ECLI:NL:RBZWB:2019:3459

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 juli 2019
Publicatiedatum
30 juli 2019
Zaaknummer
02-996007-10
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • mr. Kooijman
  • mr. Collombon
  • mr. Schnitzler
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

BTW-fraude met plofbedrijven in de autohandel

In deze zaak heeft de rechtbank zich gebogen over een complexe strafzaak met betrekking tot BTW-fraude, waarbij de verdachte, [verdachte], in de periode van 2006 tot en met 2010 betrokken was bij een criminele organisatie die zich bezighield met het plegen van belastingfraude door middel van zogenoemde plofbedrijven. De verdachte had een leidende rol binnen deze organisatie en zijn autobedrijf fungeerde als spil in de frauduleuze activiteiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift, het opzettelijk doen van onjuiste aangiften omzetbelasting, gewoontewitwassen en deelname aan een criminele organisatie. De totale benadeling voor de fiscus wordt geschat op bijna 15 miljoen euro. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De zaak is behandeld op zittingen in mei en juli 2019, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank heeft de dagvaarding gedeeltelijk nietig verklaard, maar het merendeel van de tenlastelegging is bewezen verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/996007-10
vonnis van de meervoudige kamer van 31 juli 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 1961 te [geboorteplaats]
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland
wonende te [adres 1]
raadsman: mr. A.S. van der Biezen, advocaat te ’s-Hertogenbosch

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 13 en 15 mei 2019, waarbij de officier van justitie, mr. Huisman, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Het onderzoek ter zitting is gesloten op 31 juli 2019.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. Verdachte staat, met inachtneming hiervan, terecht ter zake dat
feit 1
hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 7 december 2010 te Veen, gemeente Aalburg en/of in de gemeente(n) Drunen en/of Veghel en/of Zundert en/of Vianen en/of Hardinxveld-Giessendam en/of Oud-Beijerland en/of Sliedrecht en/of (elders) in Nederland en/of Duitsland en/of België en/of Spanje (telkens) heeft deelgenomen aan een organisatie, die werd gevormd door hem verdachte, en/of
- [naam 1] (V.06) en/of
- [naam 2] (V.10) en/of
- [naam 3] (V.12) en/of
- [naam 4] (V.13) en/of
- [bedrijf 4] (V.25) en/of
- [naam 5] (V27) en/of
- [bedrijf 5] (V14) en/of
- [naam 6] (V.15) en/of
- [bedrijf 7] . (V.16) en/of
- [naam 7] (V.17) en/of
- [bedrijf 8] . ( [bedrijf 8] 2 ) (V.19) en/of
[bedrijf 6] . (per 22-01-2009) en/of
- [bedrijf 8] . ( [bedrijf 8] 3 ) (V.19a) en/of
- [naam 8] , (V.20) en/of
een of meer (andere) natuurlijke perso(o)n(en) en/of (rechts)perso(o)n(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
- het plegen van valsheid in geschrift (art. 225, lid 1 WvSr) en/of
- het opzettelijk doen van onjuiste en/of onvolledige aangiften met betrekking tot de omzetbelasting (art. 69, lid 2 AWR) en/of
- het opzettelijk niet doen van aangiften met betrekking tot de omzetbelasting (art. 69, lid 1 AWR) en/of
- het opzettelijk niet voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de belastingwet gestelde eisen en/of het opzettelijk niet bewaren van boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers (art. 68, lid 1 sub. d en sub. e j. art. 69 lid 1 AWR) en/of
- witwassen van (een) geldbedrag(en) (art. 420ter, 420 bis Sr)
zulks terwijl hij, verdachte, van bedoelde organisatie oprichter en/of leider en/of bestuurder was; (pv 45590 - 14-OPV-1 en 14-OPV-2)
feit 2
hij, verdachte, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 7 december 2010 te Veen, in de gemeente Aalburg, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (een deel van) de (bedrijfs)administratie van zijn verdachtes onderneming, handelend onder de naam [bedrijf 1] , - zijnde (dat deel van) de (bedrijfs)administratie voornoemd, (telkens) een (samenstel van) geschrift(en) die /dat bestemd waren/was om tot bewijs van enig feit te dienen - (telkens) valselijk heeft opgemaakt of vervalst,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of (een of meer van) zijn medeverdachte(n), (telkens) opzettelijk valselijk en/of in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - in (dat deel van) die (bedrijfs)- administratie voornoemd opgenomen en/of verwerkt en/of doen en/of laten opnemen en/of verwerken, (circa) 1475 valse of vervalste inkoopfacturen en/of (circa) 1184 valse en/of vervalste verkoopfacturen, althans een (groot) aantal valse of vervalste (inkoop- en/of verkoop)facturen, waaronder
* 3, in elk geval een of meer (inkoop)facturen, uit de periode 1 juni 2006 tot en met 31 december 2006, (te weten: F/ 2527, F/2528 en/of F-2536) volgens factuuropdruk(ken) (telkens) afkomstig van [bedrijf 9] en (telkens) gericht aan [bedrijf 1] , en/of
* 4, in elk geval een of meer (inkoop)facturen, uit de maand oktober 2006, (waaronder
F/ 2529, F/2530), volgens factuuropdruk(ken) (telkens) afkomstig van [bedrijf 10] en (telkens) gericht aan [bedrijf 1] , en/of
* 3, in elk geval een of meer (inkoop)facturen, uit de periode maart 2006 tot en met maart 2007, (waaronder F/2511, F/2503 en/of F/1512) volgens factuuropdruk(ken) (telkens) afkomstig van [bedrijf 11] . en (telkens) gericht aan [bedrijf 1] , en/of
* 6, in elk geval een of meer (inkoop)facturen, uit de periode van januari 2007 tot en met juli 2007, (waaronder F/2062, F/2082, F/2104, F/2139, F/2137 en/of F/2155) volgens factuuropdruk(ken) (telkens) afkomstig van [bedrijf 3] . en (telkens) gericht aan [bedrijf 1] , en/of
* 8, in elk geval een of meer (inkoop)facturen, uit de periode juli 2007 tot en met april 2008 (waaronder F/1708, F/1976, F/1898, F/1670, F/1827, F/1787, F/1924 en/of F/1869), volgens factuuropdruk(ken) (telkens) afkomstig van [bedrijf 12] . en (telkens) gericht aan [bedrijf 1] , en/of
* 2, in elk geval een of meer (inkoop)facturen, uit de periode april 2008 tot en met mei 2008, (waaronder F/2431 en/of F/2441), volgens factuuropdruk(ken), ( telkens) afkomstig van [bedrijf 23] en (telkens) gericht aan [bedrijf 1] , en/of
* 8, in elk geval een of meer (inkoop)facturen, uit de periode mei 2008 tot en met februari 2009, (waaronder F/1488, F/1494, F/1502, F/1530, F/1577, F/1573, F/1558 en/of 1599) volgens factuuropdruk(ken) (telkens) afkomstig van [bedrijf 13] en (telkens) gericht aan [bedrijf 1] , en/of
* 8, in elk geval een of meer (inkoop)facturen, uit de periode van februari 2009 tot en met september 2009, (waaronder F/1344, F/1375, F/1399, F/1401, F/1414, F/1425, F/1440 en/of F/1460) volgens factuuropdruk(ken) (telkens) afkomstig van [bedrijf 14] (h.o.d.n [bedrijf 14] ) en (telkens) gericht aan [bedrijf 1] , en/of
* 8, in elk geval een of meer (inkoop)facturen, uit de periode van juli 2009 tot en met december 2009, (waaronder F/1244, F/1307, F/1316, en/of F/2335) volgens factuuropdruk(ken) (telkens) afkomstig van [bedrijf 16] . en (telkens) gericht aan [bedrijf 1] , en/of
* 8, in elk geval een of meer (inkoop)facturen, uit de periode van december 2009 tot en met november 2010, (waaronder F/0969, F/0902, F/1093, F/1146, F/1165, F/1202, F/1237 en/of 2266 ) volgens factuuropdruk(ken) (telkens) afkomstig van [bedrijf 15] en (telkens) gericht aan [bedrijf 1] , en/of
* 8, in elk geval een of meer (verkoop)facturen, uit de periode van augustus 2006 t/m november 2008, (waaronder F/3391, F-3389, F/3416, F/3400, F/3570, F/4012, F/4464 en/of F/4560), volgens factuuropdruk(ken) (telkens ) afkomstig van [bedrijf 1] en (telkens) gericht aan [bedrijf 4] (vindplaats zie map 15, pv. 45590 blz. 0059 en index gebruikte facturen, blz. 5504 en 5505) (vindplaats zie map 2, pv. 49413 bijlage D-28 en bijgevoegde facturen) en/of
* 10, in elk geval een of meer (verkoop)facturen, uit de periode januari 2009 tot en met december 2010, (waaronder F/3731, F/4960, F/5249, F/5322, F/5420, F/5439, F/6782, F/6855, F/6889 en/of F/7006) volgens factuuropdruk(ken) (telkens ) afkomstig van [bedrijf 1] en (telkens ) gericht aan [bedrijf 5] ., (vindplaats zie pv. 45590, blz. 0059 en index gebruikte facturen, blz. 5505 t/m 5507) (vindplaats zie map 1, pv. 49412, (onderzoek meldcodes met facturen als bijlage)
terwijl een inkoop van auto's en/of een verkoop van auto's zoals op die facturen vermeld, in werkelijkheid (telkens) niet tussen die voornoemde onderneming(en) heeft/hebben plaatsgevonden, en/of terwijl in werkelijkheid geen sprake was van tussen die ondernemingen overeengekomen transacties zoals gebruikelijk in het handelsverkeer en/of
terwijl in werkelijkheid sprake was van door die onderneming(en) opgezette (schijn)transacties met het (vooropgezette) doel om (in het kader van een internationale BTW-fraude) de Nederlandse Staat financieel te benadelen (op het terrein van omzetbelasting) en/of zichzelf/henzelf financieel te bevoordelen ten koste van de Nederlandse Staat,
zulks met het oogmerk om die/dat (samenstel van) geschrift(en), (telkens) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
feit 3
hij, verdachte, op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juni 2006 tot en met 31 december 2010 in de gemeente(n) Sprang-Capelle en/of Breda en/of Apeldoorn en/of (elders) in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk (een) bij de belastingwet
voorziene aangifte(n), aangifte(n) voor de omzetbelasting op naam van [verdachte] , als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) over het/de (maandelijkse) aangiftetijdvak(ken)
  • maanden september 2006 tot en met december 2006, (bijlagen B0081-aa) (blz. 5388 en/of
  • maanden januari 2007 tot en met december 2007, (bijlagen B-0081-a 1/4) en/of
  • maanden januari 2008 tot en met december 2008, (bijlagen B-0081-a 2/4) (blz. 5389) en/of
  • maanden januari 2008 tot en met december 2009, (bijlagen B-0081-a 3/4) (blz. 5390 en/of
  • maanden januari 2010 tot en met oktober 2010, (bijlagen B-0081-a 4/4) (blz. 5391)
onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, althans doen of laten doen,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of (een of meer van) zijn medeverdachte(n), toen aldaar (telkens) opzettelijk op/in het/de bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Breda en/of Apeldoorn, in elk geval in Nederland, (langs electronische weg) ingeleverde aangiftebiljet(ten) omzetbelasting over genoemd(e) aangiftetijdvak(ken),
- zakelijk weergegeven -
- ( telkens) een te hoog bedrag aan voorbelasting opgegeven, althans doen of laten opgeven, en/of
- ( telkens) een te laag belastbaar bedrag en/of een te laag/onjuist bedrag aan verschuldigde omzetbelasting opgegeven, althans doen of laten opgeven,
terwijl die/dat feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven;
(pv 45590, 1-OPV-1 en AH-171, blz. 1913 t/m 1916)
feit 4
Dat hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 2 april 2006 (AH-124) tot en met 22 oktober 2010 (AH-124) , te Veen, gemeente Aalburg, en/of in de gemeente(n) Veghel en/of in Vianen en/of Zundert en/of (elders) in Nederland, en/of in Duitsland en/of in Spanje en/of in België, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft/hebben gemaakt, althans zich schuldig heeft/hebben gemaakt aan witwassen,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of (een of meer van) zijn mededader(s), (uit hoofde van die gewoonte),
(telkens) in voornoemde periode van (een) voorwerp(en), te weten een of meer van de navolgende geldbedrag(en), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, en/of (van)/ (een) voorwerp(en), te weten een of meer van de navolgende geldbedrag(en, (telkens) verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of gebruik gemaakt, terwijl hij, verdachte, en/of zijn verdachtes mededader(s) (telkens) wist(en) dat die/dat voorwerp(en) en/of dat/die geldbedrag(en), geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf, (pv 45590, 15-OPV-1), door:
A)
vanaf de/een bankrekening (nr. [rekeningnummer 1] ), ten name van [verdachte] (h.o .d.n. [bedrijf 1] ) een (totaal)bedrag groot (circa) euro 702.098,-- althans enig(e) geldbedrag(en) in contanten op te nemen en/of laten opnemen en/of pinbetalingen te verrichten en/of te laten verrichten vanaf die bankrekening (AH-124b en AH-124c)
en/of
B)
(een of meer van) de navolgende geldbedrag(en) als kasopname/kasuitgave in
het kasboek van ( het [bedrijf 1] jaar 2008 te boeken en/of te laten boeken met als verantwoording " [bedrijf 23] " en/of " [bedrijf 23] ", (AH-125f), terwijl die " [bedrijf 23] "en/of " [bedrijf 23] " als onderneming(en) rechtens niet bestond(en), (pv 45590, 3-OPV-1), ( het betrof(fen) het/de navolgende geboekte geldbedrag(en) (in euro's):
- april 24 58.000,-- (D-0291-a kasboek) en/of
- april 25 110.500,-- (D-0291-a kasboek) en/of
- april 29 158.250,-- (D-0291-a kasboek) en/of
- mei 6 55.050,-- (D-0291-b kasboek) en/of
- mei 7 39.000,-- (D-0291-b kasboek) en/of
- mei 8 62.500,-- (D-0291-a kasboek)
en/of
C)
vanaf de/een bankrekening (nr. [rekeningnummer 1] , ten name van [verdachte] (h.o .d.n. [bedrijf 1] ) een of meer van de navolgende geldbedrag(en) over te boeken en/of te laten overboeken naar en/of te ontvangen op de/een bankrekening(en) ten name gesteld van het/de navolgende (plof)bedrijf/bedrijven, te weten:
- in het jaar 2007 naar [bedrijf 12] , een (totaal)bedrag groot (circa) euro 12.035.500,-- (AH-119), althans (een) geldbedrag(en) en/of
- in het jaar 2008 naar [bedrijf 12] , een (totaal)bedrag groot (circa) euro 8.304.200-- (AH-119), althans (een) geldbedrag(en), en/of
- in de periode van 1 december 2009 tot en met 24 december 2010, naar [bedrijf 15] , een (totaal)bedrag groot (circa) euro 13.816.350,-- (AH-159c), althans (een) geldbedrag(en), en/of
- in de periode van 1 januari 2009 tot en met 30 juni 2009, naar [bedrijf 17] , een (totaal)bedrag groot (circa) euro 2.804.600,--, (6-OPV en D-085), althans (een) geldbedrag(en),
en/of
J)
vanaf de/een bankrekening (nr. [rekeningnummer 2] ), ten name gesteld van [bedrijf 15] , in de periode van 1 december 2009 tot en met 24 december 2010, een (totaal)bedrag groot (circa) euro 8.896.670,--, althans enig(e) geldbedrag(en), over te boeken en/of te laten overboeken naar en/of te ontvangen op de/een (Belgische) bankrekening(en), ( [rekeningnummer 3] ( [bedrijf 32] , ten name gesteld van [bedrijf 18] en/of ( [rekeningnummer 4] ( [bedrijf 33] ), ten name gesteld van [bedrijf 18] , (45590-05-OPV-1, 15-OPV-1, AH-132-d, AH-159, AH-159-c en D-0087-c)
en/of
L)
vanaf de/een bankrekening ( [rekeningnummer 8] ), ten name gesteld van [bedrijf 17] , in de periode van 1 februari 2009 tot en met 30 juni 2010,
  • een (totaal)bedrag groot (circa) euro 2.630.700,--, althans enig(e) geldbedrag(en), over te boeken en/of te laten overboeken naar en/of te ontvangen op de/een (Duitse) bankrekening ( [rekeningnummer 6] ) ten name gesteld van, althans in gebruik bij [bedrijf 19] en/of
  • een (totaal)bedrag groot (circa) euro 59.500,--, althans enig(e) geldbedrag(en), over te boeken en/of te laten overboeken naar en/of te ontvangen op de/een (Duitse) bankrekening ( [rekeningnummer 7] ) ten name gesteld van [bedrijf 2] , (45590-15-OPV-1, 6-OPV-1, AH 146e, D-085).

3.De voorvragen

- De geldigheid van de dagvaarding.
De rechtbank stelt vast dat de officier van justitie middels de door haar ingediende - en door de rechtbank toegewezen - vordering wijziging tenlastelegging, welke vordering het uit
feit 1 laten vervallen van een aantal (rechts)personen omvat, de kennelijke bedoeling heeft gehad om de onder feit 1 omschreven verdenking van deelname aan een criminele organisatie te beperken tot de natuurlijke personen en rechtspersonen die in het kader van het onderhavige FIOD-onderzoek zijn gedagvaard. Het had dan voor de hand gelegen dat de officier van justitie van de in feit 1 vermelde zinsnede “en/of een of meer (andere) natuurlijke perso(o)n(en) en/of (rechts)perso(o)n(en)” eveneens had gevorderd dat die zou dienen te vervallen. Gelet op het vorenstaande, is het voor de rechtbank onduidelijk op welke (rechts)personen genoemde zinsnede thans nog zou moeten slaan. Nu daarmee niet is voldaan aan de aan een dagvaarding te stellen eisen voor wat betreft duidelijkheid, zal de rechtbank de dagvaarding onder feit 1 op het punt van bedoelde zinsnede “en/of een of meer (andere) natuurlijke perso(o)n(en) en/of (rechts)perso(o)n(en)” nietig verklaren.
De dagvaarding is voor het overige geldig.
- De rechtbank is bevoegd.
- De officier van justitie is ontvankelijk.
- Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte alle ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. Zij baseert zich daarbij op de inhoud van het door de FIOD opgemaakte dossier, waaruit volgens haar het fraudepatroon en de structuur van de ten laste gelegde criminele organisatie blijkt en de leidinggevende rol die verdachte in deze criminele organisatie speelde (feit 1). In de administratie van [bedrijf 1] zijn valse inkoopfacturen van plofbedrijven aangetroffen, alsmede valse verkoopfacturen gericht aan bedrijven die slechts financier waren en nooit de beschikkingsmacht hadden over de auto’s die op die verkoopfacturen stonden vermeld. In die administratie zijn ook bescheiden aangetroffen die bijdragen aan de wetenschap van verdachte van de BTW-fraude, aldus de officier van justitie (feit 2).
Op basis van de valse facturen zijn aangiften omzetbelasting gedaan. Deze aangiften zijn onjuist nu op basis van de valse inkoopfacturen ten onrechte voorbelasting is opgegeven (feit 3).
Volgens de officier van justitie werd in de criminele organisatie geld rondgepompt via de bankrekening van verdachte en bankrekeningen van katvangers/directeuren en ondernemingen/plofbedrijven. Stelselmatig werden contante bedragen opgenomen en daarmee aan het zicht van de overheid onttrokken. Bovendien werd het door fraude verdiende geld telkens weer aangewend om nieuwe BTW-fraude te financieren, waardoor het crimineel verkregen geld telkens werd witgewassen. Bij het witwassen van de geldbedragen op de tenlastelegging van verdachte was verdachte nauw betrokken (feit 4).
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de aan verdachte ten laste gelegde feiten niet bewezen kunnen worden. Verdachte deed zaken met [naam 1] die optrad namens verschillende bedrijven die wel degelijk beschikkingsmacht hadden over de door verdachte aangekochte auto’s. De gang van zaken was dat [naam 1] een sms stuurde met de specificaties van een auto en verdachte ging dan op zoek naar een afnemer. De prijs die een afnemer betaalde, was hoger dan de inkoopprijs van verdachte. Verdachte had – anders dan [naam 1] – geen wetenschap van de Duitse prijzen. De handgeschreven prijzen op de bij verdachte aangetroffen voorraadlijsten zijn opgeschreven door [naam 9] (de broer van verdachte) en betreffen de Nederlandse inkoopprijzen van verdachte, zulks inclusief BTW. De stelling van de officier van justitie dat dit de Duitse prijzen zijn, is onlogisch en onaannemelijk nu dit ronde bedragen zijn. De officier van justitie geeft voorts een onjuiste interpretatie van de tapgesprekken en het briefje genoemd op pagina 2825 van het FIOD-dossier. Het klopt dat verdachte in Duitsland is geweest bij de leverancier, maar dat bezoek had te maken met mogelijke schade aan auto’s waarvan hij de reparatiekosten wilde vaststellen. [naam 1] was degene die het vervoer regelde van de gekochte auto’s vanuit Duitsland, waarbij verdachte slechts hand- en spandiensten verrichtte. De getuigen en verdachten die anders hebben verklaard, komen volgens de verdediging uit het kamp van [naam 1] en willen hun eigen straatje schoonvegen. De belastende verklaringen van medeverdachten [naam 3] en [naam 4] zijn niet bruikbaar voor het bewijs, omdat die verklaringen tegenstrijdig zijn, aldus de verdediging. Met het voorgaande stelt de verdediging zich op het standpunt dat niet gebleken is, dat de auto’s tegen een onzakelijke prijs zijn gekocht/verkocht en dat de aangetroffen facturen vals waren (feit 2). Uit het vorenstaande volgt, volgens de verdediging, eveneens dat er geen wettig en overtuigend bewijs bestaat voor deelname door verdachte aan de ten laste gelegde criminele organisatie (feit 1). Zij meent verder dat, nu verdachte geen wetenschap had van de prijsval en de BTW-fraude, evenmin kan worden geconcludeerd dat verdachte opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting heeft gedaan (feit 3).
Ten aanzien van de witwasfeiten heeft de verdediging aangevoerd dat, voor zover er al sprake zou zijn van criminele gelden, dit “slechts” kan bestaan uit de door de bedrijven van [naam 1] niet afgedragen BTW en dat verdachte te goeder trouw aan [naam 1] heeft betaald.
De raadsman heeft subsidiair verzocht om [naam 9] te horen over de handgeschreven bedragen op de voorraadlijsten, het hiervoor genoemde briefje en de aantekeningen die op de facturen ten name van [bedrijf 12] staan.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Algemeen
De overtuiging van de rechtbank dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan,
is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende wettige bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Gelet op de aan verdachte ten laste gelegde deelname aan een criminele organisatie zal de rechtbank hierna - ten behoeve van een goede beoordeling van dit feit - eerst de bij [bedrijf 1] aangetroffen facturen bespreken en daarna de overige onderzoeksbevindingen. Vervolgens zal de rechtbank ingaan op de rol van de personen die in de tenlastelegging als deelnemers worden genoemd.
