van dossier 45590.
20.F/2062, F/2082, F/2104, F/2139, F/2137 en F/2155, opgenomen in digitale F-bijlage bij dossier 45590.
21.AH-018-a-1, 2/8, pagina 1116 van dossier 45590.
22.11-OPV-1, pagina 392 van dossier 455590.
23.B-084, pagina 5408 van dossier 45590.
24.1-OPV-1, pagina 94 van dossier 45590.
25.4-OPV-1, pagina’s 178 en 187 van dossier 45590.
26.AH-171, pagina’s 1914 en 1915 van dossier 45590.
27.F/0016, F/0017, F/0019, F/0021, F/1605 t/m F/1913, F/1915 t/m F/2043, F/2047, F/2050, F/2051, F/2054, F/2058 t/m F/2060, F/2447 t/m F/2450, F/2452, F/2455, F/2488 en F/2491, opgenomen in digitale F-bijlage bij dossier 45590.
28.AH-018-a-1, 1/8 en 2/8, pagina’s 1115 en 1116 van dossier 45590.
29.F/0687, F/0533, F/0044, F/0639, F/0626, F/0249, F/0594, opgenomen in digitale F-bijlage bij dossier 45590.
30.F/7112, opgenomen in digitale F-bijlage bij dossier 45590.
31.1-OPV-1, pagina 66 van dossier 45590; D-139-b t/m d, pagina’s 3159 t/m 3162 van dossier 45590.
32.F/1608, opgenomen in digitale F-bijlage bij dossier 45590.
33.4-OPV-1, pagina 195 van dossier 45590.
34.KvK-005, pagina 5995 van dossier 45590.
35.4-OPV-1, pagina 188 van dossier 45590.
36.4-OPV-1, pagina 177 van dossier 45590.
37.4-OPV-1, pagina 186 van dossier 45590.
38.AH-002-a, pagina 598 van dossier 45590.
39.KvK-005, pagina’s 5995 en 5996 van dossier 45590.
40.1-OPV-1, pagina 65 en 66 van dossier 45590; KvK-005, pagina’s 5994 en 5995 van dossier 45590.
41.AH-113-b-1, pagina’s 1477 en 1479 van dossier 45590.
42.F/0001 t/m F/0012, opgenomen in digitale F-bijlage bij dossier 45590.
43.AH-102, pagina’s 1440 en 1441 van dossier 45590.
44.3-OPV-1, pagina’s 159 en 161 van dossier 45590.
45.1-OPV-1, pagina 61 van dossier 45590.
46.AH-171, pagina 1915 van dossier 45590.
47.AH-018-a-1, p. 2/8, pagina 1116 van dossier 45590.
48.AH-102, pagina 1441 van dossier 45590.
49.3-OPV-1, pagina’s 0157 (onderaan) en 0158 (bovenaan) van dossier 45590.
50.1-OPV-1, pagina 61 van dossier 45590.
51.AH-102, pagina 1441 van dossier 45590.
52.3-OPV-1, pagina 160 van dossier 45590.
53.AH-001-c, pagina 574 van dossier 45590.
54.KvK-003, pagina’s 5987 en 5988 van dossier 45590.
55.KvK-003, pagina’s 5985 en 5986 van dossier 45590.
56.KvK-004, pagina’s 5991 en 5992 van dossier 45590.
57.AH-113-b-1, pagina’s 1477 en 1480 van dossier 45590.
58.12-OPV-1, pagina 409 en 412 t/m 415 van dossier 45590.
59.1-OPV-1, pagina 85 van dossier 45590.
60.AH-171, pagina 1915 van dossier 45590.
61.F/1488, F/1494, F/1502, F/1530, F/1577, F/1573, F/1558 en F1599, opgenomen in digitale F-bijlage bij dossier 45590.
62.AH-018-a-1, 1/8 en 2/8, pagina’s 1115 en 1116 van dossier 45590.
63.12-OPV-1, pagina 409, laatste alinea, van dossier 45590.
64.KvK-010, pagina 6011 van dossier 45590.
65.12-OPV-1, pagina’s 408 en 409 van dossier 45590.
66.B-0085, pagina 5413 van dossier 45590; B-0085-a, pagina 5416 van dossier 45590.
67.AH-113-b-1, pagina’s 1477, 1479 en 1480 van dossier 45590.
68.1-OPV-1, pagina’s 58 en 88 van dossier 45590.
69.AH-171, pagina 1915 van dossier 45590.
70.AH-018-a-1, 1/8 en 2/8, pagina’s 1115 en 1116 van dossier 45590.
71.KvK-013, pagina’s 6021, 6023 en 6024 van dossier 45590.
72.6-OPV-1, pagina 306 van dossier 45590; B-086, pagina 5419 van dossier 45590.
73.KvK-014, pagina 6025-6026 van dossier 45590.
74.AH-001-a, pagina’s 557 onderaan en 558 bovenaan van dossier 45590.
75.6-OPV-1, pagina’s 319 en 320 van dossier 45590.
76.AH-113-L, pagina 1489 van dossier 45590; D-0035-a, pagina 2707 van dossier 45590.
77.6-OPV-1, pagina 321 van dossier 45590.
78.1-OPV-1, pagina 95 van dossier 45590.
79.AH-171, pagina 1915 van dossier 45590.
80.AH-018-a-1, 1/8 en 2/8, pagina’s 1115 en 1116 van dossier 45590.
81.Excel-bestand “45590-Facturen”, met factuurnummers F/0001 t/m F/7475.
82.13-OPV-1, pagina 425 van dossier 45590.
83.KvK-017, pagina’s 6045 t/m 6048 van dossier 45590.
84.13-OPV-1, pagina 0424 van dossier 45590.
85.B-087, pagina 5425 van dossier 45590.
86.KvK-014, pagina’s 6025-6026 van dossier 45590.
87.1-OPV-1, pagina 97 van dossier 45590.
88.1-OPV-1, pagina’s 58 en 99 van dossier 45590.
89.AH-171, pagina’s 1915 en 1916 van dossier 45590.
90.AH-018-a-1, 1/8 en 2/8, pagina’s 1115 en 1116 van dossier 45590.
91.1-OPV-1, pagina 101 van dossier 45590.
92.B-088, pagina 5431 van dossier 45590; B-104, pagina 5497 van dossier 45590.
93.KvK-032, pagina’s 6083 t/m 6085 van dossier 45590.
94.5-OPV-1, pagina 221 van dossier 45590; AH-130-a, pagina 1747 van dossier 45590; AH-125-a, pagina 1637 van dossier 45590.
95.AH-128-l, pagina’s 1725 en 1727 van dossier 45590.
96.1-OPV-1, pagina 102 van dossier 45590.
97.G-05-01, pagina’s 2487 t/m 2489 en 2492 en 2494 van dossier 45590.
98.G-05-02, pagina 2511 van dossier 45590.
99.G-05-02, pagina’s 2510 en 2512 t/m 2515 van dossier 45590.
100.G-04-01, pagina’s 2464, 2466, 2467 en 2468 van dossier 45590.
101.V-08-01, pagina 2210 van dossier 45590; V08-04, pagina 2225 van dossier 45590.
102.V-08-04, pagina 2225 van dossier 45590.
103.V-04-01, pagina’s 2146, 2147 en 2149 van dossier 45590.
104.FBC 455590-6-A-1, pagina 2152 van dossier 45590; 4-OPV-1, pagina 0198 van dossier 45590.
105.FBC 455590-6-A-1, pagina 2152 van dossier 45590; 1-OPV-1, pagina 0061 van dossier 45590.
106.V-12-02, pagina’s 2303 en 2304 van dossier 45590.
107.V-12-03, pagina’s 2306 t/m 2308 van dossier 45590.
108.V-12-05, pagina’s 2319 en 2320 van dossier 45590.
109.V-12-06, pagina 2324 van dossier 45590.
110.V-12-09, pagina’s 2346 en 2347 van dossier 45590.
111.V-13-01, pagina’s 2356 t/m 2359 van dossier 45590.
112.G-09-01, pagina’s 2542, 2544 en 2545 van dossier 45590.
113.V-10-02, pagina 2260 van dossier 45590.
114.V-10-03, pagina’s 2265 t/m 2267 van dossier 45590.
115.V-10-04, pagina’s 2273 en 2274 van dossier 45590.
116.V-10-05, pagina 2278 van dossier 45590.
117.V-10-06, pagina 2285 van dossier 45590.
118.V-10-07, pagina’s 2289 en 2293 van dossier 45590.
119.G-18-01, pagina’s 2586 t/m 2588 van dossier 45590.
120.G-10-01, pagina’s 2550 en 2551 van dossier 45590.
121.G-17-01, pagina’s 2573, 2575 t/m 2578, 2580 en 2581 van dossier 45590.
122.AH-126-a, pagina 1645 van dossier 45590.
123.AH-18-b, pagina’s 1136 en 1137 van dossier 45590.