4.3.1
Controle Belastingdienst en onderzoek FIOD
Aanleiding onderzoek
In het kader van een controle van de Belastingdienst bij [bedrijf 1] in 2008 zijn door de Belastingdienst inkoopfacturen ten name van een aantal bedrijven meegenomen. Onderzoek met betrekking tot deze facturen leverde het vermoeden op dat er sprake was van valse facturen en fiscale fraude. Hierna is de FIOD op 3 juni 2010 een strafrechtelijk onderzoek gestart met de onderzoeksnaam Kameleon. Bij het doen van dit onderzoek ontstond de verdenking dat auto’ s die door [bedrijf 1] werden ingekocht in Duitsland via een fictieve/ valse facturenstroom aan [bedrijf 1] werden doorgefactureerd. Daarbij zouden de Duitse leveranciers factureren aan zogenoemde plofbedrijven, die geen of onjuiste aangiften omzetbelasting deden en verschuldigd geworden omzetbelasting niet afdroegen. Op naam van deze plofbedrijven zou inclusief BTW gefactureerd worden aan [bedrijf 1] , waarmee de plofbedrijven verlies leden omdat zij een netto verkoopprijs hanteerden die lager lag dan hun inkoopprijs bij de Duitse leveranciers. Deze prijsval was mogelijk, omdat de plofbedrijven de verschuldigde BTW niet zouden afdragen, terwijl [bedrijf 1] de aan hem in rekening gebrachte BTW wel als voorbelasting in aftrek bracht bij zijn aangiften omzetbelasting.
Doorzoekingen FIOD
In het kader van onderzoek Kameleon hebben verschillende doorzoekingen in panden plaatsgevonden. Aan elk pand/object is door de FIOD een letter toegewezen.
Op 9 december 2010 heeft een doorzoeking plaatsgevonden in het bedrijfspand van [bedrijf 1] aan de [adres 2] te Veen. Tijdens die doorzoeking zijn voorwerpen in beslag genomen. [1] Deze voorwerpen zijn vermeld op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen met het objectnummer A en de volgnummers A/001 t/m A/106 en A/163 t/m A/183. [2]
Facturenbestand “ [bestandnaam] ” [3]
In het kader van onderzoek Kameleon is een digitaal Excelbestand opgemaakt met de naam “ [bestandnaam] ” (hierna: het Excelbestand), waarin de gegevens met betrekking tot alle tijdens dit onderzoek aangetroffen facturen en koopovereenkomsten (onder de nummers F/0001 t/m F/7475) van de bij het onderzoek betrokken bedrijven en personen zijn opgenomen, waaronder de herkomst van de betreffende factuur, de meldcode van de op de factuur vermelde auto (de laatste 4 cijfers van het chassisnummer) en de op de factuur genoemde prijs (al dan niet inclusief BTW). Deze gegevens zijn overgenomen van de aan- en verkoopfacturen en koopovereenkomsten van de bij het onderzoek betrokken bedrijven en verdachten. Aan de hand van dit bestand kunnen per auto c.q. meldcode transacties worden geselecteerd en geanalyseerd, waardoor een bepaalde “facturenketen” kan worden vastgesteld met betrekking tot een specifieke auto. De tijdens het onderzoek aangetroffen facturen en koopovereenkomsten hebben betrekking op 1663 auto’s in de periode van 2006 tot en met 2010, bijna allemaal afkomstig uit Duitsland en voornamelijk van het merk Mercedes.
Aan de hand van het Excelbestand heeft de rechtbank een overzicht gemaakt van de facturenstromen van de auto’s die zijn gefactureerd in de facturen, genoemd onder feit 2 van de tenlastelegging van [verdachte] . In de 1e kolom staat het factuurnummer van de factuur die in de tenlastelegging van [verdachte] wordt vermeld. De 2e kolom bevat de datum van de factuur en de 3e kolom de meldcode van de auto die op de factuur staat. In de 4e kolom wordt telkens de factuurprijs (verkoopprijs exclusief BTW) genoemd van de auto, zoals deze gedurende de factuurstroom op de factuur van de verkoper naar de inkoper wordt vermeld. Dit overzicht is aan dit vonnis gehecht. De rechtbank heeft aan de hand van de chassisnummers gecontroleerd of de genoemde meldcodes daadwerkelijk op dezelfde auto’s zien, omdat meerdere auto’s dezelfde meldcode kunnen hebben. De rechtbank zal bij de verdere bespreking van het ten laste gelegde, naar dit overzicht verwijzen.
4.3.2
Inkoopfacturen van [bedrijf 1]
Algemeen
Tijdens de hiervoor genoemde doorzoeking op 9 december 2010 in het bedrijfspand van [bedrijf 1] is een groot deel van de administratie van het bedrijf in beslag genomen. Daarbij zijn in die administratie inkoopfacturen aangetroffen. Hieronder zal worden beschreven welke facturen dat zijn en wat met betrekking tot die inkoopfacturen kan worden vastgesteld.
4.3.2.1
Inkoopfacturen ten name van [bedrijf 11]
Bij het onderzoek in de administratie die op 9 december 2010 in het bedrijfspand van [bedrijf 1] in beslag werd genomen, werden 48 stuks inkoopfacturen op naam van [bedrijf 11] aangetroffen. [4] Deze 48 facturen zijn voorzien van data gelegen in de periode van maart 2006 tot maart 2007. Op deze 48 facturen staat een totaalbedrag aan inkoop van € 2.206.449,58 (excl. BTW) en een totaal BTW-bedrag van € 419 . 225,42. [5] [verdachte] heeft deze BTW als voorbelasting opgegeven in zijn aangiften omzetbelasting van oktober 2006 tot en met maart 2007. [6]
In de tenlastelegging van [verdachte] worden specifiek 3 facturen ten name van [bedrijf 11] genoemd, te weten de facturen F/2511, F/2503 en F/1512.
De rechtbank constateert dat factuur F/1512 geen inkoopfactuur is van [bedrijf 11] , maar een inkoopfactuur van [bedrijf 13] betreft, zodat reeds om die reden vrijspraak ten aanzien van deze factuur dient te volgen.
F/2511 heeft als factuurdatum 10-11-2006 en heeft betrekking op een Mercedes Benz S350 met een chassisnummer eindigend op [Meldcode] . De prijs exclusief BTW bedraagt € 47.478,99 en de BTW bedraagt € 9.021,01. Op de factuur staat als bijlage nr. aangegeven A/046. [7]
F/2503 heeft als factuurdatum 23-11-2006 en heeft betrekking op een Chrysler Grand Cherokee met een chassisnummer eindigend op [Meldcode] . De prijs exclusief BTW bedraagt
€ 29.411,76 en de BTW bedraagt € 5.588,24. Op de factuur staat als bijlage-nummer aangegeven A/046. [8] Hieruit leidt de rechtbank af dat F/2511 en F/2503 zijn aangetroffen in een ordner (kas sept/dec 2006) in het bedrijfspand van [verdachte] aan de [adres 2] te Veen. [9]
Bij bestudering van het Excelbestand constateert de rechtbank dat [bedrijf 2] 16 auto’s (met [Meldcode] ) heeft gefactureerd aan [bedrijf 20] (hierna: [bedrijf 20] ) en dat diezelfde auto’s worden vermeld op de facturen van [bedrijf 11] aan [bedrijf 1] , welke facturen in de administratie van [bedrijf 1] zijn aangetroffen. Bij 13 van deze 16 auto’s
- waaronder de auto’s genoemd op F/2511 en F/2503 - vindt bovendien een prijsval plaats doordat de prijs die [bedrijf 2] aan [bedrijf 20] rekent hoger is dan de prijs (exclusief BTW) die [bedrijf 11] aan [verdachte] rekent. Er zijn nergens facturen van [bedrijf 20] aan [bedrijf 11] aangetroffen tijdens het onderzoek [10] .
Volgens een uittreksel van de Kamer van Koophandel [11] betreffen de bedrijfsactiviteiten van [bedrijf 11] - zakelijk weergegeven - financiële dienstverlening en hebben de Belastingdienst en de FIOD geen administratie aangetroffen van [bedrijf 11] . [12]
Daarnaast constateert de rechtbank dat door [bedrijf 11] geen aangifte voor de omzetbelasting is gedaan in de periode 1e kwartaal 2006 en 2e kwartaal 2006 en juli 2006 t/m oktober 2007 [13] en dat evenmin door [bedrijf 20] aangifte is gedaan in de periode van januari 2006 tot en met oktober 2007. [14]
Enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 11] was [naam 10] van 30-6-2005 tot 15-3-2006. Zij werd op 15-3- 2006 opgevolgd door [naam 12] , die tot 31-5-2007 enig aandeelhouder en bestuurder bleef. [naam 12] heeft telefonisch tegen een ambtenaar van de Belastingdienst verklaard dat hij het bestuur van [bedrijf 11] heeft overgenomen van [naam 10] en dat hij geen administratie heeft ontvangen noch activiteiten heeft verricht met deze BV. [15] [naam 11] , de echtgenoot van [naam 10] , heeft op naam van zijn echtgenote diverse activiteiten verricht binnen [bedrijf 11] en [bedrijf 20] , waaronder handel in tweedehands auto’s. Hij deed het werk binnen deze bedrijven alleen. Volgens [naam 11] is [bedrijf 11] aan [naam 12] verkocht en was [naam 12] in die periode een vriend van [verdachte] . [naam 11] is toen zelf doorgegaan met [bedrijf 20] . [16]
4.3.2.2
Inkoopfacturen ten name van [bedrijf 3]
Bij het onderzoek in de administratie die op 9 december 2010 in het bedrijfspand van [bedrijf 1] in beslag werd genomen, werden onder meer 76 inkoopfacturen op naam van [bedrijf 3] aangetroffen. [17] Deze 76 facturen zijn voorzien van data gelegen in de periode van januari 2007 tot en met juli 2007. Op deze 76 facturen staat een totaalbedrag aan inkoop van € 10.141.178,18 (excl. BTW) en een totaal BTW-bedrag van € 1.926 . 823,25. [18] [verdachte] heeft deze BTW als voorbelasting opgegeven in zijn aangiften omzetbelasting van januari 2007 tot en met juli 2007. [19]
In de tenlastelegging van [verdachte] worden specifiek 6 facturen ten name van [bedrijf 3] genoemd te weten de facturen F/2062, F/2082, F/2104, F/2139, F/2137 en F/2155. Op deze facturen [20] staan per factuur meerdere auto’s vermeld, veelal van het merk Mercedes. Voorts is als bijlagenummer op deze facturen vermeld A/026 resp. A/027 resp. A/028 resp. A/029 resp. A/029 en A/031. Hieruit leidt de rechtbank af dat deze facturen zijn aangetroffen in ordners (bank januari/maart/april/mei juni 2007) in het bedrijfspand van [verdachte] aan de [adres 2] te Veen. [21]
Aan de hand van het Excelbestand en het door de rechtbank als bijlage bij dit vonnis gevoegde overzicht van de facturenstromen, constateert de rechtbank dat er een prijsval plaatsvindt met betrekking tot alle auto’s die worden vermeld op de ten laste gelegde facturen - uitgezonderd een viertal auto’s waarvan onbekend is van wie [bedrijf 3] deze gekocht heeft - in die zin dat de prijs die de Duitse leverancier [bedrijf 2] aan [bedrijf 3] rekent hoger is dan de prijs (exclusief BTW ) die daarna [bedrijf 3] aan [bedrijf 1] rekent.
Gedurende onderhavig onderzoek van de Belastingdienst en de FIOD is geen administratie aangetroffen van [bedrijf 3] . [22]
Daarnaast constateert de rechtbank dat door [bedrijf 3] geen aangifte voor de omzetbelasting is gedaan over de periode april 2007 tot en met oktober 2007. [23]
Afhalen auto’s
Volgens bescheiden die zijn verstrekt door [bedrijf 2] zijn ten name van [bedrijf 3] auto' s afgehaald door [naam 13] . [24] De verklaringen die [naam 13] hierover heeft afgelegd, worden hierna onder 4.3.3 weergegeven.
4.3.2.3
Inkoopfacturen ten name van [bedrijf 12]
Bij het onderzoek in de administratie die op 9 december 2010 in het bedrijfspand van [bedrijf 1] in beslag werd genomen, werden onder meer 460 inkoopfacturen op naam van [bedrijf 12] aangetroffen. Deze 460 facturen zijn voorzien van data gelegen in de periode van 21 juni 2007 tot en met 16 april 2008. Op deze 460 facturen staat een totaalbedrag aan inkoop van € 17.625.344,54 (excl. BTW) en een totaal BTW-bedrag van € 3.348 . 815,46. [25] [verdachte] heeft deze BTW als voorbelasting opgegeven in zijn aangiften omzetbelasting van juni 2007 tot en met april 2008. [26]
Op deze 460 facturen [27] staan per factuur auto’s vermeld, bijna allemaal van het merk Mercedes. Voorts is, voor zover van toepassing, als bijlagenummer op deze facturen vermeld een van de nummers A/016 t/m A/026 dan wel A/043 t/m A/045. Hieruit leidt de rechtbank af dat deze facturen zijn aangetroffen in ordners (bank juni 2007 t/m april 2008 en kas juni 2007 t/m december 2008) in het bedrijfspand van [verdachte] aan de [adres 2] te Veen. [28]
In de tenlastelegging van [verdachte] worden specifiek 8 facturen ten name van [bedrijf 12] genoemd, te weten de facturen F/1708, F/1976, F/1898, F/1670, F/1827, F/1787, F/1924 en F/1869. Aan de hand van het Excelbestand en het door de rechtbank als bijlage bij dit vonnis gevoegde overzicht van de facturenstromen, constateert de rechtbank ten aanzien van deze facturen dat de prijs die de Duitse leverancier [bedrijf 2] , en in één geval [naam 14] , rekent hoger is dan de prijs (exclusief BTW) die [bedrijf 12] aan [bedrijf 1] rekent. Er is dus sprake van een prijsval. Hierbij wordt opgemerkt dat de facturen van [bedrijf 2] weliswaar zijn gericht aan [bedrijf 12] [29] en de factuur van [naam 14] is gericht aan [bedrijf 12] [30] , maar gelet op de meldcodes die worden vermeld op die facturen staat voor de rechtbank vast dat het om dezelfde auto’s gaat als die zijn gefactureerd door [bedrijf 12] aan [bedrijf 1] .
In de bescheiden die door de Duitse belastingdienst bij [bedrijf 2] zijn aangetroffen betreffende de verkoop van een Mercedes C220 CDI met [Meldcode] is een uittreksel uit het handelsregister aangetroffen van [bedrijf 12] , waarop een faxregel voorkomt van [bedrijf 1] . [31] Dit duidt er naar het oordeel van de rechtbank op dat dit uittreksel door [verdachte] aan [bedrijf 2] is verzonden. Dit is opmerkelijk omdat [verdachte] voor deze auto een factuur op naam van [bedrijf 12] in zijn administratie heeft opgenomen [32] waarbij – net zoals het geval is bij de in de tenlastelegging genoemde facturen – sprake is van een prijsval.
Op de facturen ten name van [bedrijf 12] ontbreken een BTW-nummer, een KvK-nummer en een factuurnummer. Wel wordt een bankrekeningnummer genoemd, maar dit blijkt op naam te staan van [bedrijf 12] [33] . [bedrijf 12] kan tevens worden gekoppeld aan het adres dat wordt vermeld op de facturen van [bedrijf 12] . Het betreffende adres ( [adres 7] te Schin op Geul) was in de periode van 14 februari 2006 tot 15 juni 2007 het vestigingsadres van [bedrijf 12] . [34] Voorts wordt opgemerkt dat datzelfde adres toebehoort aan een woning die in de periode 2003 t/m 2006 zou zijn verhuurd aan [naam 1] en zijn partner. [35]
[bedrijf 12]
is voor de Belastingdienst en de Kamer van Koophandel een onbekend bedrijf. Wel is bij de Belastingdienst bekend [bedrijf 21] , voorheen genaamd [bedrijf 12] , over de periode 28 januari 2005 tot en met 5 maart 2008 . De naam [bedrijf 12] kwam hiervoor al meermalen aan de orde.
Met betrekking tot [bedrijf 12] wordt verder in het dossier nog opgemerkt dat:
- het aan haar toegekende BTW-nummer wordt genoemd op de facturen van [bedrijf 2] aan [bedrijf 12] [36] ;
- geen administratie is aangetroffen van [bedrijf 12] tijdens het strafrechtelijk onderzoek [37] ;
- door [bedrijf 12] dan wel [bedrijf 21] geen aangiften omzetbelasting zijn gedaan over de periodes 3e kwartaal 2006 t/m 1e kwartaal 2008 [38] ;
- [naam 1] als bestuurder/ algemeen directeur van [bedrijf 12] ingeschreven stond in de periode 14-2-2006 tot 30-01-2008 [39] .
[bedrijf 21] is opgenomen in de entiteit [bedrijf 22] waarin tevens is opgenomen de onderneming [bedrijf 23] . [40] Deze laatste vennootschap wordt nader door de rechtbank besproken in de volgende paragraaf die ziet op facturen van [bedrijf 23] gericht aan [bedrijf 1] .
Tussenconclusie rechtbank
Op basis van de hierboven weergegeven bevindingen in onderlinge samenhang bezien, komt de rechtbank tot de conclusie dat [bedrijf 12] , [bedrijf 12] en [bedrijf 12] een en hetzelfde bedrijf betreffen, waarvan [naam 1] enige tijd de bestuurder is geweest.
Afhalen auto’s
Door de Belastingdienst is een cd-rom ontvangen van de Duitse belastingdienst met gegevens die betrekking hebben op de in- en verkoop van personenauto’s, voornamelijk van het merk Mercedes, door [bedrijf 2] . Uit de gegevens die op deze cd-rom staan valt op te maken dat ten name van [bedrijf 12] 297 facturen zijn opgemaakt ter zake van de levering van auto’s en dat bij aflevering deze auto’s zijn opgehaald door onder andere [naam 3] (ten minste 69 stuks) en [naam 15] (ten minste 23 stuks)
. [41] De verklaringen die [naam 3] en [naam 15] hierover hebben afgelegd, worden hierna onder 4.3.3 weergegeven.
4.3.2.4
Inkoopfacturen ten name van [bedrijf 23]
Bij een onderzoek door de Belastingdienst medio 2008 bij [bedrijf 1] zijn in eerste instantie 12 facturen aangetroffen van [bedrijf 23] gericht aan [bedrijf 1] .
Het betreffen facturen gelegen in de periode van 25 april 2008 tot 8 mei 2008 met betrekking tot de koop van Mercedessen. Deze facturen [42] zijn genoemd in het Excelbestand onder de nummers F/0001 t/m F/0012. [43]
Bij het onderzoek in de administratie die op 9 december 2010 in het bedrijfspand van [bedrijf 1] in beslag werd genomen, werden niet alleen genoemde facturen F/0001 t/m F/0012 aangetroffen, maar ook een factuur ten name van [bedrijf 23] , gericht aan [bedrijf 1] , van 24 april 2008.
Het betreft dus in totaal 13 inkoopfacturen van [bedrijf 23] , welke facturen zijn vermeld in het Excelbestand onder de nummers F/2431 t/m F/2435 en F/2437 t/m F/2444. [44] Op deze 13 facturen staat een totaalbedrag aan inkoop van € 406.134,45 (excl. BTW) en een totaal BTW-bedrag van € 77 . 165,55. [45] [verdachte] heeft deze BTW als voorbelasting opgegeven in zijn aangiften omzetbelasting van april 2008 en mei 2008. [46]
Op deze 13 facturen staat per factuur een auto van het merk Mercedes vermeld. Voorts is, als bijlagenummer op deze facturen vermeld het nummer A/043. Hieruit leidt de rechtbank af dat deze facturen zijn aangetroffen in een ordner (kas jan/dec 2008) in het bedrijfspand van [verdachte] aan de [adres 2] te Veen. [47]
De rechtbank constateert verder dat op deze 13 facturen steeds staat vermeld dat het bedrag per kas is voldaan. Voorts wordt op de facturen geen huisnummer en bankrekeningnummer vermeld en staat er op de facturen een telefoon- en faxnummer dat bestaat uit opeenvolgende cijfers. Deze nummers zijn niet bestaande telefoon- en faxnummers. [48]
In de tenlastelegging van [verdachte] worden 2 facturen expliciet genoemd, te weten F/2431 en F/2441. Aan de hand van het Excelbestand en het door de rechtbank als bijlage bij dit vonnis gevoegde overzicht van de facturenstromen, constateert de rechtbank ten aanzien van deze facturen dat de prijs die [bedrijf 2] met betrekking tot een bepaalde auto aan [bedrijf 23] rekent hoger is dan de prijs (exclusief BTW) die daarna [bedrijf 23] aan [bedrijf 1] rekent. Er dus sprake van een prijsval. De rechtbank stelt vast dat [bedrijf 2] aan [bedrijf 23] factureerde, terwijl [verdachte] dezelfde auto’s inkocht bij [bedrijf 23] . [bedrijf 23] is volgens de gegevens van de Kamer van Koophandel een niet bestaand bedrijf. [49]
Ook [bedrijf 23] is voor de Belastingdienst en Kamer van Koophandel een onbekend bedrijf en heeft geen aangiften ingediend voor de omzetbelasting. [50] Het op de 13 facturen vermelde BTW-nummer is [BTW-nummer] . Dit nummer correspondeert met het BTW-nummer van de onderneming [bedrijf 23] [51] .
[bedrijf 23]
In de voorgaande paragraaf is reeds vastgesteld dat de onderneming [bedrijf 23] is opgenomen in de entiteit [bedrijf 22] , waarin tevens het bedrijf [bedrijf 12] is opgenomen.
De bedrijfsomschrijving van [bedrijf 23] luidt: “het leggen, storten en onderhouden van industrievloeren”. Het correspondentieadres van deze vennootschap is [adres 3] te Zundert, dat ook voorkomt als het adres waar [bedrijf 24] is gevestigd, welke [bedrijf 24] in het onderzoek Kameleon ook voor komt als verdachte. [52]
[bedrijf 23] heeft over de periode van het 2e kwartaal 2008 intracommunautaire verwervingen geregistreerd ter hoogte van € 1.701.567,=. Over dat tijdvak is door [bedrijf 23] geen aangifte voor de omzetbelasting gedaan . [53]
[bedrijf 12] was in de periode 29 september 2003 tot 15 december 2004 enig aandeelhouder van [bedrijf 23] . [54] Later, in de periode 24 april 2008 tot 8 mei 2008 (de periode waarin de 13 facturen zijn gedateerd) was [bedrijf 25] enig aandeelhouder en bestuurder . [55] [naam 15] – eerder genoemd met betrekking tot de [bedrijf 12] facturen – was in diezelfde periode alleen/zelfstandig bestuurder van deze stichting. [56]
Tussenconclusie rechtbank
Uit het vorenstaande blijkt dat de namen [bedrijf 23] , [bedrijf 23] en [bedrijf 23] – net zoals hiervoor bij [bedrijf 12] / [bedrijf 12] / [bedrijf 12] – door elkaar worden gebruikt. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat [bedrijf 23] , [bedrijf 23] en [bedrijf 23] een en hetzelfde bedrijf betreffen.
Voorts leidt de rechtbank uit hetgeen hierboven bij [bedrijf 12] al is vastgesteld - namelijk dat [bedrijf 12] en [bedrijf 23] behoren tot dezelfde entiteit ( [bedrijf 22] ) - af dat er een relatie bestaat tussen [bedrijf 12] en [bedrijf 23] en de daaraan verbonden niet bestaande bedrijven [bedrijf 12] en [bedrijf 23] , en dat van beide niet bestaande bedrijven facturen zijn aangetroffen in de administratie van [verdachte] .
Afhalen auto’s
Door de Belastingdienst is een cd-rom ontvangen van de Duitse belastingdienst met gegevens die betrekking hebben op de in- en verkoop van personenauto’s, voornamelijk van het merk Mercedes, door [bedrijf 2] . Uit de gegevens die op deze cd-rom staan valt op te maken dat ten name van [bedrijf 23] 74 facturen zijn opgemaakt ter zake van de levering van auto’s en dat bij aflevering deze auto’s zijn opgehaald door [naam 3] (63 maal), en [naam 15] (11 maal)
. [57] De verklaringen die [naam 3] en [naam 15] hierover hebben afgelegd, worden hierna onder 4.3.3 weergegeven.
4.3.2.5
Inkoopfacturen ten name van [bedrijf 13]
Bij het onderzoek in de administratie die op 9 december 2010 in het bedrijfspand van [bedrijf 1] in beslag werd genomen, werden onder meer 140 inkoopfacturen op naam van [bedrijf 13] (hierna: [bedrijf 13] ) aangetroffen. Deze 140 facturen zijn voorzien van data gelegen in de periode van 6 mei 2008 tot en met 12 februari 2009. [58] Op deze 140 facturen staat een totaalbedrag aan inkoop van € 3.459.243,00 (excl. BTW) en een totaal BTW bedrag van € 657 . 256,30. [59] [verdachte] heeft deze BTW als voorbelasting opgegeven in zijn aangiften omzetbelasting van mei 2008 tot en met februari 2009. [60]
In de tenlastelegging van [verdachte] worden specifiek 8 facturen genoemd met de nummers
F/1488, F/1494, F/1502, F/1530, F/1577, F/1573, F/1558 en F1599 [61] . Als bijlagenummer op de 140 aangetroffen facturen is vermeld het nummer A/012, A/013, A/014, A/015, A/041 of A/043. Hieruit leidt de rechtbank af dat deze facturen zijn aangetroffen in ordners (bank jan/mrt 2009, bank okt/dec 2008, bank jul-sept 2008, bank mei-juni 2008, kas jan/dec 2009 en kas jan/dec 2008) in het bedrijfspand van [verdachte] aan de [adres 2] te Veen. [62]
Aan de hand van het Excelbestand en het door de rechtbank als bijlage bij dit vonnis gevoegde overzicht van de facturenstromen, constateert de rechtbank ten aanzien van de 8 genoemde facturen dat de prijs die de Duitse leveranciers [bedrijf 2] en [bedrijf 19] (hierna ook: [bedrijf 19] ) met betrekking tot een bepaalde auto in rekening brengen, hoger is dan de prijs (exclusief BTW) die [bedrijf 13] aan [bedrijf 1] voor diezelfde auto rekent. Er is dus sprake van een prijsval. Hierbij wordt opgemerkt dat [bedrijf 2] niet heeft gefactureerd aan [bedrijf 13] , maar aan [bedrijf 23] , terwijl dezelfde auto’s door [bedrijf 13] zijn gefactureerd aan [bedrijf 1] . Facturen van [bedrijf 23] aan [bedrijf 13] zijn gedurende het onderzoek van de FIOD niet aangetroffen. [63]
Het KvK-nummer [KVK-nummer] op de facturen correspondeert met [bedrijf 13] . De bedrijfsactiviteiten van [bedrijf 13] bestaan - zakelijk weergegeven - uit het geven van organisatieadviezen en het verzorgen van administraties. Enig bestuurder van de onderneming was [naam 2] . (geboren [geboortedag 2] 1935) tot aan zijn datum van overlijden op [datum overlijden] 2009. Daarna zijn geen andere bestuurders bekend. [64]
Van [bedrijf 13] is gedurende het onderzoek door de Belastingdienst en het strafrechtelijk onderzoek geen administratie aangetroffen. [65]
[bedrijf 13] heeft in de periode van 1-4-2008 t/m 31-12-2008 geen aangiften omzetbelasting gedaan. [66] Over het eerste kwartaal van 2009 is geen aangiftebiljet uitgereikt aan [bedrijf 13] .
Afhalen auto’s
Door de Belastingdienst is een cd-rom ontvangen van de Duitse belastingdienst met gegevens die betrekking hebben op de in- en verkoop van personenauto’s, voornamelijk van het merk Mercedes, door [bedrijf 2] . Uit de gegevens die op deze cd-rom staan valt op te maken dat bij [bedrijf 2] ten name van [bedrijf 13] auto's zijn afgehaald door onder andere [naam 3] (15 maal) en [naam 15] (tweemaal). [67] De verklaringen die [naam 3] en [naam 15] hierover hebben afgelegd, worden hierna onder 4.3.3 weergegeven.
4.3.2.6
Inkoopfacturen ten name van [bedrijf 14]
Bij het onderzoek in de administratie die op 9 december 2010 in het bedrijfspand van [bedrijf 1] in beslag werd genomen, werden onder meer 161 inkoopfacturen op naam van [bedrijf 14] (hierna ook: [bedrijf 14] ) aangetroffen. Deze 161 facturen zijn voorzien van data gelegen in de periode van februari 2009 tot juli 2009. Het totaalbedrag aan facturen bedraagt € 3.385.294 (excl. BTW) en een totaal BTW-bedrag van € 643.206. [68] [verdachte] heeft deze BTW als voorbelasting opgegeven in zijn aangiften omzetbelasting van februari 2009 tot en met juli 2009. [69]
In de tenlastelegging van [verdachte] worden specifiek 8 facturen genoemd met de nummers F/1344, F/1375, F/1399, F/1401, F/1414, F/1425, F/1440 en F/1460. Als bijlagenummer op de 161 aangetroffen facturen is vermeld het nummer A/011, A/012, A/040 of A/041. Hieruit leidt de rechtbank af dat deze facturen zijn aangetroffen in ordners (bank apr t/m jun 2009, bank jan t/m mrt 2009, bank jul/aug 2009 en kas jan/dec 2009) in het bedrijfspand van [verdachte] aan de [adres 2] te Veen. [70]
Aan de hand van het Excelbestand en het door de rechtbank als bijlage bij dit vonnis gevoegde overzicht van de facturenstromen, constateert de rechtbank ten aanzien van de 8 genoemde facturen dat de prijs die de Duitse leverancier [bedrijf 19] met betrekking tot een bepaalde auto in rekening brengt hoger is dan de prijs (exclusief BTW) die [bedrijf 14] aan [bedrijf 1] voor diezelfde auto rekent. Er is dus sprake van een prijsval.
De rechtbank constateert voorts dat op één van de 8 facturen geen bankrekeningnummer van [bedrijf 14] wordt vermeld en dat op de andere 7 facturen wordt vermeld dat betalingen dienen te geschieden op het bankrekeningnummer van [bedrijf 17] met [bedrijf 31] -nummer [rekeningnummer 8]
[bedrijf 14] was ten tijde van de datering van de hierboven genoemde 161 facturen een bij de Kamer van Koophandel ingeschreven [71] onderneming met als bedrijfsomschrijving: "Bemiddeling bij de aan- en verkoop van automobielen”.
[bedrijf 14] is uitgenodigd tot het doen van aangifte omzetbelasting over het 1e kwartaal en het 2e kwartaal van 2009. De Duitse leverancier [bedrijf 19] heeft intracommunautaire leveringen over het 1e tot en met het 3e kwartaal 2009 gelist op het BTW nummer van [bedrijf 14] , zulks terwijl [bedrijf 14] over die periode geen intracommunautaire verwervingen heeft gelist. [bedrijf 14] heeft geen aangiften omzetbelasting over 2009 ingediend. [72]
[bedrijf 17] was sinds 28 maart 2002 enig aandeelhouder van [bedrijf 14] . Bestuurder van de BV in de functie van directeur en alleen/zelfstandig bevoegd was vanaf 17 februari 2009 [naam 16] . In de periode van 5 februari 2009 tot 17 april 2009 was [naam 17] . bestuurder van deze BV. Hij was daarnaast vanaf 15 januari 2009 tot 20 mei 2009 voorzitter van [bedrijf 17] . Daarvoor was hij ook al betrokken bij deze stichting. Hij was namelijk al vanaf 1 januari 2000 tot 20 mei 2009 secretaris en penningmeester van deze stichting. [73]
[bedrijf 14] maakt onderdeel uit van een aantal ondernemingen die onder [bedrijf 17] vallen, waarbij [bedrijf 17] telkens enig aandeelhouder is. Onder deze stichting zitten een tiental andere ondernemingen die gerelateerd kunnen worden aan de inmiddels overleden [naam 2] . en aan [naam 17] . [74]
Uit bij [bedrijf 19] in beslag genomen bescheiden komt naar voren dat [75] voor de aan [bedrijf 14] gefactureerde auto's betalingen zijn verricht aan [bedrijf 19] door [bedrijf 14] zelf, maar ook door [bedrijf 17] , [bedrijf 13] en [bedrijf 16] . Verder bevindt zich bij de bescheiden van [bedrijf 19] een brief van [bedrijf 19] van 14 januari 2010 waarin staat dat [naam 1] alle auto's inzake [bedrijf 14] heeft besteld. [76]
Afhalen auto’s
Onder [bedrijf 19] zijn diverse bescheiden in beslag genomen waaronder kopie-identiteitskaarten en volmachten, betrekking hebbende op auto’s die door [bedrijf 19] zijn gefactureerd aan [bedrijf 14] . Op basis van die bescheiden is door de FIOD vastgesteld dat de auto’s zijn afgehaald bij [bedrijf 19] en ingevoerd op naam van [bedrijf 14] door [naam 1] , [naam 3] , [naam 18] en [naam 19] . [77] [naam 3] , [naam 18] en [naam 19] hebben een verklaring hierover afgelegd. Die verklaringen worden hierna onder 4.3.3 weergegeven.
4.3.2.7
Inkoopfacturen ten name van [bedrijf 16]
Bij het onderzoek in de administratie die op 9 december 2010 in het bedrijfspand van [bedrijf 1] in beslag werd genomen, werden onder meer 144 inkoopfacturen op naam van [bedrijf 16] aangetroffen. Deze 144 facturen zijn voorzien van data gelegen in de periode van juli 2009 tot en met december 2009, waarbij de rechtbank vaststelt dat de facturen zijn gedateerd in alle maanden in die periode. Het totaalbedrag aan facturen bedraagt € 3.327.352,94 (excl. BTW) en een totaal BTW-bedrag van
€ 632 . 197,06. [78] [verdachte] heeft deze BTW als voorbelasting opgegeven in zijn aangiften omzetbelasting van juli 2009 tot en met december 2009. [79]
In de tenlastelegging van [verdachte] worden specifiek 4 facturen genoemd met de nummers F/1244, F/1307, F/1316 en F/2335. Als bijlagenummer op deze facturen is vermeld het nummer A/009, A/010, A/ 040 of A/041. Hieruit leidt de rechtbank af dat deze facturen zijn aangetroffen in ordners (bank dec 2009, sept/okt/nov 2009, bank jul/aug 2009 en kas jan/dec 2009) in het bedrijfspand van [verdachte] aan de [adres 2] te Veen. [80]
Aan de hand van voornoemd digitaal facturenbestand [81] en het door de rechtbank als bijlage bij dit vonnis gevoegde overzicht van de facturenstroom, constateert de rechtbank dat ten aanzien van de ten laste gelegde facturen van [bedrijf 16] aan [bedrijf 1] de prijs die de Duitse leverancier [bedrijf 2] met betrekking tot een bepaalde auto aan [bedrijf 16] (dan wel [bedrijf 14] met betrekking tot [Meldcode] ) rekent hoger is dan de prijs (exclusief BTW) die daarna [bedrijf 16] aan [bedrijf 1] rekent, zodat er sprake is van een prijsval.
Er is in het geval van [Meldcode] door [bedrijf 19] gefactureerd aan [bedrijf 14] en vervolgens door [bedrijf 16] aan [verdachte] maar er is geen factuur aangetroffen van [bedrijf 14] aan [bedrijf 16] en de auto wordt aan [bedrijf 19] betaald door [bedrijf 16] . [82]
De rechtbank constateert dat op de ten laste gelegde facturen geen KvK-nummer van [bedrijf 16] wordt vermeld.
[bedrijf 16] stond ten tijde van genoemde facturen bij de KvK ingeschreven en had vanaf 1 mei 2009 als bedrijfsomschrijving: "Im- en Export van diverse handelsgoederen." Enig aandeelhouder van [bedrijf 16] sinds 6 april 2009 was [bedrijf 17] . In de periode daarvoor en daarna waren de volgende personen directeur bij [bedrijf 16] :
  • vanaf 26-09-2007 tot 17-04 -2009 [naam 17] .
  • vanaf 17-04-2009 tot 10-09-2009 [bedrijf 17] .
Van deze BV is gedurende het onderzoek door de Belastingdienst en het strafrechtelijk onderzoek geen administratie aangetroffen. [84] [bedrijf 16] heeft over het 2e kwartaal en het 3e kwartaal van 2009 geen aangiften omzetbelasting gedaan. [85]
[naam 17] . was vanaf 15 januari 2009 tot 20 mei 2009 voorzitter van [bedrijf 17] . Al eerder was hij betrokken bij deze stichting. Vanaf 1 januari 2000 tot 20 mei 2009, was hij secretaris en penningmeester van deze stichting. [86]
Afhalen auto’s
Bij [bedrijf 16] zijn auto’ s afgehaald door [naam 18] en [naam 20] . [87] De verklaringen die [naam 18] en [naam 20] hierover hebben afgelegd, worden hierna onder 4.3.3 weergegeven.
4.3.2.8
Inkoopfacturen ten name van [bedrijf 15]
Bij het onderzoek in de administratie die op 9 december 2010 in het bedrijfspand van [bedrijf 1] in beslag werd genomen, werden onder meer 420 inkoopfacturen op naam van [bedrijf 15] aangetroffen. Deze 420 facturen zijn voorzien van data gelegen in de periode van december 2009 tot en met september 2010. Het totaalbedrag aan facturen bedraagt € 11.822.735,23 exclusief BTW en een BTW-bedrag van in totaal
€ 2. 246 .319,77. [88] [verdachte] heeft de BTW van deze facturen als voorbelasting opgegeven in zijn aangiften omzetbelasting over de periode van december 2009 tot en met oktober 2010. [89]
In de tenlastelegging van [verdachte] worden specifiek 8 facturen genoemd met de nummers F/0969, F/0902, F/1093, F/1146, F/1165, F/1202, F/1237 en F/2266. Als bijlagenummer op de 420 aangetroffen facturen is vermeld een van de nummers A-004 t/m A-009 of A-0041 t/m A-0042. Hieruit leidt de rechtbank af dat deze facturen zijn aangetroffen in ordners ( fact [verdachte] , bank juli/aug 2010, bank jun/jul 2010, mrt/apr 2010, jan/febr 2010, bank dec 2009, kas jan/dec 2009 of kas jan/aug 2010) in het bedrijfspand van [verdachte] aan de [adres 2] te Veen. [90]
Aan de hand van het Excelbestand en het door de rechtbank als bijlage bij dit vonnis gevoegde overzicht van de facturenstromen, constateert de rechtbank ten aanzien van de 8 facturen dat de prijs die de Duitse leverancier [bedrijf 19] rekent met betrekking tot een bepaalde auto aan [bedrijf 18] (vijf facturen), “ [bedrijf 26] ” (twee facturen) of [bedrijf 15] (één factuur) hoger is dan de prijs (exclusief BTW) die daarna met betrekking tot dezelfde auto’s [bedrijf 15] aan [bedrijf 1] rekent. Er is dus in alle gevallen sprake van een prijsval. Er zijn geen facturen aangetroffen van [bedrijf 18] of van “ [bedrijf 26] ” aan [bedrijf 15] . [91]
[bedrijf 15] is sinds 27 februari 2009 gevestigd op het adres [adres 4] te Uden.
De Belastingdienst heeft geen aangiften omzetbelasting van [bedrijf 15] over het 4e kwartaal 2009 tot en met het 4e kwartaal 2010 ontvangen. [92]
Bestuurder van [bedrijf 15] was in de periode van 27 februari 2009 tot 2 december 2009 [naam 4] en met ingang van 2 december 2009 [naam 21] . Aandeelhouder van deze BV is sinds 27 februari 2009 [bedrijf 27] . [93]
Bij een doorzoeking op 9 december 2010 op het adres [adres 4] te Uden (vestigingsadres [bedrijf 15] en tevens inschrijvingsadres van genoemde [naam 21] ) is het volgende bescheid aangetroffen: een CMR (vrachtbrief) van [bedrijf 19] aan [bedrijf 15] inzake de levering van vier voertuigen. Deze CMR is onder andere ondertekend middels een stempel van [bedrijf 15] . Deze stempelafdruk komt overeen met de stempel die op 9 december 2010 in beslag is genomen in een auto bij [bedrijf 1] [94] , welke auto op naam stond van [verdachte] . Het aantreffen van deze stempel bij [verdachte] , duidt op een relatie tussen deze BV en [verdachte] .
Bij onderzoek aan de telefoon met het nummer [telefoonnummer 5] die in de woning van [naam 1] is aangetroffen, kwam naar voren dat dit nummer op naam stond van [bedrijf 27] . In deze telefoon werden sms’jes teruggevonden waarin de [Meldcode] werd vermeld, waarbij ook telkens het volledige (en gelijkluidende) chassisnummer werd vermeld. Deze meldcode behoort bij een Mercedes-Benz S 350 CDI, met chassisnummer [Chassisnummer] en komt terug in de factuur F/2266 van 22 juni 2010 van [bedrijf 15] aan [bedrijf 1] . In genoemde telefoon was te zien dat op 15 november 2010 en 16 november 2010 inzake dit voertuig een inkomende sms is ontvangen van [bedrijf 19] inzake de specificaties van dit voertuig en de prijs. Op 16 november 2010 en 17 november 2010 zijn twee uitgaande sms berichten te zien aan " [naam 21] " naar het nummer + [telefoonnummer 7] inzake de Mercedes-Benz type S 350 CDI BLUE EF met chassisnummer [Chassisnummer] , kilometerstand van 27.041 km voor een prijs van
€ 55.000. Ook dit telefoonnummer staat op naam van [bedrijf 27] en is vermoedelijk in gebruik bij [naam 21] . [95]
Nu de telefoon met het nummer [telefoonnummer 1] in de woning van [naam 1] is aangetroffen, gaat de rechtbank ervan uit dat deze telefoon aan hem toebehoort. Uit de uit die telefoon verkregen informatie leidt de rechtbank af dat [naam 1] betrokkenheid heeft gehad bij de feitelijke inkoop van de auto met de [Meldcode] bij [bedrijf 19] en dat hij hierover contacten heeft met [naam 21] , de bestuurder van [bedrijf 15] .
Afhalen van de auto's
Volgens bescheiden die zijn verstrekt door [bedrijf 19] , zijn ten name van [bedrijf 15] auto' s afgehaald door [naam 20] , de zoon van [verdachte] . [96] De verklaring die [naam 20] hierover heeft afgelegd, wordt hierna onder 4.3.3 weergegeven
4.3.2.9
Inkoopfacturen ten name van [bedrijf 9]
Bij het onderzoek in de administratie die op 9 december 2010 in het bedrijfspand van [bedrijf 1] in beslag werd genomen, werden 3 inkoopfacturen op naam van [bedrijf 9] (hierna: [bedrijf 9] ) aangetroffen, te weten de in de tenlastelegging van [verdachte] genoemde facturen F/2527, F/2528 en F/2536, zijnde facturen uit juni 2006, september 2006 en december 2006.
Aan de hand van het Excel-bestand en het door de rechtbank als bijlage bij dit vonnis gevoegde overzicht van de facturenstromen constateert de rechtbank, dat geen prijsval plaatsvindt, zoals het geval is bij facturen ten name van de hiervoor besproken bedrijven.
De prijs die de Belgische leverancier [naam 22] aan [bedrijf 9] rekent is immers steeds lager dan de prijs (exclusief BTW) die [bedrijf 9] aan [verdachte] in rekening brengt.
De rechtbank constateert verder dat de 3 facturen van [bedrijf 9] auto’s betreffen die afkomstig zijn van een Belgisch bedrijf en dat de op de facturen vermelde auto steeds een Toyota Landcruiser betreft.
4.3.2.10
Inkoopfacturen ten name van [bedrijf 10]
Bij het onderzoek in de administratie die op 9 december 2010 in het bedrijfspand van [bedrijf 1] in beslag werd genomen, werden onder meer 4 inkoopfacturen op naam van [bedrijf 10] (hierna: [bedrijf 10] ) aangetroffen, te weten de in de tenlastelegging van [verdachte] genoemde facturen F/2529 en F/2530 en de facturen F/2531 en F/2532, alle uit oktober 2006.
Aan de hand van het Excelbestand en het door de rechtbank als bijlage bij dit vonnis gevoegde overzicht van de facturenstromen, in samenhang met de processen-verbaal van ambtshandelingen AH-mc-5231 en AH-mc-9179, constateert de rechtbank dat bij twee van de vier facturen geen prijsval valt vast te stellen, nu niet bekend is van welke (buitenlandse) leverancier de auto’s van deze twee facturen afkomstig zijn. De rechtbank constateert verder dat de overige 2 facturen van [bedrijf 10] auto’s betreffen die afkomstig zijn van een Belgisch bedrijf genaamd [bedrijf 28] te Maasmechelen en dat de op de facturen vermelde auto steeds een Jaguar betreft.
4.3.3
Verklaringen verdachten en getuigen
[naam 23], directeur van [bedrijf 2] , heeft verklaard [97] dat hij voertuigen, met name voertuigen die [bedrijf 2] rechtstreeks van [bedrijf 38] krijgt en die op het internetplatform [bedrijf 29] van Mercedes worden aangeboden, heeft verkocht aan Nederlandse klanten. Buitenlandse klanten moeten [bedrijf 2] een uittreksel uit het Handelsregister en een kopie van een paspoort geven. Na betaling worden de voertuigen op het bedrijf van [bedrijf 2] afgehaald. De directeur van het buitenlandse bedrijf moet een zogenaamde uitvoerverklaring ondertekenen. Bij het afhalen van het voertuig wordt een kopie van het legitimatiebewijs van de afhaler gemaakt .
Desgevraagd heeft [naam 23] verklaard dat hij [verdachte] omstreeks 2007 heeft leren kennen. [verdachte] heeft toen naar voertuigen geïnformeerd die vervolgens niet door [verdachte] werden gekocht, maar óf door [naam 1] voor [bedrijf 12] óf door [naam 24] van [naam 24] . [naam 23] kent het bedrijf [bedrijf 3] . De auto’s die [bedrijf 3] kocht, werden ook afgehaald met een transportwagen en/of tijdelijke kentekens. Er werd altijd een factuur uitgeschreven. Nadat hem een foto van [verdachte] was getoond, verklaarde [98] [naam 23] :
"
Dit is [verdachte] . [verdachte] had telefonisch met ons contact, ook met mij, om te vragen of wij bepaalde voertuigen hadden, hij bestelde ook deze voertuigen. [verdachte] heeft bijvoorbeeld nieuwe C-klasse Mercedessen gekocht, ongeveer 20 stuks. Hij kocht deze voertuigen niet zelf maar voor anderen. Hij gaf aan welke firma de voertuigen af kwam halen en op welke firma deze voertuigen gefactureerd moesten worden. Waar deze voertuigen later naartoe gingen, werd later doorgegeven. [verdachte] heeft zelf de auto's uitgezocht."