124.D-0059-b, pagina’s 2775 en 2776 van dossier 45590.
125.AH-018-b-1, pagina 1141 van dossier 45590.
126.AH-018-d, pagina’s 1165 en 1166 van dossier 45590.
127.D-0059-c t/m D-0059-l, pagina’s 2777 t/m 2790 van dossier 45590.
128.AH-128-c, pagina’s 1651 t/m 1653 van dossier 45590.
129.AH-128-c, pagina 16523 van dossier 45590; D-0059-m, pagina 2791 van dossier 45590.
130.14-OPV-1, pagina’s 501 t/m 516 van dossier 45590.
131.T-002-52, pagina 1942 van dossier 45590.
132.T-003-545, pagina 1982 van dossier 45590.
133.T-003-738, pagina 1988 van dossier 45590.
134.T-002-26, pagina 1940 van dossier 45590.
135.T-002-409, pagina 1958 van dossier 45590.
136.T-004-1112, pagina 1994 van dossier 45590.
137.T-03-17082010, pagina 2042 van dossier 45590.
138.T-003-32, pagina’s 1967 t/m 1969 van dossier 45590; AH-123, pagina 1629 van dossier 45590.
139.AH-146-c, pagina’s 1789 t/m 1790 van dossier 45590.
140.AH-146-c, pagina’s 1789 t/m 1791 van dossier 45590.
141.D-0087-b, pagina’s 2882 en 2883 van dossier 45590.
142.D-0087-i, pagina 2930 van dossier 45590.
143.D-0087-j pagina’s 2938 t/m 2955 van dossier 45590.
144.D-0087-b pagina 2883 van dossier 45590.
145.D-0087-c, pagina’s 2886 t/m 2903 van dossier 45590.
146.D-0087-j pagina 2938 tm 2955 van dossier 45590.
147.D-0087-b. pagina’s 2881 en 2882 van dossier 45590
148.D-0087-i. pagina 2930 van dossier 45590.
149.AH-146-e, paginapagina 1796 van dossier 45590.
150.AH-146-e, pagina 1796 van dossier 45590.
151.V10-07, pagina 2289 van dossier 45590.
152.D-0211-e, pagina 3640 van dossier 45590.
153.D-085, pagina’s 2868 t/m 2874 van dossier 45590.
154.AH-018-h, pagina 1257-1258 van dossier 45590.
155.AH-132-g, pagina 1766-1767 van dossier 45590.
156.D-154 tot en met D-154-g, pagina’s 3290 tot met 3297 van dossier 45590.
157.V12-03, pagina 2306 van dossier 45590.
158.V12-03, pagina 2307 van dossier 45590.
159.V12-06, pagina 2327-2328 van dossier 45590.
160.KvK-002, pagina 5982 van dossier 45590.
161.OPV-1, pagina 0020 van dossier 49410.
162.F/7050, digitale F-bijlage bij dossier 45590.
163.F/7051, digitale F-bijlage bij dossier 45590.
164.F/7501, digitale F-bijlage bij dossier 45590.
165.F/7040, digitale F-bijlage bij dossier 45590.
166.F/7045, digitale F-bijlage bij dossier 45590.
167.V17-03, pagina 2396 van dossier 45590.
168.V17-01, pagina’s 2382 en 2383 van dossier 45590.
169.De verklaring van [naam 31] afgelegd bij de rechter-commissaris op 25 maart 2016.
170.V17-03, pagina 2395 van dossier 45590.
171.V02-03, pagina 2140 van dossier 45590.
172.AH-132-e, pagina 1763 van dossier 45590.
173.2-OPV-1, pagina 0128 van dossier 45590.
174.AH-159-c pagina 1862 en 1863 van dossier 45590.
175.AH-132-d pagina1759 van dossier 45590.
176.KvK-032 pagina 6083 van dossier 45590.
177.AH-159-c pagina 1862 en 1863 van dossier 45590
178.D-0087-b, pagina’s 2882 en 2883 van dossier 45590.
179.D-0087-i, pagina 2930 van dossier 45590.
180.D-0087-j pagina’s 2938 t/m 2955 van dossier 45590.
181.D-0087-b pagina 2883 van dossier 45590.
182.D-0087-c, pagina’s 2886 t/m 2903 van dossier 45590.
183.D-0087-j pagina 2938 tm 2955 van dossier 45590.
184.D-0087-i, pagina 2930 van dossier 45590.
185.D-0087-b, pagina’s 2882 en 2883 van dossier 45590.