Behalve [verdachte] verscheen ook [naam 1] bij het bedrijf van [naam 23] . Als [naam 1] voor [verdachte] optrad, werd een kopie van zijn legitimatiebewijs gemaakt. [naam 1] heeft voor [bedrijf 12] onderhandeld en de voertuigen gekocht. Nadat hem een foto van [naam 1] is getoond verklaarde [naam 23] dat dit de persoon is van [bedrijf 12] . [naam 1] was er volgens [naam 23] altijd bij als er meer dan twee voertuigen afgenomen waren. [naam 3] en [naam 1] waren samen met de vrachtwagen en vaak was er nog een derde persoon bij. Op de vrachtwagen, die [naam 3] bestuurde, konden twee auto ’s en [naam 1] en de ander konden dan nog twee auto ’ s vervoeren. [naam 1] haalde de auto's op voor de firma's waarvoor [verdachte] de auto's besteld had. [naam 1] was de ondernemer en had geen volmacht nodig van [bedrijf 1] . [verdachte] belde gewoon op en deed navraag voor andere bedrijven. [naam 23] kreeg de naam en het adres van [bedrijf 12] van [naam 1] . Volgens [naam 23] heeft hij vaak aan [naam 1] en [verdachte] gevraagd wat ze met al die auto’s moesten. Zij hebben toen gezegd dat zij grote handelaren wisten om de auto’s aan te leveren en als die de auto’s snel verkochten, konden zij, [naam 1] en [verdachte] , weer inkopen bij [naam 23] . [99]
[naam 25], verkoopleider bij [bedrijf 19] , heeft verklaard [100] dat hij via het door [bedrijf 38] geëxploiteerde internetplatform [bedrijf 29] recente tweedehands voertuigen bekijkt om qua prijs interessante auto’s te vinden waarvan hij weet dat hij daarvoor klanten heeft . Hij zegt [verdachte] te kennen via [naam 1] . [naam 1] heeft hij eind 2008 via [naam 26] leren kennen . [naam 1] en [naam 26] waren toen bij [bedrijf 19] en hebben toen drie voertuigen voor [bedrijf 13] besteld. [verdachte] is met [naam 1] bij [bedrijf 19] geweest. Het bedrijf [bedrijf 15] kent hij ook, waarbij hem de naam [naam 21] als directeur te binnen schiet. Deze [naam 21] heeft vaker, steeds vergezeld van [naam 1] , auto’s bij [bedrijf 19] opgehaald. Desgevraagd heeft hij verklaard de bedrijven [bedrijf 13] , [bedrijf 16] en [bedrijf 18] te kennen. Hij heeft wat betreft [bedrijf 13] en [bedrijf 16] steeds met [naam 1] onderhandeld. [naam 1] heeft met een volmacht voertuigen bij hem gekocht. Het eerste contact met [bedrijf 13] had hij met [naam 1] en ene [naam 26] . Met [bedrijf 18] heeft [bedrijf 19] ook zaken gedaan. Directeuren van [bedrijf 18] waren genoemde [naam 26] en ene [naam 4] . Ook bij [bedrijf 18] heeft [naam 1] met volmachten opgetreden en voertuigen gekocht. [naam 26] was wel eens samen met [naam 1] bij [bedrijf 19] . [naam 1] vroeg soms gericht om voertuigen en het kwam ook voor dat [naam 25] zelf aan [naam 1] auto’s aanbood. De voertuigen werden met een kleine transportwagen waarop 2 tot 3 voertuigen konden, afgehaald. De chauffeur van de transportwagen heette [naam 20] .
[naam 21]heeft verklaard dat hij directeur is geweest van [bedrijf 15] . Hij heeft geen administratie van [bedrijf 15] . Hij is vanaf het begin door een maat geholpen met de Duitse taal en het internet. [101] Die maat is [naam 1] . [102]
[naam 15]heeft verklaard [103] dat hij in 2008 bestuurder is geweest van [bedrijf 23] en dat hij wist dat er via dat bedrijf auto’s in Duitsland gekocht werden. [naam 15] ontving € 100,= per rit voor het afhalen van auto’s bij [bedrijf 2] . In het begin gingen voornamelijk [naam 3] en [naam 1] mee om de papieren bij [bedrijf 2] te ondertekenen. [naam 1] had eerst een ander bedrijf waarvan de naam lijkt op [bedrijf 30] of iets dergelijks. Omdat er problemen waren met dat bedrijf hebben zij hem gevraagd [bedrijf 23] voor de inkoop van auto’s bij [bedrijf 2] te mogen gebruiken. Hij moest die auto’s met behulp van een transporter afleveren bij het bedrijf van [verdachte] in Veen. Hij haalde de auto’ s op voor [naam 3] , [verdachte] en [naam 1] . [naam 15] heeft voorts verklaard dat hij nog nooit een aangifte omzetbelasting heeft ingediend. Hij heeft ook nog nooit een factuur van [bedrijf 23] gezien en hij heeft deze ook nooit opgemaakt. Op de hem getoonde facturen staat ook niet zijn handtekening. Er was geen administratie of een boekhouding van [bedrijf 23] . Alles bleef in het bezit van [naam 1] , [naam 3] of [verdachte] .
[naam 15] heeft [naam 1] herkend bij een fotoconfrontatie als degene die hij [naam 1] noemde in zijn eerdere verklaringen. [104]
[naam 15] heeft tevens [naam 3] bij een fotoconfrontatie herkend als degene die hij in zijn verklaringen [naam 3] noemt. [105]
[naam 3]heeft verklaard [106] dat hij meerdere keren voor [verdachte] auto’s heeft opgehaald bij [bedrijf 2] in Duitsland. Dat deed hij meestal met een transporter met een aanhangwagen. Die waren van [verdachte] . Hij werd door [verdachte] contant betaald, € 80,= tot € 120,= per dag, voor het ophalen van de auto’s. In 2009 heeft hij samen met [naam 17] . [bedrijf 15] opgericht . Zijn vrouw [naam 4] , [naam 17] . en hij waren bestuurders van [bedrijf 15] . en volgens hem ook van [bedrijf 34] . [naam 17] . verzorgde de administratie van [bedrijf 15] . Binnen deze ondernemingen zijn geen activiteiten verricht. [naam 17] . verzorgde de administratie van [bedrijf 15] . Door hem en zijn vrouw [naam 4] zijn bankrekeningen aangevraagd op naam van de [bedrijf 15] . bij de [bedrijf 31] .
Voort heeft [naam 3] verklaard [107] dat zijn vrouw, [naam 4] , [bedrijf 18] op haar naam heeft genomen. Hij had dat aan haar gevraagd. Hij deed dit als vriendendienst voor [naam 27] en [naam 1] . De naam van [bedrijf 18] is na problemen met vergunningen gewijzigd in [bedrijf 18] en later in [bedrijf 18] . Hij is [bedrijf 18] gaan gebruiken voor de autohandel. Hij haalde auto’s op in Duitsland bij [bedrijf 19] of [bedrijf 2] en vervoerde deze auto's naar [verdachte] in Nederland. Op papier gingen deze auto's via [bedrijf 18] in België. Van daaruit werden de auto’s gefactureerd aan [bedrijf 15] in Nederland. [verdachte] vertelde hem dat hij, [naam 3] , voor hem auto's op kon halen in Duitsland en dan per dag € 100 kon verdienen. [naam 1] belde hem om door te geven welke auto's hij op moest halen in Duitsland. [naam 1] kocht de auto's in Duitsland bij [bedrijf 19] . Vervolgens belde [naam 1] hem en vertelde hem welk bedrag hij voor welke auto gestort zou krijgen op de bankrekening van [bedrijf 18] . Soms vertelde [naam 1] hem ook de meldcode van de betreffende auto en het bedrag dat door hem voor deze auto moest worden doorbetaald naar [bedrijf 19] in Duitsland. Bij de overschrijving van het bedrag naar de bankrekening werd de meldcode vermeld. Ook kreeg hij wel sms’jes waarin de meldcode van de auto stond vermeld, zodat hij wist welke auto hij op moest halen in Duitsland. Hij heeft de auto’s vervoerd in opdracht van [naam 1] . [naam 1] onderhandelde over de prijs van de auto's bij [bedrijf 19] in Duitsland . Hij, [naam 3] , kreeg het bedrag van [bedrijf 15] gestort op de bankrekening van [bedrijf 18] in België. Het verschil tussen het bedrag gestort door [bedrijf 15] en het bedrag dat hij over moest schrijven naar [bedrijf 19] in Duitsland was het bedrag dat hij kreeg voor de door hem verrichte werkzaamheden. Dit waren bedragen tussen de € 80 en € 200. Zijn werkzaamheden bestonden uit het ophalen van de auto's in Duitsland en het vervoeren en afleveren van deze auto's bij [verdachte] of zijn broer [naam 9] op het industrieterrein in Veen. Hij haalde ook deze auto's op met de transporter met aanhangwagen van [verdachte] en reed met deze auto's rechtstreeks van Duitsland naar Nederland. Hij gaf de autosleutels vervolgens af aan [verdachte] of zijn broer [naam 9] . De auto's gingen daarna een loods in van [verdachte] . De auto's zijn nooit in België geweest. Als hij auto's bij [bedrijf 19] in Duitsland had opgehaald, dan factureerde [bedrijf 19] deze auto’s aan [bedrijf 18] in België . Hij of [naam 4] factureerden deze auto vervolgens door naar [bedrijf 15] in Nederland. [bedrijf 19] heeft deze auto op papier verkocht aan [bedrijf 18] via bemiddeling van [naam 1] . [naam 3] herinnert zich dat er iets was met een bedrijf waar eerder door [bedrijf 19] aan gefactureerd werd. Dat was terloops een keer ter sprake gekomen in een gesprek met [verdachte] , [naam 1] en mogelijk [naam 17] . In dit gesprek is het initiatief genomen om via [bedrijf 18] te gaan factureren. Nadat [naam 3] tijdens zijn verhoor was voorgehouden dat [bedrijf 15] op 2 december 2009 is overgeschreven van [naam 4] naar [naam 21] en dat een week daarna, volgens de gegevens bij de boekhouder uit België [naam 29] , de eerste factuur van [bedrijf 19] naar [bedrijf 18] is gestuurd, verklaarde [naam 3] dat hij niet weet waarom deze facturatie niet rechtstreeks naar [bedrijf 15] gebeurde , maar dat [naam 4] meerdere keren tegen hem heeft gezegd dat er iets niet klopte. [naam 3] kreeg de factuur van [bedrijf 19] mee op het moment dat hij de auto bij [bedrijf 19] in Duitsland ophaalde.
[naam 3] heeft ook nog verklaard [108] dat hij in Duitsland een aantal stukken meekreeg, waaronder een originele factuur of een kopie factuur van de auto die hij meenam naar Nederland. Als hij de auto inleverde bij [verdachte] dan gaf hij de factuur en alle andere stukken die hij in Duitsland bij het ophalen van de auto had gekregen , af aan [verdachte] .
[naam 3] had een bankpasje op naam van [bedrijf 18] . Zowel hij als [naam 4] waren gemachtigd voor de bankrekening van [bedrijf 18] . [naam 4] deed meestal via internetbankieren de overschrijvingen voor [bedrijf 18] . [109]
Nadat hem gevraagd werd wat [naam 1] met [bedrijf 15] te maken heeft, verklaarde [110] [naam 3] dat [naam 1] wist dat [naam 3] samen met [naam 17] . dit aan het opzetten was. Zij zaten bij elkaar en spraken daarover. Volgens [naam 3] klopt het dat het geld ging van [bedrijf 1] naar [naam 1] en dan via [bedrijf 15] naar [bedrijf 18] . [bedrijf 18] kreeg het geld van [bedrijf 15] , maar [naam 1] deed wel de bemiddeling. [naam 1] belde of stuurde [naam 3] een sms’je als het geld van [bedrijf 15] overgemaakt was op de rekening van [bedrijf 18] of als er een auto moest worden betaald aan [bedrijf 19] in Duitsland.
[naam 4]heeft over [bedrijf 15] verklaard [111] dat zij in het bijzijn van [naam 3] en [naam 17] . de stukken voor deze BV heeft ondertekend bij de notaris. Over notulen van een vergadering van 10 mei 2009 waarin staat dat zij haar functie als directeur zou overdragen aan [naam 1] , verklaarde zij niet te weten waarom [naam 1] directeur moest worden. [naam 4] heeft ook [bedrijf 18] op haar naam gehad op verzoek van haar man [naam 3] .
Zij heeft samen met haar man [naam 3] bankrekeningen in België geopend in opdracht van [naam 1] en [verdachte] . De bankrekeningen van [bedrijf 15] en [bedrijf 18] stonden op haar naam. De bankrekening van [bedrijf 15] is op haar naam gezet op verzoek van [naam 3] , [verdachte] , [naam 1] en [naam 17] .
[naam 4] moest ook steeds geld overmaken naar Duitsland. Zij deed dit samen met [naam 3] .
Zij ging dan samen met [naam 3] naar de bank om geld over te maken. Het was een samenspel. Het geld ging van [verdachte] naar [naam 1] , vervolgens naar [naam 3] en [naam 4] en zij moesten dan het geld overmaken naar Duitsland. Zij heeft ook bankafschriften gezien van [bedrijf 15] en van [bedrijf 18] . Zij heeft de bankpasjes van de [bedrijf 32] en de [bedrijf 33] van [bedrijf 18] en het bankpasje van [bedrijf 15] in haar bezit gehad en die bankrekeningen stonden op haar naam. [naam 4] wist dat de betalingen betrekking hadden op auto’s. Zij wist dat de auto’s in Duitsland werden opgehaald. [naam 4] wist dat bedragen afkomstig van [bedrijf 13] op haar privérekening zijn binnengekomen. Zij moest deze bedragen er ook gelijk weer afhalen en dit geld heeft zij aan [naam 3] gegeven. Dat geld was ook uit de autohandel afkomstig. Omdat zij als tussenschakel fungeerden in die autohandel kregen zij van [naam 1] een geldbedrag op hun bankrekening overgemaakt, waarvan ze weer betalingen moesten verrichten naar Duitsland. Er bleef dan geld over (100 tot 200 euro) en dat was dan voor hen. Het initiatief om met auto's te handelen kwam van [verdachte] en [naam 1] . [naam 4] heeft wel eens facturen gemaakt. Iemand heeft een lay-out van de facturen op hun computer gezet. Zij hoefde deze dan alleen aan te passen met de datum en het bedrag. Zij maakte de facturen in opdracht van [naam 3] . Hij vertelde haar wat zij op de facturen moest zetten. [naam 3] kreeg dit weer door van [naam 1] .
[naam 18]heeft verklaard [112] dat hij diverse keren , samen met [naam 20] , auto’s heeft opgehaald bij [bedrijf 19] . Er werden veelal drie auto's opgehaald. Twee gingen dan via de autotrailer van [verdachte] en daar reed [naam 20] in. Hij zelf reed er dan met de derde auto achteraan. Hij werd dan gebeld door [naam 20] of [verdachte] met de vraag of hij zin had om auto’s op te halen in Duitsland. Hij bracht de auto’s naar Veen en kreeg € 100,= per rit betaald. Het geld lag altijd klaar op het bureau in het kantoor van [verdachte] . Nadat hem een viertal rekeningafschriften werden voorgehouden betreffende overboekingen van [bedrijf 17] naar de Belgische bankrekening van [naam 18] voor een totaalbedrag van € 15.815 , -- verklaarde [naam 18] dat dit inderdaad heeft plaatsgevonden en dat hij dat op verzoek heeft gedaan van [naam 1] . [naam 1] had hem gevraagd of het geld overgemaakt kon worden naar de bankrekening van [naam 18] in België. [naam 1] belde hem als er geld overgemaakt was. Hij ging dan het geld ophalen en gaf het dan aan [naam 1] .
[naam 17]heeft verklaard [113] dat hij bedrijfsadviseur is en dat hij werkzaam is op een administratiekantoor, waarbij hij administratieve en bedrijfsmatige adviezen geeft over alles wat betrekking heeft op de bedrijfsvoering. Hij was actief bij onder andere [bedrijf 16] . [bedrijf 16] was ook een administratiekantoor toen hij daar directeur was. De administratie en fiscale zaken van [bedrijf 16] verzorgde hij zelf. Hij kent het bedrijf [bedrijf 14] (hierna ook: [bedrijf 14] ). Hij weet dat dit bedrijf er geweest is. Zijn vader had een aantal bedrijven overgenomen en daar was [bedrijf 14] er een van. Als zijn vader een bedrijf overnam dan opende hij een bankrekening en vroeg dan tevens een bankpas aan. In negentig procent van de gevallen vroeg zijn vader deze dan ook voor hem aan. [naam 17] . heeft, nadat hem werd verteld dat hij van 5 februari 2009 tot en met 17 april 2009 directeur was van [bedrijf 14] , erkend [114] dat hij korte tijd directeur van deze BV is geweest. Als hem wordt voorgehouden dat in de periode dat hij directeur was in Duitsland auto's zijn gekocht door [bedrijf 14] en dat deze auto’s zijn betaald door de [bedrijf 17] , verklaarde [naam 17] . dat dat inderdaad zo kan zijn. De bedragen voor de auto's kreeg hij op de rekening van de [bedrijf 17] betaald en vervolgens betaalde hij deze aan Duitsland. Hij wist dat het om Mercedessen ging want dat stond in de omschrijving van de betalingen. Op de bankafschriften stond vermeld van wie de [bedrijf 17] deze betalingen kreeg. Het zou goed kunnen dat deze betalingen afkomstig waren van het [bedrijf 1] . [naam 17] . wist dat het om Mercedessen ging, want dat stond in de omschrijving van de betalingen. Hij kreeg telefonisch door welke bedragen hij zou ontvangen en vervolgens hoeveel hij moest overmaken naar Duitsland. Nadat hem werd voorgehouden dat er bepaalde namen van personen, zoals [naam 3] , [naam 28] , [naam 1] en [verdachte] in zijn agenda stonden, verklaarde [naam 17] . dat [naam 3] de voornaam is van [naam 3] en dat [naam 28] , of [naam 1] , de persoon is die door [naam 3] werd meegenomen. [naam 17] . was er van op de hoogte dat [naam 3] wel eens auto ’s haalde. [naam 17] . ging er van uit dat [naam 18] de kopers en verkopers bij elkaar bracht, omdat hij hiervoor provisie heeft gekregen via de [bedrijf 17] . Als [naam 17] . wordt voorgehouden dat op de aan hem getoonde factuur van [bedrijf 14] , gecodeerd F/1454, letterlijk vermeld stond: "Op dit moment zijn wij bezig met een nieuwe bankrekening. Betalingen tijdelijk graag op de rekening van [bedrijf 17] , [bedrijf 31] nr. [rekeningnummer 8] , verklaarde [naam 17] . dat hij toestemming heeft gegeven om dat zo te doen. [115]
De [naam 28] over wie hij het eerder had, betreft de heer [naam 1] . [116]
Bij de bedrijven [bedrijf 14] , [bedrijf 16] en [bedrijf 15] is [naam 17] . betrokken geweest zoals op de inschrijvingen van de Kamer van Koophandel staat. Hij heeft betalingen ontvangen en betalingen verricht in verband met de aan- en verkoop van auto’s door [bedrijf 14] . [117]
Toen hem een aantal volmachten werd voorgehouden waarin hij als bestuurder van [bedrijf 14] [naam 1] de volmacht gaf om namens [bedrijf 14] auto’s bij [bedrijf 19] te bestellen, te betalen en inclusief alle papieren in ontvangst te nemen, in welke volmachten ook vermeld werd dat [naam 3] en [naam 18] auto’s inclusief papieren in ontvangst mochten nemen, verklaarde [naam 17] . dat op die volmachten zijn handtekening staat en dat dit is gebeurd in de overdrachtsfase toen hij directeur van de BV was. Hij was ervan op de hoogte dat [bedrijf 14] zou worden gebruikt voor de autohandel van [naam 1] . Hij heeft via de bankrekening van de [bedrijf 17] gedurende de maanden februari tot en met half juni 2009 betalingen ontvangen van [bedrijf 1] en deze vervolgens doorbetaald aan [bedrijf 19] in verband met de aankoop van auto’s bij [bedrijf 19] zonder ooit facturen gezien te hebben van [bedrijf 19] aan [bedrijf 14] of van [bedrijf 14] aan [bedrijf 1] . De betalingen die op de rekening van [bedrijf 17] binnenkwamen en betaald moesten worden , werden door [naam 1] aan hem doorgegeven. Bij [bedrijf 14] is nog nooit een auto geweest. Voor zover hij weet gingen de auto's die in Duitsland gekocht werden, direct door naar [bedrijf 1] , want dat was degene die ze betaald had. [118]
[naam 20]heeft verklaard [119] dat hij vanaf 2007 tot januari 2011 als vrachtwagenchauffeur werkte voor zijn vader [verdachte] . De vrachtwagen waar hij mee reed, was van zijn vader. Hij heeft auto’s opgehaald voor bedrijven, zoals [bedrijf 18] en [naam 18] , en kreeg daar € 100,= voor. Meestal ging hij met [naam 19] en [naam 18] naar Duitsland. Hij haalde regelmatig auto’s op bij [bedrijf 19] in Duitsland. Hij zag daar dan [naam 25] . [naam 25] zorgde ervoor dat alle papieren klaar lagen en de auto klaar stond. Hij moest alles tekenen. Het geld (€ 100,=) kreeg hij wel eens via zijn vader in een envelop. Het geld lag meestal klaar in een envelop op het kantoor van zijn vader. [naam 20] kent [naam 1] . Hij zat wel eens bij hen op de zaak. Ook [naam 3] heeft hij wel eens gezien op het bedrijf van zijn vader. [naam 3] ging wel eens mee om auto’s te halen in Duitsland. [naam 3] had een bedrijf genaamd [bedrijf 18] . [naam 20] bracht de auto’s direct naar het bedrijf van zijn vader, maar ook wel eens naar het bedrijf waaraan zijn vader de auto’s weer had verkocht. Hij reed nooit naar België. Als hij auto’s moest ophalen bij [bedrijf 19] werd hij vooraf gebeld door zijn vader, maar ook door [naam 1] , [naam 19] , [naam 18] en [naam 21] . Als zijn vader wist dat bijvoorbeeld [naam 8] de volgende dag een auto wilde hebben, dan belde zijn vader naar hem om te zeggen dat hij naar Duitsland moest.
[naam 13]heeft verklaard [120] dat hij met iemand anders bij [bedrijf 2] is geweest. Dit was met een autotrailer van [verdachte] . Hij heeft daar bestelformulieren getekend om de auto’s mee te kunnen krijgen. Hij kreeg dan ook de papieren mee die bij de auto’s hoorden. Toen hij daar is geweest, werden er drie auto's tegelijk opgehaald. Twee gingen er op de autotrailer en een reed er achter met een groene plaat. Hij heeft deze auto' s afgeleverd bij [verdachte] te Veen. Hij is een keer of acht bij [bedrijf 2] geweest, altijd met de trailer van [verdachte] en altijd samen met iemand anders. Er werden dan twee of drie auto's meegenomen. De mensen die met hem meegingen waren kennissen van [verdachte] .
[naam 13] heeft voorts - nadat hem een bestelformulier werd getoond waarop te zien is dat [bedrijf 3] een Mercedes Benz met [Meldcode] heeft besteld en hem gevraagd was of hij dit formulier heeft ondertekend - bevestigd dat hij samen met anderen bij [bedrijf 2] is geweest om auto’s op te halen en dat hij dit bestelformulier heeft ondertekend, waarna hij de auto’s meekreeg. Hij was daar met een autotrailer van [verdachte] en heeft toen drie auto’s tegelijkertijd opgehaald. Die auto’s heeft hij afgeleverd bij [verdachte] in Veen. Hij is in een periode van zes weken ongeveer acht keer met een trailer van [verdachte] bij [bedrijf 2] geweest om auto’s op te halen. Daar waren altijd kennissen van [verdachte] bij.
De rechtbank stelt aan de hand van het facturenbestand vast dat genoemde Mercedes Benz met [Meldcode] correspondeert met de auto die vermeld wordt op de factuur F/2082 van [bedrijf 3] aan [bedrijf 1] .
[naam 19]heeft verklaard [121] dat hij voor [bedrijf 1] in Veen , samen met [naam 20] , auto’s reed. De auto's werden opgehaald voor [bedrijf 1] . Hij heeft deze auto’s altijd op hetzelfde adres van [verdachte] in Veen afgeleverd. [verdachte] zag hij daar wel eens. Als hij in Veen kwam op het bedrijf van [bedrijf 1] om auto's op te gaan halen, dan lag alles klaar op het bedrijf, zoals de groene kentekenplaten en een briefje met de kentekens die opgehaald moesten worden. Hij ging de auto's altijd ophalen in Duitsland , samen met [naam 20] . Er waren nooit anderen bij. [naam 20] en hij gingen met een vrachtauto met aanhanger waar twee auto's op konden. Zo konden zij per rit maximaal drie auto’s meenemen naar Nederland. De auto's uit Duitsland werden altijd bij [bedrijf 1] te Veen afgeleverd. [naam 20] gaf hem de opdrachten. Hij is eind 2009 gaan rijden voor [verdachte] en heeft dit ongeveer anderhalf jaar gedaan. Hij kwam dan ongeveer een keer per week en soms twee keer per week bij [bedrijf 19] . Hij heeft de stempel van [bedrijf 18] gezet op bescheiden die hij moest tekenen bij [bedrijf 19] in Duitsland. Hij tekende daarbij altijd met zijn eigen naam, anders kreeg hij de auto niet mee. Hij kreeg ook de kentekenpapieren en de CMR’s mee. Die papieren gaf hij af bij [bedrijf 1] . Hij is nooit naar België gereden vanuit Duitsland. Hij kreeg € 100,= per rit contant uitbetaald. Dit bedrag lag altijd na afloop van de rit naar Duitsland klaar bij [bedrijf 1] in Veen. [naam 19] kent ook [naam 3] . Die heeft hem één of twee keer gebeld om een auto op te halen bij [bedrijf 19] .
4.3.4
Overige onderzoeksbevindingen van de FIOD
Aangetroffen voorraadlijsten
Op 9 december 2010 is in de woning aan de [adres 5] in Drunen, zijnde het woon- of verblijfadres van [naam 20] [122] , tijdens een doorzoeking [123] in de jaszak van [verdachte] , zijn vader, die in de woning aanwezig was, een voorraadlijst [124] , bestaande uit twee pagina’s, met als opschrift “VOORRRAADLIJST 02-12-2010” aangetroffen en in beslag genomen. [125]
Op 9 december 2010 zijn in de woning aan de [adres 6] te Veghel, zijnde het verblijfadres van [naam 1] , tijdens een doorzoeking bescheiden aangetroffen en in beslag genomen. [126] Hieronder bevonden zich een aantal voorraadlijsten [127] van verschillende data, te weten van 6-12-2010, 2-3-2010, 21-4-2010, 3-5-2010, 24-11-2010, 14-4-2010, 15-11-2010, 25-10-2010, 4-10-2010 en 23-3-2010. [128] Deze voorraadlijsten hebben steeds als opschrift “VOORRRAADLIJST ….” met op de plaats van de puntjes één van de hiervoor genoemde data.
Voorts zijn digitale bestanden gekopieerd van de computer in het pand van [bedrijf 1] . In die digitale bestanden werd de versie aangetroffen van de fysieke voorraadlijst met opschrift “VOORRRAADLIJST 6-12-2010” die op 9 december 2010 werd aangetroffen in de woning van [naam 1] . [129] Op die digitale voorraadlijst staan in de linkermarge geen prijzen met pen bijgeschreven, zoals wel het geval is op de fysieke voorraadlijsten.
Het woord VOORRRAADLIJST bevat op alle exemplaren drie keer de letter R, waaruit de rechtbank afleidt dat deze lijsten afkomstig zijn vanuit dezelfde bron of hetzelfde bestand.
Op deze voorraadlijsten zijn meerdere auto's omschreven, allen van het merk Mercedes. Op de voorraadlijsten zijn voor iedere auto de volgende gegevens vermeld: Merk, type, kleur, bouwjaar, kilometerstand, chassisnummer en de vermoedelijke verkoopprijs/vraagprijs inclusief BTW.
Op de fysieke exemplaren is bij iedere auto handgeschreven in de linkermarge ook nog een andere prijs vermeld, die in alle gevallen lager is dan de gedrukte verkoop-/vraagprijs.
Door de verdediging is gesteld dat de handgeschreven bedragen de bedragen betreffen die aan [verdachte] zijn gefactureerd door de bedrijven die door de FIOD plofbedrijven worden genoemd en dat het niet de Duitse inkoopprijzen zijn. Aan de hand van het Excelbestand, heeft de rechtbank de voorraadlijsten (steekproefsgewijs) gecontroleerd om te bezien of de stelling van de verdediging stand kan houden. Voor zover die controle mogelijk is (niet alle op de voorraadlijsten voorkomende auto’s/meldcodes worden in het facturenbestand vermeld) heeft de rechtbank geen enkele ondersteuning voor de stelling van de verdediging gevonden. De rechtbank constateert juist dat in de meeste gevallen het handgeschreven bedrag precies overeenkomt met de prijs die het Duitse bedrijf [bedrijf 19] factureert aan de bedrijven [bedrijf 18] of [bedrijf 15] . In een aantal gevallen wijkt die handgeschreven prijs enigszins af van de verkoopprijs van [bedrijf 19] , maar dan gaat het om afwijkingen van ten hoogste “slechts” enkele honderden euro’s. De rechtbank heeft de in de jaszak van [verdachte] aangetroffen voorraadlijst in zijn geheel gecontroleerd en constateert dat van de 23 vermelde auto’s/meldcodes 14 daarvan niet voorkomen in het Excel-facturenbestand en dat van de overige 9 auto’s/meldcodes er 7 zijn waarvan het handgeschreven bedrag exact overeenkomt met de prijs die de Duitse leverancier aan [bedrijf 15] of [bedrijf 18] factureerde. De overgebleven 2 auto’s betreffen de meldcodes waarnaar de raadsman in zijn pleidooi heeft verwezen ( [Meldcode] ) en die zien op een tapgesprek (T004 - 354) tussen [verdachte] en zijn broer. De afwijking tussen het handgeschreven bedrag en de prijs van de Duitse leverancier is slechts gering.
De prijzen die aan [verdachte] worden gefactureerd (zowel de brutoprijs (inclusief BTW) als de nettoprijs) door bedrijven als [bedrijf 15] wijken, voor zover te controleren valt (in een aantal gevallen is namelijk alleen een Duitse factuur aangetroffen aan [bedrijf 18] , maar geen factuur van [bedrijf 15] aan [verdachte] ), met name op de voorraadlijsten van 2 maart 2010 en 23 maart 2010, in veel grotere mate af van het handgeschreven bedrag. Dan gaat het om afwijkingen van veelal meer dan duizend euro. De rechtbank heeft in geen een geval kunnen vaststellen dat het handgeschreven bedrag overeenkomt met het bedrag dat door een plofbedrijf aan [verdachte] is gefactureerd.
Uit dit alles leidt de rechtbank af dat de handgeschreven bedragen betrekking hebben op de Duitse verkoopprijzen. De opmerking van de raadsman dat het onlogisch is dat de handgeschreven bedragen ronde bedragen zijn indien uitgegaan wordt van de verkoopprijs van de Duitse leverancier, volgt de rechtbank niet. Deze prijzen zijn immers altijd exclusief BTW, omdat het intracommunautaire leveringen zijn. Om die reden is het zeer plausibel dat het dan ronde bedragen betreft. Uit de Duitse facturen blijkt juist ook dat daadwerkelijk altijd ronde bedragen werden gerekend.
Nu deze voorraadlijsten met handgeschreven bedragen zowel bij [verdachte] (in zijn jaszak en op zijn computer ) als bij [naam 1] zijn aangetroffen, neemt de rechtbank als vaststaand aan dat zij beiden op de hoogte waren van de inkoopprijs in Duitsland en dat zij ook wisten van de prijsval die daarna optrad. De rechtbank acht, gelet op de plaatsen waar bepaalde voorraadlijsten zijn aangetroffen, aannemelijk dat de voorraadlijsten op de computer van [verdachte] werden ingevuld en dat daarna de Duitse inkoopprijs er handmatig werd bijgeschreven, waarna de voorraadlijsten werden verstrekt aan [naam 1] .
Tapgesprekken
[130] Tijdens het onderzoek zijn telefoongesprekken afgeluisterd in twee periodes:
- tussen 17 augustus 2010 en 31 augustus 2010;
- tussen 25 november 2010 en 15 december 2010.
Het grootste deel van de gesprekken en sms-berichten heeft betrekking op auto's uit Duitsland die via [bedrijf 15] bij [bedrijf 1] terecht kwamen en naar de opvolgende schakels in de facturenketen gingen. De leverancier in Duitsland was op dat moment [bedrijf 19] .
In de eerste tapperiode is het faxnummer van [bedrijf 1] getapt (T01, [telefoonnummer 2] ) alsmede de 06-lijnen dan wel mobiele telefoons in gebruik bij [naam 1] (T02, [telefoonnummer 8] ) en [verdachte] (T03, [telefoonnummer 3] ).
In de tweede tapperiode zijn de 06-lijnen dan wel mobiele telefoons getapt van [verdachte] (T04, [telefoonnummer 3] ), [naam 1] (T05, [telefoonnummer 4] en [naam 21] (T06, [telefoonnummer 1] ).
Uit deze tapgesprekken/sms-berichten leidt de rechtbank het volgende af :
• [naam 1] stuurt feitelijk [naam 21] aan voor wat betreft de werkzaamheden met betrekking tot de autohandel.
• [verdachte] heeft rechtstreeks contact met [naam 1] over auto's die in Duitsland door [naam 1] worden geselecteerd en naar [verdachte] in Nederland moeten komen. Hierbij wordt [bedrijf 15] als tussenstation in Nederland gebruikt voor de facturatie tussen de Duitse verkoper en [bedrijf 1] .
• [naam 1] ontvangt van [bedrijf 19] per sms de specificaties van auto' s. [naam 1] stuurt het ongewijzigde bericht door naar een nummer dat ten naam is gesteld van [bedrijf 15] dan wel [bedrijf 27] . [bedrijf 15] stuurt het bericht ongewijzigd door naar [verdachte] .
De rechtbank wijst in het bijzonder op de volgende tapgesprekken:
[verdachte] zegt tegen [naam 1] in gesprek T- 002-52 [131] dat [naam 1] een bepaalde auto aan [naam 21] kan verkopen.
Tijdens het gesprek T- 003 -545 [132] zegt [verdachte] tegen [naam 1] dat [naam 8] vandaag geld gaat overmaken en dat zij doorsparen totdat zij er vier hebben, waaruit de rechtbank opmaakt dat het opgespaarde geld zal worden overgemaakt naar (uiteindelijk) Duitsland zodat zij dan vier auto’s tegelijk kunnen ophalen.
In gesprek T- 003 -738 [133] zegt [verdachte] tegen [naam 1] dat hij [naam 21] ( [naam 21] ) beter aan kan spreken. [naam 1] zegt dan dat het geen probleem is en dat hij alles heeft opgeschreven. [verdachte] vraagt dan of hij nog iets anders voor [naam 1] moet doen dan auto’s verkopen.
In gesprek T- 002 -26 [134] zegt [verdachte] tegen [naam 1] dat hij hem nodig heeft, omdat [naam 1] goede contacten in Duitsland heeft en dat hij, [verdachte] , de voordelen plukt van wat [naam 1] heeft opgebouwd. [verdachte] zegt dat als hij [naam 21] niet betaalt, dat dan ook [naam 21] [naam 1] niet kan betalen en dat in de tijd dat hij het rechtstreeks met [naam 1] deed, hij geen problemen had. Uit dit gesprek leidt de rechtbank af dat [verdachte] aan [naam 21] betaalt en dat hij weet dat [naam 21] vervolgens weer aan [naam 1] betaalt. Voorheen (de rechtbank begrijpt bij eerdere transacties met andere Duitse bedrijven) betaalde hij blijkbaar rechtstreeks aan [naam 1] .
In gesprek T- 002 -409 [135] zegt [verdachte] tegen [naam 1] dat hij ze (de rechtbank begrijpt facturen van auto’s) maar moet “doorpleuren” naar [naam 21] en dat [naam 21] ze dan naar hem, [verdachte] , “pleurt”. [verdachte] zal dan reageren en volgende week moeten [naam 1] en hij de voorraadlijst aanpassen. De rechtbank leidt uit dit gesprek af dat [verdachte] aan [naam 1] de opdracht geeft om facturen via [bedrijf 15] aan hem te verstrekken en dat zij samen de voorraadlijst zullen aanpassen.
In gesprek T- 004 -1112 [136] zegt [verdachte] tegen [naam 1] over de autohandel tussen hen beiden dat als hij de winst deelt met [naam 1] hij ook het verlies met [naam 1] deelt.
Uit de inhoud van genoemde tapgesprekken komt naar het oordeel van de rechtbank de rol van [naam 1] en van [verdachte] als regelaars van de Duitse autohandel en de samenwerking tussen [verdachte] en [naam 1] met betrekking tot het bedrijf [bedrijf 15] naar voren.
Voorts constateert de rechtbank in T-003-32 het navolgende:
Op 17 augustus 2010 belde [verdachte] met telefoonnummer [telefoonnummer 3] [137] naar het nummer
[telefoonnummer 6] van [naam 8] (van [bedrijf 8] ). [138] [verdachte] zegt op een gegeven moment dat hij een voorraad auto’s heeft van [naam 30] . [naam 30] heeft een grote voorraad staan en nu begint die Duitser ook moeilijk te doen. Zijn relatie met [naam 30] is slecht. [verdachte] zegt dat hij even niets doorstort van [naam 31] , omdat hij geen geld kan doorstorten als zijn relatie met [naam 30] niet goed is, want dan zoekt hij wel iemand anders die voor hem de auto’s uit Duitsland gaat halen.
De rechtbank leidt uit de inhoud van dit gesprek af dat [verdachte] vanuit Duitsland auto’s voor zijn bedrijf geleverd kreeg en dat hij iemand had ( [naam 30] ) die het transport van die auto’s voor hem regelde. Hieruit blijkt dat de auto’s uit Duitsland door [verdachte] gekocht werden en dat hij regelde hoe een en ander financieel in zijn werk ging en hoe de auto’s bij hem kwamen .
Agenda [naam 17] .
In de in het kantoor van [naam 17] . aangetroffen agenda (over 2009) staan notities met veelal de namen [naam 3] , [naam 28] en [verdachte] . Voorts worden in de agenda verschillende notities met een type auto en/of meldcode en een bedrag vermeld. De notities lopen door tot december 2009. [139] De rechtbank leidt uit de inhoud van het dossier af – waarbij in het bijzonder wordt gewezen op de verklaring van [naam 17] . zelf – dat met de vermelde namen respectievelijk worden bedoeld de verdachten [naam 3] , [naam 1] en [verdachte] en dat de notities waarschijnlijk slaan op afspraken die [naam 17] . had met genoemde personen. De genoemde auto’s/meldcodes komen voor in het Excelbestand. Bij vergelijking met dit Excelbestand stelt de rechtbank vast, dat het laatstgenoemde bedrag bij een meldcode in een aantal gevallen slaat op de prijs (inclusief BTW) die [verdachte] volgens de factuur van [bedrijf 16] aan deze vennootschap moest betalen. [140] Het eerstgenoemde bedrag is mogelijk – gelet op de vermelding [bedrijf 19] – de Duitse verkoopprijs. In dat geval zou [naam 17] . hebben kunnen zien dat de prijs (exclusief BTW) die [verdachte] aan [bedrijf 16] moest betalen, lager is dan de Duitse verkoopprijs.
Voorts stelt de rechtbank uit de notities in de agenda vast dat de betrokkenheid van [naam 17] . bij de autohandel uit Duitsland doorliep tot in elk geval december 2009 en dat zijn betrokkenheid bij de autohandel verder ging dan hij heeft doen voorkomen.
4.3.5
Verwerking van de inkoopfacturen in administratie [bedrijf 1]
Met betrekking tot de onder 4.3.2.1 tot en met 4.3.2.8 genoemde inkoopfacturen stelt de rechtbank op basis van de aldaar weergegeven bewijsmiddelen vast, dat het bedrijf van [verdachte] (eenmanszaak [bedrijf 1] ) via de aldaar genoemde bedrijven vanaf maart 2006 tot en met september 2010 auto’s gefactureerd heeft gekregen en dat deze facturen in de bedrijfsadministratie van het bedrijf van [verdachte] waren opgenomen, nu deze in ordners (“bank” of “kas” over de jaren (en maanden in) 2006 tot en met 2010) op het bedrijf van [verdachte] waren opgenomen. De in deze facturen vermelde auto’s waren, gelet op het Excelbestand en het door de rechtbank gemaakte overzicht van de facturenstromen, afkomstig van ondernemingen in Duitsland, hoofdzakelijk [bedrijf 2] en [bedrijf 19] .
4.3.6
Valsheid inkoopfacturen van [bedrijf 1]
Valsheid inkoopfacturen
Op basis van hetgeen is aangehaald en besproken onder 4.3.2.1. tot en met 4.3.2.8, stelt de rechtbank ten aanzien van de aldaar besproken bedrijven samengevat het volgende vast:
- In een aantal gevallen ( [bedrijf 12] / [bedrijf 12] , [bedrijf 23] / [bedrijf 23] ) is het bedrijf waaraan de Duitse leverancier of het bedrijf dat aan [bedrijf 1] factureert niet bekend als onderneming in de systemen van de Belastingdienst en in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel.
- Op meerdere facturen gericht aan [bedrijf 1] ontbreekt relevante informatie zoals het KvK-nummer, BTW nummer en/of een bankrekeningnummer of is het vermelde adres, telefoonnummer of bankrekeningnummer niet te linken aan de facturerende onderneming.
- De auto’ s die aan [bedrijf 1] zijn gefactureerd, zijn in enkele gevallen door de Duitse leverancier gefactureerd aan een ander bedrijf dan het bedrijf dat dezelfde auto’s aan [bedrijf 1] factureerde, terwijl er geen facturen zijn aangetroffen tussen dat andere bedrijf en het bedrijf dat aan [bedrijf 1] factureerde.
- Van een aantal bedrijven is geen administratie aangetroffen.
- Van een aantal bedrijven heeft de omschrijving van de bedrijfsactiviteiten volgens het uittreksel van de Kamer van Koophandel geen raakvlak met autohandel.
- Met een aantal (bestuurders) van de genoemde bedrijven is een link te leggen met [verdachte] en /of [naam 1] .
- Door de bedrijven zijn geen aangiften omzetbelasting gedaan over periodes waarin wel op hun naam facturen zijn gericht aan [bedrijf 1] .
- [verdachte] heeft steeds de BTW die vermeld werd in de inkoopfacturen van genoemde bedrijven als voorbelasting opgegeven in zijn aangiften omzetbelasting.
- Bij het overgrote deel van de op facturen vermelde auto’s was sprake van een prijsval in die zin dat de prijs die de Duitse leverancier aan een bedrijf factureerde hoger was dan de prijs (exclusief BTW) die daarna door dat bedrijf aan [bedrijf 1] werd gefactureerd, waarbij de rechtbank opmerkt dat de prijzen van de Duitse leverancier altijd exclusief BTW zijn, omdat deze als intracommunautaire leveringen zijn vrijgesteld van BTW.
De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast, dat een overgroot deel van de facturen niet voldeed aan de gebruikelijke vereisten en dat alle facturen afkomstig waren van (niet bestaande) bedrijven die geen administratie voerden en/of geen aangiften omzetbelasting hebben gedaan.
Ten aanzien van (de facturen van) [bedrijf 15] overweegt de rechtbank in het bijzonder dat – gelet op hetgeen getuigen en verdachten over deze BV en over de wijze van factureren hebben verklaard (met name [naam 3] en [naam 17] .) – niet aannemelijk is geworden dat [bedrijf 15] op enig moment beschikkingsmacht heeft gehad over de aan en door haar gefactureerde auto’s. Wanneer dit in samenhang wordt bezien met hetgeen reeds is vastgesteld ten aanzien van de inkoopfacturen ten name van [bedrijf 11] , [bedrijf 3] , [bedrijf 12] , [bedrijf 23] , [bedrijf 13] , [bedrijf 14] en [bedrijf 16] , concludeert de rechtbank dat ook deze vennootschappen nimmer de beschikkingsmacht hadden over de op de facturen genoemde auto’s. Het gaat telkens slechts om fictieve en papieren tussenschakels.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat [bedrijf 11] ,
[bedrijf 3] , [bedrijf 12] , [bedrijf 23] , [bedrijf 13] , [bedrijf 14] , [bedrijf 16] en [bedrijf 15] hebben gefungeerd als zogenaamde plofbedrijven, zijnde bedrijven die geen beschikkingsmacht hadden over de (op papier) aan hen geleverde auto’s en die aan [bedrijf 1] prijzen inclusief BTW factureerden, maar geen BTW afdroegen. Het voorgaande betekent dat de feitelijke handelsketen afweek van de facturenketen en dat deze afwijkende facturenketen BTW-fraude mogelijk maakte, om welke reden de inkoopfacturen ten name van de hiervoor genoemde bedrijven door de rechtbank als vals worden aangemerkt.
BTW-fraude
Doordat de plofbedrijven geen aangiften omzetbelasting deden en geen BTW afdroegen, konden de door hen op papier aangekochte auto’s tegen een lagere prijs dan de Duitse prijs worden gefactureerd aan [bedrijf 1] . De BTW die werd vermeld op de aan [bedrijf 1] gerichte facturen is vervolgens wel steeds door [verdachte] als voorbelasting opgegeven bij de Belastingdienst. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat er BTW-fraude is gepleegd door middel van het inzetten van plofbedrijven .
Facturen van [bedrijf 9] en [bedrijf 10]
Onder verwijzing naar 4.3.2.9 stelt de rechtbank vast dat er slechts 3 facturen ten name van [bedrijf 9] zijn aangetroffen en dat deze op elementaire onderdelen afwijken van de facturen ten name van de hiervoor genoemde plofbedrijven. Er is geen sprake van prijsval ten opzichte van de Duitse prijzen, de auto’s komen niet uit Duitsland maar uit België en het gaat niet om Mercedessen. Gelet hierop en op het gegeven dat er geen nader onderzoek heeft plaatsgevonden, zoals bijvoorbeeld het horen van de eigenaar van [bedrijf 37] of het horen van de bestuurder van [bedrijf 9] , acht de rechtbank niet bewezen dat de inkoopfacturen van [bedrijf 9] vals zijn in de zin dat sprake was van schijntransacties dan wel dat [bedrijf 9] betrokken was bij de BTW-fraude. De rechtbank zal [verdachte] derhalve van dit onderdeel van feit 2 vrijspreken.
Onder verwijzing naar 4.3.2.10 stelt de rechtbank vast dat er slechts 4 facturen ten name van [bedrijf 10] zijn aangetroffen en dat ook deze facturen op dezelfde onderdelen als bij [bedrijf 9] afwijken van de facturen ten name van de hiervoor genoemde plofbedrijven; slechts ten aanzien van twee facturen van [bedrijf 10] kan een prijsval worden vastgesteld en ook hier is sprake van een Belgische leverancier en gaat het niet om Mercedessen, maar om Jaguars. Gelet hierop en op het gegeven dat er geen nader onderzoek heeft plaatsgevonden, zoals bijvoorbeeld het horen van de eigenaar van [bedrijf 28] of het horen van de eigenaar van [bedrijf 10] , acht de rechtbank niet bewezen dat de inkoopfacturen van [bedrijf 10] vals zijn in de zin dat er sprake was van schijntransacties dan wel dat [bedrijf 10] betrokken was bij BTW-fraude. De rechtbank zal [verdachte] derhalve van dit onderdeel van feit 2 vrijspreken .
Wetenschap bij [verdachte] en [naam 1]
De rechtbank heeft reeds eerder in dit vonnis vastgesteld dat [verdachte] en [naam 1] op de hoogte waren van de Duitse prijzen, dat tussen hen een samenwerking bestond wanneer het gaat om [bedrijf 15] en dat [verdachte] auto’s kocht in Duitsland, waarbij hij regelde hoe een en ander financieel in zijn werk moest gaan en hoe de auto’s bij hem moesten komen.
[naam 23] heeft verklaard dat hij [verdachte] in 2007 leerde kennen. De rechtbank acht aannemelijk dat [naam 23] zich vergist en dat hij [verdachte] al in 2006 heeft leren kennen, nu is gebleken dat [naam 23] in november 2006 auto’s heeft gefactureerd aan [bedrijf 20] , welke auto’ s vervolgens via [bedrijf 11] aan [verdachte] zijn gefactureerd. [verdachte] informeerde naar auto’s die vervolgens door anderen, zoals [naam 1] namens [bedrijf 12] , werden gekocht. [verdachte] was wel degene die de auto’s uitzocht en bestelde. Volgens [naam 23] gaf [verdachte] aan welk bedrijf de auto’s af kwam halen en aan welk bedrijf gefactureerd moest worden. [naam 1] heeft volgens [naam 23] voor [bedrijf 12] onderhandeld en de voertuigen gekocht. Hij haalde de auto’s op voor de bedrijven waarvoor [verdachte] deze besteld had. [naam 1] was er naast [naam 3] ook altijd bij als er meer dan twee voertuigen opgehaald werden. Volgens [naam 23] hebben [naam 1] en [verdachte] desgevraagd tegen hem gezegd dat zij grote handelaren wisten om de auto’s aan te leveren.
[naam 25] heeft verklaard dat hij [verdachte] heeft leren kennen via [naam 1] . Zij zijn beiden bij [bedrijf 19] geweest. [naam 1] leerde hij in 2008 via [naam 26] (uit de overige bevindingen leidt de rechtbank af dat dit [naam 3] betreft ) kennen . [naam 26] en [naam 1] hebben auto’s voor [bedrijf 13] besteld. [naam 1] kocht auto’s met volmachten namens [bedrijf 13] , [bedrijf 16] en [bedrijf 18] en heeft met [bedrijf 19] onderhandeld en auto’s gekocht.
Uit de verklaringen van [naam 3] en [naam 4] leidt de rechtbank af dat [bedrijf 18] op verzoek van [naam 1] en daarna op verzoek van [naam 3] op naam van [naam 4] is gezet. Volgens [naam 3] was [naam 1] degene die over de auto’s onderhandelde en die de auto’s bij [bedrijf 19] kocht voor [bedrijf 18] . Volgens [naam 4] kwam het initiatief om met auto’s te handelen van [naam 1] en [verdachte] .
[naam 15] heeft verklaard dat [naam 3] en [naam 1] met hem als bestuurder van [bedrijf 23] meegingen naar [bedrijf 2] om papieren te ondertekenen. [naam 15] moest de auto’s naar het bedrijf van [verdachte] in Veen brengen. Hij haalde de auto’s bij [bedrijf 2] op in opdracht van [naam 3] , [verdachte] en [naam 1] .
Uit de verklaring van [naam 17] . leidt de rechtbank af dat [naam 1] voor [bedrijf 14] auto’s bestelde en ophaalde bij [bedrijf 19] . De betaling voor deze auto’ s liep via [verdachte] en [bedrijf 17] naar [bedrijf 19] . Die betalingen werden doorgegeven door [naam 1] aan [naam 17] . als bestuurder van [bedrijf 14] .
De rechtbank stelt voorts op basis van de onder 4.3.3 aangehaalde verklaringen vast, dat chauffeurs ( [naam 3] , [naam 15] , [naam 18] , [naam 20] , [naam 13] , [naam 19] ) auto’s hebben opgehaald bij [bedrijf 2] en [bedrijf 19] met een trailer /transporter van [verdachte] . Zij hebben deze auto ’s bij [verdachte] in Veen afgeleverd en zijn contant betaald , soms door [verdachte] zelf, voor het transport. Er zijn ook auto’s vervoerd in opdracht van [naam 1] .
De auto’s gingen rechtstreeks van de Duitse leverancier naar [verdachte] of een afnemer van [verdachte] .
Opmerkelijk is voorts dat in de bescheiden die door de Duitse belastingdienst bij [bedrijf 2] zijn aangetroffen betreffende de verkoop van een Mercedes C220 CDI met [Meldcode] , een uittreksel uit het handelsregister is aangetroffen van [bedrijf 12] , waarop een faxregel voorkomt van [bedrijf 1] . Dit duidt erop dat dit uittreksel door [verdachte] aan [bedrijf 2] is verzonden. Dit is opmerkelijk omdat [verdachte] voor deze auto een factuur op naam van [bedrijf 12] in zijn administratie heeft opgenomen (F-1608), overigens ook weer met een prijsval.
Daarnaast constateert de rechtbank dat de modus operandi voor wat betreft de totstandkoming van de facturen bij deze BV’s eender is als bij [bedrijf 15] , met name de prijsval die bij het overgrote deel plaatsvindt op het moment dat deze bedrijven aan [bedrijf 1] factureren en de betrokkenheid van [verdachte] en [naam 1] - direct dan wel indirect - bij de facturering.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat [verdachte] en [naam 1] bekend waren met de prijsval en dat de aan [bedrijf 1] facturerende bedrijven nimmer de beschikkingsmacht kregen over de auto’s. Daarmee acht de rechtbank bewezen dat [verdachte] en [naam 1] wetenschap hadden van de valsheid van de tenlastegelegde facturen.
Daarbij leidt de rechtbank uit de verklaringen van diverse getuigen en verdachten, zoals hierboven opgenomen, en uit de inhoud van de hierboven weergegeven tapgesprekken af dat
[verdachte] en [naam 1] intensief en gedurende lange tijd met elkaar samenwerkten bij het opzetten van de facturenstromen en dat zij leiding gaven aan deze wijze van autohandel.
Gelet op het voorgaande en op het structurele karakter van de waargenomen prijsval, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn , dan dat [verdachte] en [naam 1] ook wisten dat de onder 4.3.2.1 tot en met 4.3.2.8 omschreven bedrijven fungeerden als plofbedrijven en dat zij dus ook wetenschap hadden van de BTW- fraude .
Wetenschap bij [naam 3] en [naam 4]
Uit de bescheiden die zijn toegezonden door de Belgische autoriteiten, blijkt met betrekking tot twee Belgische bankrekeningen, namelijk rekening [rekeningnummer 5] en rekening [rekeningnummer 4] het navolgende:
- in de periode 11 december 2009 tot 14 april 2010 werd vanaf de rekening van [bedrijf 15] € 4.659.970,-- op de rekening bij de [bedrijf 32] met nummer [telefoonnummer 9] van [bedrijf 18] (tot 31 maart 2010 was de benaming [bedrijf 18] ) overgeschreven; [141]
- in de periode 28 juni 2010 tot 16 augustus 2010 werd vanaf de rekening van [bedrijf 15] op de rekening bij [bedrijf 33] met nummer [rekeningnummer 4] van [bedrijf 18] € 935.550,-- overgeschreven of afgeschreven. [142] [143]
Totaal derhalve € 5.614.820,--
Vanaf de bankrekening van [bedrijf 18] onder nummer [rekeningnummer 5] bij [bedrijf 32] werd in de periode van 11 december 2009 tot en met 14 april 2010 een bedrag van
€ 4.695.150,-- naar de bankrekening ten name van [bedrijf 19] onder nummer [rekeningnummer 9] overgemaakt. [144] [145]
Vanaf de bankrekening van [bedrijf 18] onder nummer [rekeningnummer 4] bij [bedrijf 33] werd in de periode van 28 juni 2010 tot en met 16 augustus 2010 een bedrag overgeboekt van € 930.773,56 naar de bankrekening ten name van [bedrijf 19] onder nummer [rekeningnummer 9] . [146]
[naam 4] was op het moment dat informatie over de rekening onder nummer [rekeningnummer 5] werd verstrekt (14 juli 2010) mandataris op deze rekening. [147]
De rekening onder nummer [rekeningnummer 4] bij [bedrijf 33] werd geopend op 28 -06- 2010. [naam 4] en [naam 3] waren op het moment dat informatie over deze rekening werd verstrekt (11 maart 2011) mandataris op deze rekening. [148]
Uit hetgeen hierboven al is geconcludeerd blijkt dat in een periode van 8 maanden een bedrag van 5,5 miljoen euro van een rekening op naam van [bedrijf 15] is overgeboekt op de rekeningen van [bedrijf 18] en [bedrijf 18] . Van de rekening van [bedrijf 18] is in een periode van ruim 4 maanden ruim 4,5 miljoen euro overgeboekt naar de rekening van [bedrijf 19] in Duitsland. Van de rekening van [bedrijf 18] is in een periode van 2 maanden bijna 1 miljoen euro naar [bedrijf 19] overgemaakt.
[naam 3] is betrokken geweest bij [bedrijf 15] en bij de enig aandeelhouder [bedrijf 27] . Hij heeft zelf daarover verklaard dat hij samen met [naam 17] . en [naam 4] bestuurder was van [bedrijf 15] en volgens hem ook van [bedrijf 27] . Binnen deze ondernemingen zijn geen activiteiten verricht, wel zijn er bankrekeningen aangevraagd en gekregen voor [bedrijf 15] .
[naam 4] heeft op de vraag naar haar betrokkenheid bij [bedrijf 15] verklaard dat zij gewoon wat moest tekenen voor een BV en dat zij dat heeft gedaan. Als haar de inschrijving van het Handelsregister van de Kamer van Koophandel, het gedeelte uit het Handelsregisterhistorie, wordt getoond, verklaart zij dat zij in het bijzijn van [naam 3] en [naam 17] . de stukken heeft ondertekend bij de notaris. Zij heeft verder verklaard dat zij een bankrekening heeft geopend voor [bedrijf 15] in België, op verzoek van [naam 3] , [verdachte] , [naam 1] en [naam 17] .
De rechtbank stelt verder vast dat [naam 4] en [naam 3] ook betrokken zijn geweest bij [bedrijf 18] . [naam 3] heeft verklaard dat [bedrijf 18] van [naam 27] en [naam 1] was. [naam 4] heeft [bedrijf 18] op haar naam genomen op het verzoek van [naam 3] . De naam is gewijzigd in [bedrijf 18] en later in [bedrijf 18] . [naam 3] is [bedrijf 18] gaan gebruiken voor de autohandel. [naam 4] heeft bevestigd dat zij [bedrijf 18] op haar naam heeft gehad. Haar verklaring sluit voor een groot deel aan op die van [naam 3] . Zij stelt dat [bedrijf 18] de club is waarmee het is begonnen . [naam 3] en [naam 4] hebben die overgenomen van [naam 1] . Toen de club op hun naam stond, begon langzamerhand de handel in auto’s erbij te komen. [naam 4] heeft de bankrekeningen voor [bedrijf 18] en [bedrijf 18] in België geopend met [naam 3] in opdracht van [naam 1] en [verdachte] .
[naam 4] heeft verklaard dat zij steeds geld moest overmaken naar Duitsland. Dat deed zij samen met haar man [naam 3] . Het was een samenspel. Het geld ging van [verdachte] naar [naam 1] , van hem naar [naam 3] en [naam 4] en zij moesten het geld overmaken naar Duitsland. Zij heeft ook bankafschriften gezien van [bedrijf 15] en van [bedrijf 18] . Zij heeft de bankpasjes van de [bedrijf 32] en de [bedrijf 33] van [bedrijf 18] en het bankpasje van [bedrijf 15] in haar bezit gehad en die bankrekeningen stonden op haar naam. [naam 4] wist dat de betalingen betrekking hadden op auto’s. Zij wist dat de auto’s in Duitsland werden opgehaald door de zoon van [verdachte] , de broer van [naam 1] en door [naam 32] . Omdat [naam 3] en [naam 4] als tussenschakel fungeerden in de autohandel kregen zij van [naam 1] een geldbedrag overgemaakt op hun bankrekening waarvan zij weer betalingen moesten verrichten naar Duitsland. Er bleef dan geld over en dat was voor hen. De bedragen varieerden van 100 euro tot 200 euro. [naam 4] heeft ook facturen gemaakt in opdracht van [naam 3] . [naam 3] vertelde haar wat zij op de facturen moest zetten. [naam 3] kreeg dit door van [naam 1] .
Gelet op zijn eigen verklaring wist [naam 3] dat de papieren stroom van facturen en de geldstroom niet overeen kwam met de daadwerkelijke stroom van de auto’s. Hij wist dat de betalingen betrekking hadden op auto’s en dat het geld afkomstig was van [verdachte] en daarna via [bedrijf 15] en [bedrijf 18] of [bedrijf 18] naar Duitsland werd overgemaakt. Hij haalde ook zelf de auto’s op in Duitsland en leverde deze niet af in België bij [bedrijf 18] , maar bracht deze direct naar het terrein van [verdachte] in Veen. [naam 3] wist dus dat de auto’s nooit bij [bedrijf 15] of [bedrijf 18] stonden. Tussen de bedragen die bij [bedrijf 18] binnenkwamen via [bedrijf 15] en overgeboekt werden naar Duitsland zat een klein verschil van een paar honderd euro, dat was volgens [naam 3] wat zij eraan verdienden.
De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat tussen de bedragen die bij [bedrijf 18] binnenkwamen en overgeboekt werden naar Duitsland een klein verschil zat van maximaal een paar honderd euro. Dat was blijkbaar de verdienste voor [naam 3] en [naam 4] voor de facturatie en het verrichten van betalingen via [bedrijf 18] . In geval er werkelijke leveringen zouden hebben plaatsgevonden, is dit als winstmarge mager. De levering van de auto’s ging ook geheel buiten [bedrijf 18] om. [bedrijf 18] had niet de beschikking over de auto’s en heeft de intracommunautaire verwervingen/leveringen ook nooit gelist. Er was dan ook een verschil tussen factuurstroom en goederenstroom, waarvan in ieder geval [naam 3] op de hoogte was.
[naam 3] stelt geen navraag te hebben gedaan naar het waarom van de afwijkende facturen- en geldstromen, omdat het feit dat hij ermee kon verdienen voor hem voldoende was. [naam 4] realiseerde zich kennelijk dat er iets niet klopte met de overboekingen en de facturatie via [bedrijf 18] . [naam 3] heeft immers verklaard dat [naam 4] hem meerdere keren had gezegd dat er iets niet klopte . Toch is [naam 4] doorgegaan met het overboeken en opnemen van bedragen en opstellen van facturen. Naar het oordeel van de rechtbank hadden [naam 3] en [naam 4] onder de genoemde omstandigheden kunnen weten dat er sprake was van crimineel geld. Daar komt nog bij dat, als al aangenomen moet worden dat [naam 3] en [naam 4] niet wisten van de reden van de afwijkende geld- en factuurstromen, dan geldt dat zij beiden onder de genoemde omstandigheden, met name ook gelet op de enorme omvang van de overgeboekte bedragen, die reden wel hadden kunnen weten en dat zij in ieder geval navraag daarnaar hadden moeten doen. Door dit na te laten en toch op verschillende manieren mee te werken aan het laten ontstaan van de afwijkende geld- en papierstromen, hebben [naam 3] en [naam 4] willens en wetens de aanmerkelijke kans dat sprake was van BTW-fraude en witwassen op de koop toegenomen. Op grond van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat [naam 3] en [naam 4] tenminste in voorwaardelijke zin opzet hadden op het (mede)plegen van BTW-fraude en het (mede)plegen van daarmee verband houdende misdrijven .
Wetenschap bij [naam 17] .
Vanaf de bankrekening met nummer [rekeningnummer 1] ten name van verdachte [verdachte] werd in de periode 17 februari 2009 tot en met 16 juni 2009 een bedrag overgemaakt naar de rekening van [bedrijf 17] van € 2.804.600,--. [149]
Vanaf de bankrekening van [bedrijf 17] onder nummer [rekeningnummer 8] werd in de periode van 17 februari 2009 tot en met 16 juni 2010 een bedrag van € 2.630.700,-- overgeboekt naar de Duitse bankrekening [rekeningnummer 6] ten name van [bedrijf 19] . [150]
In totaal zijn door [bedrijf 19] via [bedrijf 14] van welke [bedrijf 14] [naam 17] . directeur was, 165 auto’s gefactureerd over de periode februari 2009 t/m september 2009. Van deze facturen zijn er 39 betaald door [bedrijf 14] 110 door de [bedrijf 17] en 15 door [bedrijf 13] en [bedrijf 16] . [151] [152]
Uit hetgeen hierboven al is geconcludeerd en uit hetgeen in de voorgaande paragrafen is omschreven, blijkt:
- dat in een periode van 9 maanden door [bedrijf 19] 165 auto’s aan [bedrijf 14] zijn gefactureerd;
- dat in een periode van 5 maanden door [bedrijf 17] een bedrag van € 2.630.700,-- werd betaald aan [bedrijf 19] ;
- dat de betalingen vanuit [bedrijf 17] naar Duitsland plaatsvonden door middel van gelden afkomstig van [verdachte] ;
- dat volgens [naam 17] . sprake was van handel in auto’s voor het bedrijf van [naam 1] ;
- dat door [naam 17] . volmachten werden afgegeven aan personen die op naam van [bedrijf 14] met [bedrijf 19] transacties konden sluiten en/of handelingen verrichtten met betrekking tot de door [bedrijf 19] te verkopen auto’s;
- dat de facturenketen niet overeenkwam met de daadwerkelijke feitelijke handelsketen;
- dat er geen aangifte omzetbelasting is gedaan door [bedrijf 14]
Alleen al door de omvang van het aantal transacties en de omvang van de betalingen die via [bedrijf 17] werden verricht, had [naam 17] . er alert op moeten zijn dat er mogelijk sprake was van een witwasconstructie. Zeker omdat de bedragen die [naam 17] . overmaakte naar Duitsland exclusief BTW waren, terwijl de bedragen die op de rekening van [bedrijf 17] werden bijgeschreven, bedragen inclusief BTW zouden moeten zijn. Immers bij de laatste bedragen gaat het om de inkoopprijs van [verdachte] bij de afnemer van de Duitse leverancier, zijnde een Nederlands bedrijf dat BTW in rekening moet brengen aan [verdachte] . Het verschil tussen beide bedragen is echter minder dan het verschil in BTW. [153]
De overige hiervoor genoemde omstandigheden hadden [naam 17] . alleen maar nog alerter moeten doen zijn. De rechtbank heeft noch in de verklaring van [naam 17] . noch overigens in het dossier kunnen lezen dat [naam 17] . op enigerlei wijze toezicht hield op voornoemde gang van zaken dan wel zich in voldoende mate heeft verdiept in de achtergronden en redenen van deze wijze van handelen . De verklaring van [naam 17] . dat er werd betaald van de rekening van [bedrijf 17] , omdat [bedrijf 14] problemen had met de bank, acht de rechtbank ongeloofwaardig, zeker nu de facturering en betalingen een tijdsspanne van 9 maanden hebben omvat. Door deze handelswijze te volgen en daarbij elke vorm van controle of het vragen van afdoende informatie achterwege te laten, heeft [naam 17] . willens en wetens de aanmerkelijke kans dat sprake was van BTW-fraude op de koop toegenomen.
Daar komt nog bij hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen over hetgeen op basis van de agenda van Van [naam 17] . kan worden vastgesteld, namelijk dat hij heeft kunnen zien dat de prijs (exclusief BTW) die [verdachte] aan [bedrijf 16] moest betalen, lager was dan de Duitse verkoopprijs en dat zijn betrokkenheid bij de autohandel verder ging dan hij heeft doen voorkomen.
Op grond van het vorenstaande concludeert de rechtbank dat [naam 17] . tenminste in voorwaardelijke zin opzet had op de genoemde prijsval, de daarbij horende BTW-fraude en daarmee samenhangende strafbare feiten.
Eindconclusie met betrekking tot de valsheid van de onder feit 2 ten laste gelegde facturen
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank bewezen het door verdachte [verdachte] valselijk opmaken van de bedrijfsadministratie door daarin opzettelijk een groot aantal valse inkoopfacturen van de bedrijven [bedrijf 11] , [bedrijf 3] , [bedrijf 12] , [bedrijf 23] , [bedrijf 13] [bedrijf 14] [bedrijf 16] en [bedrijf 39] op te (doen) nemen en te (doen) verwerken, terwijl:
- een inkoop van auto’s zoals op die facturen vermeld in werkelijkheid niet tussen die ondernemingen enerzijds en [bedrijf 1] anderzijds heeft plaatsgevonden;
- in werkelijkheid geen sprake was van tussen die ondernemingen overeengekomen transacties zoals gebruikelijk in het handelsverkeer;
- in werkelijkheid sprake was van opgezette schijntransacties met het vooropgezette doel om in het kader van een internationale BTW-fraude de Nederlandse staat financieel te benadelen op het terrein van omzetbelasting en zichzelf financieel te bevoordelen ten koste van de Nederlandse Staat.
De rechtbank acht hetgeen achter het laatste gedachtestreepje staat bewezen nu het oogmerk immers was dat de plofbedrijven de door hen verschuldigde BTW niet afdroegen aan de Belastingdienst.
Nu de rechtbank niet bewezen acht dat alle inkoopfacturen vals zijn (er volgt vrijspraak ten aanzien van [bedrijf 9] en [bedrijf 10] ), kan geen bewezenverklaring volgen voor het aantal van 1475 inkoopfacturen, maar wel van “een groot aantal” inkoopfacturen.
Gelet op de gebezigde bewijsmiddelen mag duidelijk zijn dat de rechtbank de verklaring van [verdachte] en de redenering van de verdediging niet volgt. Anders dan de raadsman, acht de rechtbank de voor [verdachte] belastende verklaringen wel betrouwbaar, nu zij elkaar ondersteunen. Dat die verklaringen uit het kamp van [naam 1] zouden komen, is de rechtbank niet gebleken en maakt overigens ook niet dat die verklaringen om die reden onbetrouwbaar zouden zijn. De verklaringen pleiten [naam 1] ook geenszins vrij, maar belasten ook hem. Dat de verklaringen van [naam 3] en [naam 4] niet geheel op elkaar aansluiten, maakt ook niet dat die verklaringen daardoor onbruikbaar zouden zijn voor het bewijs. Ook die verklaringen vinden steun in andere verklaringen
4.3.7
Verkoopfacturen van [bedrijf 1]
Naast de reeds besproken inkoopfacturen zijn meerdere verkoopfacturen aangetroffen in de bedrijfsadministratie van [bedrijf 1] , welke zijn gericht aan [bedrijf 40] of [bedrijf 5] . Deze facturen zijn volgens de officier van justitie vals, omdat [bedrijf 4] en [bedrijf 5] in werkelijkheid nimmer hebben gehandeld met [verdachte] . Bij genoemde vennootschappen ontbrak aldus – in de visie van de officier van justitie – de beschikkingsmacht over de verhandelde auto’s. Volgens haar liep de facturenketen ook niet parallel aan de feitelijke handelsketen. De papieren omleiding was nodig om BTW fraude te kunnen plegen, die fraude te financieren en de inkoop van de auto’s mogelijk te maken.
De rechtbank is – anders dan de officier van justitie – van oordeel dat de verkoopfacturen niet als vals kunnen worden aangemerkt . De met [bedrijf 4] en [bedrijf 5] gesloten verkopen , waren voor [verdachte] een middel om financiering te verkrijgen voor de aankopen die hij in Duitsland deed, welke aankopen vervolgens qua feitelijke levering en facturering gescheiden wegen volgden. Welke vennootschappen hem in dat kader financierden en op welke wijze zij die financiering regelden , was voor [verdachte] niet belangrijk. [bedrijf 40] en [bedrijf 5] zijn betrokken geraakt door de relatie die zij hadden met [naam 8] , met wie [verdachte] zaken deed. In de vonnissen gewezen in de zaken van [bedrijf 4] en [bedrijf 5] heeft de rechtbank geconcludeerd dat beide vennootschappen geacht moeten worden de beschikkingsmacht te hebben gehad over de door hen bij [verdachte] gekochte auto’s, dat zij niet bekend waren met het bestaan van een prijsval of met de prijzen die in Duitsland werden betaald en dat zij geen wetenschap hadden van de BTW-fraude en tenslotte dat van een valselijk opgemaakte administratie bij deze vennootschappen geen sprake is. Op grond hiervan dienen de tussen [verdachte] en [bedrijf 4] en [bedrijf 5] gesloten verkopen als in het handelsverkeer gebruikelijke transacties te worden beschouwd. De rechtbank acht op grond daarvan de gestelde valsheid niet bewezen en spreekt [verdachte] vrij van feit 2 voor zover het deze verkoopfacturen betreft.
4.3.8
Aangiften omzetbelasting door [bedrijf 1]
In onderzoek Kameleon is naar aanleiding van een vordering verstrekking gegevens de administratie aangeleverd van [bedrijf 1] over de jaren 2006 tot en met 2010. Deze gegevens zijn aangeleverd door [bedrijf 41] , de fiscaal adviseur van [bedrijf 1] . Onderzoek aan die administratie wees uit dat op naam van [bedrijf 1] bij de Belastingdienst: [154]
- over de maanden oktober, november en december 2006 voorbelasting is geclaimd (onder meer) op basis van facturen van [bedrijf 11] ;
- over alle maanden van 2007 voorbelasting is geclaimd op basis van facturen van [bedrijf 11] , [bedrijf 3] , [bedrijf 20] BV of [bedrijf 12] ;
- over alle maanden van 2008 voorbelasting is geclaimd op basis van facturen van [bedrijf 12] , [bedrijf 23] of [bedrijf 13] ;
- over alle maanden van 2009 voorbelasting is geclaimd op basis van facturen van [bedrijf 13] , [bedrijf 16] , [bedrijf 14] / [bedrijf 17] , en [bedrijf 15] ;
- over de maanden januari 2010 tot en met oktober 2010 voorbelasting is geclaimd op basis van facturen van [bedrijf 15] .
De aangiften omzetbelasting over de tijdvakken oktober 2006 tot en met juli 2010 zijn
elektronisch binnengekomen bij de centrale administratie van de Belastingdienst te
Apeldoorn. [155] Ook de aangiften over de maanden augustus 2010 tot en met oktober 2010
zijn elektronisch binnengekomen bij de Belastingdienst. [156]
Aangezien de aangiften omzetbelasting in elk geval binnen een maand na het tijdvak
waarover aangifte moet worden gedaan, bij de Belastingdienst moeten zijn ingediend, en
niet is gebleken dat niet aan dit vereiste is voldaan, acht de rechtbank bewezen dat de
aangiften over de maanden oktober 2006 tot en met oktober 2010 alle zijn ingediend binnen
de ten laste gelegde periode van 1 juni 2006 tot en met 31 december 2010.
De rechtbank constateert dat op alle aangiften over de maanden oktober 2006 tot en met oktober 2010 een bedrag aan voorbelasting is ingevuld.
[bedrijf 35] heeft in opdracht van [verdachte] de aangiften omzetbelasting verzorgd. De bescheiden werden altijd aangeleverd door [naam 9] . [157]
[naam 9] heeft verklaard dat de administratieve gegevens door hem werden gebracht naar [bedrijf 35] en dat het ook is voorgekomen dat de gegevens werden opgehaald. [naam 9] legde altijd de administratieve bescheiden op volgorde en hij deed de bankbetalingen, de kasadministratie en de verkoopfacturen werden door hem opgemaakt. Dit alles gebeurde in opdracht van zijn broer [verdachte] . [158]
De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat de aangiften omzetbelasting van [bedrijf 1] werden ingediend door [bedrijf 35] op basis van gegevens die werden aangeleverd door [naam 9] en dat een en ander geschiedde in opdracht van [verdachte] . Gelet hierop en op het gegeven dat het de eenmanszaak van [verdachte] betreft, is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] de eindverantwoordelijke is voor de gedane aangiften omzetbelasting.
De rechtbank stelt verder vast dat de genoemde aangiften omzetbelasting zijn gedaan op basis van facturen afkomstig van verschillende plofbedrijven. Gelet op de eerder door de rechtbank gedane vaststelling dat die facturen als vals moeten worden bestempeld – van welke valsheid [verdachte] op de hoogte was – komt de rechtbank thans tot het oordeel, dat [verdachte] over de genoemde maanden in de jaren 2006 tot en met 2010 op basis van valse inkoopfacturen opzettelijk een te hoog bedrag aan voorbelasting heeft opgegeven, welke feiten ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven. Daardoor hoefde hij immers minder BTW af te dragen. De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van feit 3, zoals hierna onder 4.4 wordt weergegeven.
Van het doen van een onjuiste aangifte over de maand september 2006 spreekt de rechtbank verdachte vrij, nu die aangifte is gedaan op basis van facturen van het bedrijf [bedrijf 9] (en niet op basis van andere bedrijven die in het kader van dit onderzoek als plofbedrijven zijn aangemerkt) en de rechtbank niet bewezen acht dat de inkoopfacturen van [bedrijf 9] vals zijn.
4.3.9
Witwassen
Algemeen kader
Aan verdachte zijn onder feit 4 ter zake van witwassen diverse witwashandelingen ten laste gelegd, aangeduid met hoofdletters. Ter zake van elk van deze handelingen dient vast te staan dat er sprake is van geld met tenminste gedeeltelijk een criminele herkomst.
De verdediging neemt het standpunt in dat er alleen sprake is van criminele gelden met betrekking tot de BTW-bedragen die niet zijn afgedragen door de plofbedrijven waarbij volgens de verdediging [naam 1] als enige de initiator lijkt te zijn die betrokken is bij de oprichting van deze bedrijven.
Dit standpunt deelt de rechtbank niet. Op basis van de bewijsmiddelen opgenomen in dit vonnis staat vast dat er sprake is van BTW-fraude. Daarbij werd gebruik gemaakt van een frauduleuze factuurketen, in die zin dat er werd gefactureerd ter zake van leveringen die niet hadden plaatsgevonden op de wijze zoals op de factuur was vermeld. De financiering van die keten begon in de meeste gevallen bij de bedrijven [bedrijf 4] en [bedrijf 5] , doordat zij geld overmaakten naar het bedrijf van [verdachte] terzake van de auto’s die zij bij [verdachte] hadden gekocht. Dit geld, dat naar het oordeel van de rechtbank nog een legale herkomst heeft , werd door [verdachte] gebruikt ter betaling aan bedrijven die in de fraudeketen als plofbedrijven zijn te omschrijven. Gelet op de rol van die bedrijven in de keten, het feit dat betaling door [verdachte] plaatsvond op basis van valse facturen en in de fraudeketen werden gebruikt en gelet op het feit dat met de betaling van die gelden de fraudeketen in werking kon worden gezet, werden de door [verdachte] betaalde gelden crimineel geld op het moment dat die bedragen aan de plofbedrijven op basis van valse facturen werden betaald en in de fraudeketen werden aangewend om in Duitsland ingekochte auto’s te financieren. De gelden die werden gebruikt, waren daarmee van misdrijf afkomstig, te weten valsheid in geschrift.
Op grond van vorenstaande en op grond van hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard ten aanzien van het valselijk opmaken van de bedrijfsadministratie van verdachte onder feit 2 en het doen van onjuiste aangiften omzetbelasting onder feit 3, alsmede de hieronder besproken bewezenverklaring van de criminele organisatie waarvan verdachte deel uitmaakte, welke organisatie zich bezig hield met BTW-fraude, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de geldbedragen die onder feit 4 zijn vermeld, tenminste gedeeltelijk afkomstig zijn uit criminele activiteiten op het gebied van BTW-fraude met uit Duitsland ingevoerde auto’s en de daarbij ‘horende’ valsheid in geschrift.
Het bedrijf van verdachte is een eenmanszaak en was gevestigd te Veen [159] .
De ten laste gelegde onderdelen
Feit 4 sub A
Vanaf de bankrekening met nummer [rekeningnummer 1] , ten name van [verdachte] h/o [bedrijf 1] , zijn over de jaren 2006 tot en met 2010 tot een totaal van € 702.098,-- via betaalautomaten contant gelden opgenomen. € 21.810,-- daarvan is opgenomen in het buitenland. [160] Gezien het feit dat het om een rekening gaat van de eenmanszaak van verdachte en hij niet heeft aangegeven wie anders dan hij deze opnames gedaan zou hebben, alsmede de in het kasboek van verdachte aangetroffen boekingen in het kasboek [161] , acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, door deze gelden contant op te nemen, deze gelden voorhanden heeft gehad.
In de periode dat de aan verdachte onder feit 4 ten laste gelegde witwasfeiten zouden zijn gepleegd, eindigend op uiterlijk 31 december 2010, was art. 420bis 1 van het Wetboek van Strafrecht inzake “eenvoudig witwassen”, dat per 1 januari 2017 is ingevoerd, nog niet van toepassing. Toen gold nog de jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 26 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:MB4440) over het verwerven of voorhanden hebben van een voorwerp dat (on)middellijk afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf, waarbij de verdachte geen handelingen heeft verricht die zijn gericht op het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van de voorwerpen. In dat geval kon dat enkele verwerven of voorhanden hebben niet als witwassen worden gekwalificeerd.
Ten aanzien van hetgeen bij verdachte onder feit 4 sub A hiervoor bewezen is verklaard, stelt de rechtbank vast dat uit de zich in het FIOD-dossier bevindende bladen van het bij het bedrijf van verdachte aangetroffen kasboek van april 2008 en mei 2008 blijkt dat er contante opnames in het kasboek van het bedrijf van verdachte werden geboekt. De mogelijkheid bestaat dan ook dat de onder feit 4 A vermelde contante opnames geheel of deels in het kasboek van het bedrijf van verdachte zijn verwerkt of dat die opnames direct werden gebruikt voor contante betalingen zoals onder feit 4 sub B vermeld. Het een noch het ander kan uit het dossier worden afgeleid. De rechtbank is niet gebleken dat daar onderzoek naar is gedaan. Daardoor kan niet worden vastgesteld dat verdachte met betrekking tot bedoeld geldbedrag handelingen heeft verricht die zijn gericht op het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat geldbedrag en daarom kunnen de gedragingen onder feit 4 sub A niet als witwassen worden gekwalificeerd. Immers wanneer de opgenomen bedragen worden geboekt in het kasboek is van verbergen of verhullen geen sprake maar alleen van voorhanden hebben.
Daarmee is er sprake van een kwalificatie-uitsluitingsgrond en zal verdachte voor dit onderdeel van het bewezenverklaarde worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Feit 4 sub B
In april en mei 2008 is in het kasboek van de eenmanszaak van verdachte, een bedrag van
€ 483.300,-- verantwoord als contante uitgave aan [bedrijf 23] of [bedrijf 23] . In april 2008 drie boekingen voor een totaal van € 326.750,-- ten name van [bedrijf 23] en in mei 2008 drie voor een totaal van € 156.550,-- ten name van [bedrijf 23] . [162] [163]
[naam 9] heeft verklaard dat hij in dienst is van zijn broer [verdachte] en dat hij het kasboek bijhield. [164] Het bedrijf [bedrijf 23] kent hij niet. [165] Met betrekking tot hetgeen uit het procesdossier blijkt omtrent het niet bestaan van [bedrijf 42] verwijst de rechtbank naar hetgeen zij daarover bij feit 2 heeft overwogen.
Door deze gelden te (laten) boeken op naam van een niet bestaande vennootschap heeft verdachte deze gelden voorhanden gehad en de verplaatsing daarvan verhuld en acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat hij daarmee deze gelden heeft witgewassen. In het samenwerkingsverband van de criminele organisatie heeft hij dat samen en in vereniging met de daar genoemde personen gedaan. Deze criminele organisatie zal in het navolgende nog worden besproken.
Feit 4 sub C
Vanaf de bankrekening met nummer [rekeningnummer 1] , ten name van verdachte, zijn de navolgende geldbedragen overgeboekt naar de daarbij vermelde vennootschappen:
- in 2007 € 12.035.500,-- naar een bankrekening van [bedrijf 12] ; [166]
- in 2008 € 8.304.200,-- naar een bankrekening van [bedrijf 12] ; [167]
- in de periode 1 december 2009 tot en met 24 december 2010 € 13.816.350,-- naar een bankrekening van [bedrijf 15] ; [168]
- in de periode 17 februari 2009 tot en met 16 juni 2009 € 2.804.600,-- naar een bankrekening van [bedrijf 17] . [169] [170]
Ten aanzien van de betrokkenheid van de medeverdachten stelt de rechtbank het volgende vast.
De op de rekening van [bedrijf 12] gestorte gelden werden voor een groot deel vrijwel direct doorgestort naar [naam 14] (€ 2.479.271,27 in 2007 en € 2.191.300,-- in 2008) en naar [bedrijf 2] (€ 8.171.470,-- in 2007 en € 6.075.120,-- in 2008). [171]
[naam 1] was bestuurder van [bedrijf 12] van 14-02-2006 tot 30-01-2008. [172]
Volgens de overeenkomst “rekening-courant zonder krediet” ten name van [bedrijf 12] Horeca , staan als wettelijk vertegenwoordigers van de rekening met ingang van 2 maart 2006 vermeld [naam 1] en [naam 33] . [173] [174] Op grond van hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard ten aanzien van de criminele organisatie, staat de betrokkenheid van [naam 1] bij die betalingen vast. Van enige betrokkenheid van Bougie daarbij is niet gebleken.
De op de rekening van [bedrijf 15] gestorte gelden werden voor een deel doorbetaald aan [bedrijf 19] (€ 4.330.050,--) en voor een deel doorbetaald onder de naam [bedrijf 18] (€ 8.896.670, --) . [175]
Verdachte [naam 4] stond van 27-02-2009 tot 2-12-2009 ingeschreven als bestuurder van [bedrijf 15] . [176] Volgens de notulen van [bedrijf 27] van 10 mei 2009, trad zij per 10 mei 2009 af als directeur en werd [naam 1] als directeur aangesteld. [177] Blijkens de notulen van deze [bedrijf 27] van 10 november 2009 [178] blijft [naam 1] directeur van [bedrijf 15] . Van enige beëindiging van deze functie is uit het dossier niet gebleken.
Op grond van vorenstaande staat de betrokkenheid van [naam 1] bij [bedrijf 15] in voornoemde periode naar het oordeel van de rechtbank vast.
De op de rekening van [bedrijf 17] gestorte gelden werden voor een groot deel doorbetaald aan H [bedrijf 19] (€ 2.630.700,--) en naar [bedrijf 2]
(€ 59.500,--). [179]
Bij onderzoek van de bankafschriften betreffende het bankrekeningnummer van [bedrijf 17] is naar voren gekomen dat de betalingen vanaf de bankrekening van verdachte aan [bedrijf 17] op dezelfde dag, middels een spoedoverboeking (met vermelding type auto en meldcode), plaatsvonden als de betalingen van [bedrijf 17] , eveneens middels een spoedoverboeking, aan [bedrijf 19] [180] .
[naam 17] . was bestuurder van [bedrijf 17] van 15 januari 2009 tot 20 mei 2009 . [181]
Nadat [naam 17] . was medegedeeld dat in de periode dat hij directeur was [bedrijf 14] in Duitsland auto's zijn gekocht door deze BV die zijn betaald door de [bedrijf 17] , verklaarde hij dat dat inderdaad zo kan zijn . De heer [naam 16] vroeg hem of hij deze betalingen via de [bedrijf 17] kon doen. De bedragen voor de auto's kreeg hij op de rekening van de [bedrijf 17] betaald en vervolgens betaalde hij deze aan Duitsland. Hij verklaarde verder dat hij wist dat het om Mercedessen ging want dat stond in de omschrijving van de betalingen . De heer [naam 16] gaf hem telefonisch door welke bedragen hij zou ontvangen en vervolgens hoeveel hij moest overmaken naar Duitsland. Hij heeft de beslissing genomen om dit voor de heer [naam 16] te doen, omdat [naam 16] dit gevraagd had en dat er sprake van was, dat daar misschien een beloning tegenover kon staan. [182]
Tenslotte verklaarde [naam 17] . dat hij er van op de hoogte was, dat [bedrijf 14] zou worden gebruikt voor de autohandel van [naam 1] . [naam 1] had na enige tijd aangegeven dat [naam 16] directeur werd van deze besloten vennootschap. Hij heeft via de bankrekening van de [bedrijf 17] gedurende de maanden februari tot en met half juni 2009 betalingen ontvangen van [bedrijf 1] en deze vervolgens doorbetaald aan [bedrijf 19] in Duitsland in verband met de aankoop van auto’s bij [bedrijf 19] . [183]
Op grond van hetgeen de rechtbank hiervoor onder feit 2 heeft overwogen met betrekking tot [bedrijf 12] en [bedrijf 15] , staat vast dat deze vennootschappen onderdeel vormden van de fraudeketen inzake de invoer van auto’s uit Duitsland.
Ten aanzien van [bedrijf 17] staat op grond van de verklaring van [naam 17] . en de via deze Stichting gedane betalingen , afkomstig van [verdachte] , aan [bedrijf 19] en [bedrijf 2] , vast dat deze stichting onderdeel vormde van voornoemde fraudeketen.
Op grond van vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, door voornoemde gelden over te (laten) boeken naar voornoemde vennootschappen, die gelden heeft overgedragen en tevens, gelet op de rol van verdachte in de criminele organisatie, deze gelden heeft verworven en voorhanden gehad toen ze op voornoemde rekeningen werden ontvangen en daarvan gebruik heeft gemaakt in de fraudeketen, en daarmee dat hij deze gelden heeft witgewassen. In het samenwerkingsverband van de criminele organisatie heeft hij dat samen en in vereniging met de daar genoemde personen gedaan. Deze criminele organisatie zal hieronder nog worden besproken.
Feit 4 sub J
Van de bankrekening van [bedrijf 15] onder nummer [rekeningnummer 2] werd in de periode van 1 december 2009 tot en met 24 december 2010 een bedrag van € 8.896.670 overgemaakt naar twee Belgische rekeningen, namelijk rekening [rekeningnummer 5] en rekening [rekeningnummer 4] . In alle gevallen met daarachter de naam [bedrijf 18] . [184] Eerstgenoemde rekening staat ten name van [bedrijf 18] en loopt bij [bedrijf 32] . De tweede rekening staat ten name van [bedrijf 18] en loopt bij de [bedrijf 33] . [185]
[bedrijf 15] was gevestigd te Utrecht. [186]
Gelet op de aan verdachte ten laste gelegde pleegperiode (2 april 2006 tot en met 22 oktober 2010) en de periode waarin de betalingen vanaf de rekening van [bedrijf 15] zijn gedaan (1 december 2009 tot en met 24 december 2010), dient te worden beoordeeld welk bedrag is overgemaakt in de periode van 1 december 2009 tot 22 oktober 2010.
Uit de bescheiden die zijn toegezonden door de Belgische autoriteiten blijkt met betrekking tot voornoemde rekeningen het navolgende:
- In de periode 11 december 2009 tot 14 april 2010 werd vanaf de rekening van [bedrijf 15] € 4.659.970,-- op de rekening bij de [bedrijf 32] met nummer [telefoonnummer 9] van [bedrijf 18] (tot 31 maart 2010 was de benaming [bedrijf 18] ) overgeschreven. [187]
- In de periode 28 juni 2010 tot 16 augustus 2010 werd vanaf de rekening van [bedrijf 15] op de rekening bij de [bedrijf 33] met nummer [rekeningnummer 4] van [bedrijf 18] € 935.550,-- overgeschreven. [188]
Totaal derhalve € 5.614.820,--.
Op grond van vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat door [bedrijf 15] tot aan 22 oktober 2010 een bedrag van € 5.614.820,-- is overgemaakt aan [bedrijf 18] en (het voormalige) [bedrijf 18] . Uit de in de aanvang bij dit feit genoemde bescheiden komt naar voren dat er in de periode tot en met 24 december 2010 een bedrag van in totaal € 8.896.670,-- is overgemaakt naar [bedrijf 18] . Echter niet is vast te stellen welk deel van dat bedrag betrekking heeft op de periode tot en met 22 oktober 2010. De rechtbank acht daarom alleen het eerder genoemde bedrag van € 5.614.820,-- wettig en overtuigend bewezen.
Op grond van hetgeen de rechtbank hiervoor op basis van verklaringen en bescheiden heeft overwogen met betrekking tot de handelingen die via [bedrijf 18] en [bedrijf 18] werden verricht, staat ten aanzien van deze vennootschappen vast dat deze onderdeel vormden van voornoemde fraudeketen.
Tezamen met hetgeen de rechtbank hiervoor onder feit 2 en onder feit 4 sub C heeft overwogen ten aanzien van [bedrijf 15] , acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, door voornoemde gelden over te (laten) boeken naar deze vennootschap, die gelden heeft overgedragen en tevens, gelet op de rol van verdachte in de criminele organisatie, deze gelden heeft verworven en voorhanden gehad toen ze op voornoemde rekeningen werden ontvangen en daarvan gebruik heeft gemaakt in de fraudeketen en daarmee dat hij deze gelden heeft witgewassen. In het samenwerkingsverband van de criminele organisatie heeft hij dat samen en in vereniging met de daar genoemde personen gedaan, welke criminele organisatie in het navolgende nog zal worden besproken.
Feit 4 sub L
Van de bankrekening van [bedrijf 17] onder nummer [rekeningnummer 8] werd in de periode 17 februari 2009 tot en met 16 juni 2010 een bedrag van € 2.630.700,-- overgeboekt naar de Duitse bankrekening [rekeningnummer 6] ten name van [bedrijf 19] en € 59.500,-- naar de Duitse bankrekening [rekeningnummer 7] ten name van [bedrijf 2] . [189]
[bedrijf 17] was gevestigd te IJsselstein [190] .
Op grond van hetgeen de rechtbank onder feit 4 sub C met betrekking tot [bedrijf 17] heeft overwogen, staat vast dat verdachte, door voornoemde gelden over te (laten) boeken naar deze vennootschapen, die gelden heeft overgedragen en tevens, gelet op de rol van verdachte in de criminele organisatie, van deze gelden gebruik heeft gemaakt in de fraudeketen, en daarmee dat hij deze gelden heeft witgewassen. In het samenwerkings-verband van de criminele organisatie heeft hij dat samen en in vereniging met de daar genoemde personen gedaan.
Gewoontewitwassen
Met betrekking tot het aan verdachte tenlastegelegde gewoontewitwassen neemt de rechtbank in overweging dat volgens de wetsgeschiedenis sprake is van een gewoonte bij een pluraliteit van feiten die niet slechts toevallig op elkaar volgen, maar onderling in zeker verband staan, zowel wat betreft de objectieve aard van de feiten als wat betreft de subjectieve gerichtheid van de dader, zijnde de neiging van de dader om het feit steeds weer te begaan. De rechtbank acht op basis van hetgeen ten aanzien van het witwassen bewezen is verklaard wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in het kader van BTW fraude met auto’s uit Duitsland, gedurende een groot aantal jaren, beginnend in 2007 en eindigend eind 2010 van grote geldbedragen, die tenminste gedeeltelijk een criminele herkomst hadden, de herkomst heeft verhuld dan wel die geldbedragen heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen of daarvan gebruik heeft gemaakt middels een grote hoeveelheid transacties. Dit maakt naar het oordeel van de rechtbank dat sprake is van gewoontewitwassen. Zij komt derhalve tot een bewezenverklaring van feit 4, zoals hierna onder 4.4 wordt weergegeven.
4.3.10
De criminele organisatie
Algemeen kader
Om van een criminele organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht te kunnen spreken is vereist dat sprake is van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer personen met een bepaalde organisatiegraad, dat tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Van deelname is sprake als de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteuning biedt aan gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel beoogde oogmerk. Voor strafbare deelname is voorts voldoende dat de betrokkene in zijn algemeenheid weet dat er een organisatie bestaat en dat die organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. Wetenschap van een of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd is niet vereist, als de dader maar weet dat de organisatie het begaan van misdrijven beoogt. Evenmin is vereist dat de betrokkene daadwerkelijk heeft deelgenomen aan (alle) gepleegde misdrijven, noch dat zij heeft samengewerkt, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie.
Het voor een criminele organisatie vereiste oogmerk is gericht op het feitelijke en gewenste doel van de organisatie. Het oogmerk zal uit de bewijsmiddelen moeten blijken. Voor het bewijs daarvan zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd dan wel aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking, zoals daarvan kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de criminele organisatie.
De organisatie
De rechtbank is op grond van de bewezen verklaarde feiten van oordeel dat sprake was van een organisatie, een samenwerkingsverband tussen in ieder geval [verdachte] , [naam 1] , [naam 17] . , [naam 3] en [naam 4] , waarin sprake was van een onderlinge samenwerking gedurende een zekere periode in een gestructureerd verband.
De in het kader van die organisatie te verrichten handelingen waren nauw op elkaar afgestemd en vonden op verschillende plaatsen en op verschillende momenten plaats. Dit betekent dat de handelingen al naar hun aard een planmatig karakter droegen.
Vastgesteld is dat genoemde verdachten daarbij ieder hun rol vervulden, die overigens voor een aantal verdachten ten dele inwisselbaar is gebleken, zoals blijkt uit de verschillende elkaar opvolgende plofbedrijven en de daarbij betrokken personen.
Naast de vijf hiervoor genoemde personen zijn ook de verdachten [naam 7] , [bedrijf 7] , [naam 8] , [bedrijf 8] , [naam 5] , [bedrijf 4] , [bedrijf 6] , [bedrijf 5] en [bedrijf 5] in de tenlastelegging aangemerkt als lid van voornoemde organisatie. Bij vonnissen van heden zijn deze verdachten vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging, dan wel heeft de officier van justitie ten aanzien van [naam 7] en [bedrijf 7] de deelname aan een criminele organisatie laten vervallen met een wijziging tenlastelegging. De rechtbank zal hen om die reden bij de verdere bespreking buiten beschouwing laten.
Betrokkenen en rolverdeling
De rechtbank stelt vast dat [verdachte] bij de georganiseerde BTW-fraude de rol van cleaner en inkoper heeft gespeeld. Zijn autobedrijf voldeed op papier volledig aan de Wet omzetbelasting, maar doordat hij op basis van valse inkoopfacturen betaalde aan plofbedrijven, maakte hij daarmee de BTW-fraude mogelijk. Feitelijk kocht hij namelijk niet van de plofbedrijven, maar direct van de Duitse leveranciers. [verdachte] zorgde er ook voor dat de auto’s verkocht werden aan autohandelaars, hij onderhield daarin het contact.
[verdachte] werkte nauw samen met [naam 1] . [naam 1] bood hem auto’s uit Duitsland aan die via ploffers gekocht konden worden. [naam 1] zag deze auto’s ook vaak in Duitsland en onderhield daarover het contact met [verdachte] . [naam 1] was ook betrokken bij een groot aantal ploffers, waarvan [verdachte] inkoopfacturen in zijn administratie opnam . Ook werkte [verdachte] samen met [naam 3] . [naam 3] haalde bijvoorbeeld auto’ s op voor [verdachte] uit Duitsland, die bij het bedrijf van [verdachte] werden afgeleverd. Onder andere op zijn verzoek heeft [naam 4] een rekening geopend voor het plofbedrijf [bedrijf 15] .
De leidinggevende rol van [verdachte] blijkt hieruit dat onder andere [naam 3] en [naam 4] op zijn verzoek handelden. Datzelfde geldt voor derden, die niet als deelnemer vermeld staan op de tenlastelegging, maar die wel in opdracht van [verdachte] auto’s in Duitsland ophaalden , zoals bijvoorbeeld [naam 20] , [naam 13] en [naam 19] .
Ook [naam 1] speelde naar het oordeel van de rechtbank een leidinggevende rol binnen de organisatie. Die rol kan, gelet op het voorgaande, gekwalificeerd worden als inkoper, ploffer en afhaler. [naam 1] was immers bij een groot aantal plofbedrijven (in)formeel betrokken. Daarnaast onderhield hij veelvuldig contact met de Duitse autoleveranciers en kwam hij daar ook regelmatig om auto’s uit te kiezen en/of op te halen.
De samenwerking met [verdachte] werd hiervoor al omschreven . Ook met [naam 3] , [naam 17] . en [naam 4] werkte [naam 1] samen. Uit die samenwerking komt ook direct zijn leidinggevende rol naar voren; zo instrueerde hij [naam 17] . , maar ook [naam 3] en [naam 4] , over het doen van betalingen namens ploffers aan Duitse bedrijven en zijn er bedrijven op zijn verzoek op naam gezet door [naam 3] en [naam 4] . Ook derden, wiens namen niet terug komen op de tenlastelegging, handelden in zijn opdracht; [naam 21] werd op zijn verzoek betrokken bij [bedrijf 15] , [naam 18] maakte bedragen over namens [bedrijf 17] en [naam 20] haalde op verzoek van [naam 1] wel eens auto’s op in Duitsland.
De rechtbank stelt vast dat [naam 17] . binnen de criminele organisatie de rol van ploffer vervulde. Hij is immers bestuurder geweest van het plofbedrijf [bedrijf 14] en heeft in die hoedanigheid verzuimd BTW aangifte te doen (of BTW af te dragen). Daarnaast heeft hij als bestuurder van [bedrijf 17] betalingen verricht namens dit plofbedrijf ten behoeve van de criminele organisatie.
[naam 17] . heeft binnen de organisatie samengewerkt met [naam 3] , [naam 1] , [verdachte] en [naam 4] . Voor [naam 3] en [naam 1] tekende hij volmachten namens [bedrijf 14] . Daarnaast gaf [naam 1] aan hem door welke betalingen verricht moesten worden via [bedrijf 17] . [naam 3] heeft met zijn hulp een andere ploffer, [bedrijf 15] opgericht, voor welk bedrijf hij volgens [naam 3] ook de administratie deed. In verband met [bedrijf 15] heeft [naam 17] . ook met [naam 4] samengewerkt; in zijn bijzijn tekende zij de stukken voor de BV bij de notaris. Van [verdachte] ontving [naam 17] . de betalingen, die hij moest doorbetalen.
Ten aanzien van [naam 3] stelt de rechtbank vast dat hij in het onderhavige onderzoek heeft opgetreden als ploffer ( [bedrijf 15] , [bedrijf 23] , [bedrijf 18] ) en afhaler van auto’s uit Duitsland.
Hij heeft daarbij nauw samengewerkt met [naam 1] , [verdachte] , [naam 17] . en [naam 4] . Hij heeft betalingen doorgesluisd naar de Duitse leveranciers nadat er geld was gestort op de rekening van [bedrijf 18] afkomstig van [bedrijf 15] en feitelijk leiding gegeven aan [bedrijf 18] , [bedrijf 23] , Hajeco en [bedrijf 15] .
De rechtbank stelt tenslotte vast dat [naam 4] bij de organisatie betrokken is geraakt via haar man [naam 3] . [naam 4] is, op verzoek van [naam 3] zaakvoerder geweest van het bedrijf [bedrijf 18] , via welk bedrijf vele facturen zijn omgeleid. Daarnaast is zij bestuurder geweest van het plofbedrijf [bedrijf 15] en heeft zij op verzoek van [verdachte] , [naam 1] , [naam 3] en [naam 17] . de bankrekening van deze BV op haar naam gezet. Voor die bedrijven heeft zij ook veel betalingen verricht, waarmee zij aldus medeverantwoordelijk was voor de ‘administratieve kant’ van de BTW-fraude. Die betalingen werden verricht samen met haar man [naam 3] .
Oogmerk van de organisatie
Op grond van de hiervoor door de rechtbank weergegeven bewijsmiddelen, is de rechtbank van oordeel, zoals eerder overwogen, dat sprake is van BTW-fraude.
Uit die bewijsmiddelen kan verder niet anders worden afgeleid dan dat het feitelijke en gewenste doel van de organisatie in eerste instantie ook het plegen van BTW-fraude was.
Om dat algemene doel te kunnen realiseren, waren er valse inkoopfacturen nodig van bedrijven aan het autobedrijf van [verdachte] . Die facturen waren vals omdat die facturen niet overeenstemden met de goederenstroom zoals die in werkelijkheid plaatsvond, terwijl de bedrijven van wie werd afgenomen, ook niet de beschikkingsmacht hadden over die auto’s. Door het opnemen van die valse facturen in de bedrijfsadministratie van [bedrijf 1] was sprake van een administratie die niet voldoet aan de daaraan bij of krachtens de belastingwet gestelde eisen.
BTW-fraude als deze kenmerkt zich verder door het in de keten van bedrijven niet afdragen van omzetbelasting door een van de partijen in de keten, de zogenaamde plofbedrijven, zijnde de bedrijven via welke de hiervoor genoemde facturenstroom liep.
Het niet, niet juist of onvolledig doen van aangiften omzetbelasting, is daarna een logische vervolgstap in die fraude. Daarmee bleef de gang van zaken immers zolang mogelijk voor de Belastingdienst verhuld.
Teneinde een controle door de Belastingdienst te bemoeilijken of onmogelijk te maken, paste het in die fraude ook om in sommige gevallen geen administratie te bewaren.
Het witwassen tenslotte is een logisch uitvloeisel van de BTW-fraude. BTW-fraude kan immers niet bestaan zonder geldstromen waarbij de aard en herkomst van de geldbedragen wordt verhuld, door de geldstromen een andere weg te laten volgen dan de goederenstroom.
Vanwege hun vergaande onderlinge samenhang, zijn al deze handelingen als oogmerk van de organisatie te beschouwen.
Op basis van de bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat [verdachte] en [naam 1] door hun handelingen leiding gaven aan de gedragingen die strekten tot of rechtstreeks verband hielden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie en dat [naam 17] . , [naam 3] en [naam 4] daaraan door hun handelingen een bijdrage leverden. Er was evident ten aanzien van deze drie geen sprake van een incidentele, toevallige rol.
Conclusie rechtbank
Op basis van vorenstaande komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van hetgeen onder feit 1 ten laste is gelegd, zoals hierna onder 4.4 wordt weergegeven.
4.3.11
Het verzoek van de verdediging om [naam 9] te horen
De rechtbank acht het horen van [naam 9] , de broer van verdachte, niet noodzakelijk in het licht van hetgeen hiervoor al is vastgesteld en geconcludeerd met betrekking tot de voorraadlijsten. Het door de raadsman bedoelde briefje wordt niet als bewijs gebruikt, zodat ook het horen van [naam 9] in dat kader door de rechtbank niet als noodzakelijk wordt aangemerkt, nu de lezing van de verdediging daarover wordt gevolgd. De noodzakelijkheid om [naam 9] te horen over aantekeningen die op [bedrijf 12] facturen staan, is de rechtbank in het kader van de strafzaak tegen verdachte bij gebrek aan voldoende motivering, evenmin gebleken. De rechtbank wijst het verzoek om [naam 9] te horen dan ook af.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1
in de periode van 1 januari 2006 tot en met 7 december 2010 in Nederland en Duitsland en België heeft deelgenomen aan een organisatie, die werd gevormd door hem verdachte, en
- [naam 1] en
- [naam 34] en
- [naam 3] en
- [naam 4] ,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
- het plegen van valsheid in geschrift en
- het opzettelijk doen van onjuiste en/of onvolledige aangiften met betrekking tot de omzetbelasting en
- het opzettelijk niet doen van aangiften met betrekking tot de omzetbelasting en
- het opzettelijk niet voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de belastingwet gestelde eisen en/of het opzettelijk niet bewaren van boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers en
- witwassen van geldbedragen
zulks terwijl hij, verdachte, van bedoelde organisatie leider was;
feit 2
in de periode van 1 januari 2006 tot en met 7 december 2010 te Veen, in de gemeente Aalburg, de bedrijfsadministratie van zijn onderneming, handelend onder de naam [bedrijf 1] - zijnde de bedrijfsadministratie voornoemd een samenstel van geschriften dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid in die bedrijfsadministratie voornoemd opgenomen en verwerkt en/of doen opnemen en/of
doenverwerken, een groot aantal valse inkoopfacturen, waaronder
* 2 inkoopfacturen, uit de periode maart 2006 tot en met maart 2007, ( F/2511 en F/2503) volgens factuuropdruk telkens afkomstig van [bedrijf 11] . en telkens gericht aan [bedrijf 1] , en
* 6 inkoopfacturen, uit de periode van januari 2007 tot en met juli 2007, (F/2062, F/2082, F/2104, F/2139, F/2137 en F/2155) volgens factuuropdruk telkens afkomstig van [bedrijf 3] . en telkens gericht aan [bedrijf 1] , en
* 8 inkoopfacturen, uit de periode juli 2007 tot en met april 2008 (F/1708, F/1976, F/1898, F/1670, F/1827, F/1787, F/1924 en F/1869), volgens factuuropdruk telkens afkomstig van [bedrijf 12] . en telkens gericht aan [bedrijf 1] , en
* 2 inkoopfacturen, uit de periode april 2008 tot en met mei 2008, (F/2431 en F/2441), volgens factuuropdruk telkens afkomstig van [bedrijf 23] en telkens gericht aan [bedrijf 1] , en
* 8 inkoopfacturen, uit de periode mei 2008 tot en met februari 2009, (F/1488, F/1494, F/1502, F/1530, F/1577, F/1573, F/1558 en F/1599) volgens factuuropdruk telkens afkomstig van [bedrijf 13] en telkens gericht aan [bedrijf 1] , en
* 8 inkoopfacturen, uit de periode van februari 2009 tot en met juli 2009, (F/1344, F/1375, F/1399, F/1401, F/1414, F/1425, F/1440 en F/1460) volgens factuuropdruk telkens afkomstig van [bedrijf 14] en telkens gericht aan [bedrijf 1] , en
* 8 inkoopfacturen, uit de periode van juli 2009 tot en met december 2009, (waaronder F/1244, F/1307, F/1316 en F/2335) volgens factuuropdruk telkens afkomstig van [bedrijf 16] . en telkens gericht aan [bedrijf 1] , en
* 8 inkoopfacturen, uit de periode van december 2009 tot en met september 2010,
(F/0969, F/0902, F/1093, F/1146, F/1165, F/1202, F/1237 en F/2266 ) volgens
factuuropdruk telkens afkomstig van [bedrijf 15] en telkens gericht aan
[bedrijf 1] ,
terwijl een inkoop van auto's zoals op die facturen vermeld, in werkelijkheid niet tussen die voornoemde ondernemingen heeft plaatsgevonden, en
terwijl in werkelijkheid geen sprake was van tussen die ondernemingen overeengekomen transacties zoals gebruikelijk in het handelsverkeer, en
terwijl in werkelijkheid sprake was van opgezette schijntransacties met het vooropgezette doel om in het kader van een internationale BTW-fraude de Nederlandse Staat financieel te benadelen op het terrein van omzetbelasting en zichzelf financieel te bevoordelen ten koste van de Nederlandse Staat,
zulks met het oogmerk om dat samenstel van geschriften, als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
feit 3
in de periode van 1 juni 2006 tot en met 31 december 2010 in de gemeente Apeldoorn, meermalen, telkens opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, aangifte voor de omzetbelasting op naam van [verdachte] , als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten over de maandelijkse aangiftetijdvakken
  • maanden
  • maanden januari 2007 tot en met december 2007, en
  • maanden januari 2008 tot en met december 2008, en
  • maanden januari 200
  • maanden januari 2010 tot en met oktober 2010,
onjuist heeft gedaan, immers heeft hij, verdachte, toen aldaar opzettelijk in de bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Apeldoorn, langs elektronische weg ingeleverde aangiftebiljetten omzetbelasting over genoemde aangiftetijdvakken telkens een te hoog bedrag aan voorbelasting opgegeven, terwijl die feiten telkens ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven;
feit 4
in de periode van 2 april 2006 tot en met 22 oktober 2010 in Nederland en/of in Spanje en/of in België, tezamen en in vereniging met anderen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededaders uit hoofde van die gewoonte, in voornoemde periode van voorwerpen, te weten van de navolgende geldbedragen de herkomst verhuld, en voorwerpen, te weten de navolgende geldbedragen, verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of
daarvangebruik gemaakt, terwijl hij, verdachte, en zijn mededaders wisten dat die geldbedrag(en), geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, door:
A)
vanaf de bankrekening nr. [rekeningnummer 1] ten name van [verdachte] (h.o .d.n. [bedrijf 1] ) een totaalbedrag groot euro 702.098,-- in contanten op te nemen
en
B)
de navolgende geldbedragen als kasuitgave in het kasboek van het [bedrijf 1] jaar 2008 te boeken of te laten boeken met als verantwoording " [bedrijf 23] " of " [bedrijf 23] ", terwijl die " [bedrijf 23] "en " [bedrijf 23] " als ondernemingen rechtens niet bestonden; het betroffen de navolgende geboekte geldbedragen in euro's:
- april 24 58.000,-- en
- april 25 110.500,-- en
- april 29 158.250,-- en
- mei 6 55.050,-- en
- mei 7 39.000,-- en
- mei 8 62.500,--
en
C)
vanaf de bankrekening nr. [rekeningnummer 1] , ten name van [verdachte] (h.o .d.n. [bedrijf 1] ) de navolgende geldbedragen over te boeken of te laten overboeken naar bankrekeningen ten name gesteld van de navolgende bedrijven, te weten:
- in het jaar 2007 naar [bedrijf 12] , een totaalbedrag groot euro 12.035.500,-- en
- in het jaar 2008 naar [bedrijf 12] , een totaalbedrag groot euro 8.304.200
,-- en
- in de periode van 1 december 2009 tot en met 24 december 2010, naar [bedrijf 15] , een totaalbedrag groot euro 13.816.350,-- en
- in de periode van 1 januari 2009 tot en met 30 juni 2009, naar [bedrijf 17] , een totaalbedrag groot euro 2.804.600,--
en
J)
vanaf de bankrekening nr. [rekeningnummer 2] , ten name gesteld van [bedrijf 15] , in de periode van 1 december 2009 tot en met 31 augustus 2010, een totaalbedrag groot euro 5.614.820,--, te laten overboeken naar de Belgische bankrekeningen [rekeningnummer 3] ( [bedrijf 32] , ten name gesteld van [bedrijf 18] en [rekeningnummer 4] ( [bedrijf 33] ten name gesteld van [bedrijf 18]
en
L)
vanaf de bankrekening [rekeningnummer 8] , ten name gesteld van [bedrijf 17] , in de periode van 1 februari 2009 tot en met 30 juni 2010,
  • een totaalbedrag groot euro 2.630.700,-- te laten overboeken naar de Duitse bankrekening [rekeningnummer 6] ten name gesteld van [bedrijf 19] en
  • een totaalbedrag groot euro 59.500,-- te laten overboeken naar de Duitse bankrekening [rekeningnummer 7] ten name gesteld van [bedrijf 2] .
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Ten aanzien van feit 4 (witwasfeiten) overweegt de rechtbank het volgende.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen onder 4.3.9 kunnen de gedragingen onder feit 4 sub A niet als witwassen worden gekwalificeerd en zal verdachte voor dit onderdeel van het bewezenverklaarde worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Er zijn voor het overige geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de bewezen verklaarde feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, rekening houdende met de overschrijding van de redelijke termijn, gevorderd aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 4 jaar, zulks met aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat bij een bewezenverklaring van een of meerdere ten laste gelegde feiten bij de strafmaat in hoge mate dient te worden betrokken dat de redelijke termijn fors is overschreden. Hij acht, mede gelet op het feit dat een aantal medeverdachten in het kader van een schikking taakstraffen hebben gekregen, een taakstraf met eventueel daarnaast een voorwaardelijke straf op zijn plaats.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heef zich schuldig gemaakt aan het (mede)plegen van witwassen, valsheid in geschrift en het doen van onjuiste belastingaangiften. Deze feiten zijn gepleegd vanuit zijn leidinggevende rol binnen een criminele organisatie die zich primair richtte op het plegen van BTW-fraude met betrekking tot uit Duitsland afkomstige auto’s.
[verdachte] speelde met zijn autobedrijf een belangrijke rol in de handelsketen waarin de fraude werd gepleegd. In het dossier is deze rol ook wel aangeduid als die van ‘cleaner’ . Feitelijk was [verdachte] de rechtstreekse afnemer bij de Duitse leveranciers van de auto’s waar de BTW-fraude betrekking op had. Deze auto’s werden echter gefactureerd aan [verdachte] via de zogenaamde plofbedrijven, die de BTW niet afdroegen. Op het eerste gezicht voldeed [verdachte] wel aan zijn BTW-verplichtingen en kon hij zaken doen met bonafide autobedrijven of te goeder trouw zijnde particulieren. [verdachte] was met zijn autobedrijf als het ware de poort naar de reguliere autohandel. Het afzetten van de fraude-auto’s was natuurlijk van wezenlijk belang voor de criminele organisatie, omdat alleen met de verkoop van de fraude-auto’s verdiend kon worden aan de BTW-fraude.
[verdachte] was samen met [naam 1] de belangrijkste man binnen de criminele organisatie. [verdachte] was daarbij vooral verantwoordelijk voor de verkoop van de auto’ s, [naam 1] hield zich meer bezig met de inkoop van de auto’s via de plofbedrijven.
Mede gelet op de eigen verklaring van [verdachte] , werd hij met deze handelswijze ‘ slapend rijk’. [verdachte] ontving per sms de gegevens van auto’s en kon vanaf het strand in Spanje per sms die interessante auto’s aanbieden voor een lage prijs en/of met een ruimere winstmarge, dankzij de BTW-fraude. [verdachte] hoefde blijkbaar op een gegeven moment niet zelf meer naar Duitsland om auto’s uit te zoeken en deed niets meer dan een sms’je sturen om de auto’s te verkopen. Waar bonafide autodealers hard moeten werken om hun auto’s te verkopen, was dat voor [verdachte] geen moeite. In dat kader is het tekenend dat de omzet van het autobedrijf van [verdachte] in 2006 en 2007 enorm steeg ten opzichte van 2005; de omzet is in die periode meer dan vertienvoudigd, zonder dat daarvoor extra mankracht nodig was. In de periode van 2006 tot en met 2010 zijn in totaal ongeveer 1500 auto’s ingekocht en doorverkocht, waarbij sprake was van BTW-fraude. Het totale benadelingsbedrag van de fiscus wordt geschat op bijna vijftien miljoen euro. Ook uit de bewezenverklaarde bedragen bij het witwassen volgt dat de fraude een enorme omvang heeft gehad en de criminele organisatie daarmee veel geld moet hebben verdiend.
Door te handelen zoals bewezen is, treedt concurrentievervalsing op in de autohandel, omdat auto’s worden verkocht tegen een lagere prijs dan wanneer de auto’s zouden zijn verkocht terwijl alle bedrijven in de handelsketen wel aan hun BTW-verplichtingen hadden voldaan. Daar komt bij dat zwarte winsten werden gegenereerd, doordat geen BTW werd afgedragen door de plofbedrijven, welke winsten ten goed kwamen aan de organisatie. Een groot gedeelte van de daadwerkelijk behaalde winst werd zo buiten het zicht van de Belastingdienst gehouden. De verdachte heeft voorts misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer pleegt te worden gesteld in schriftelijke stukken met bewijsbestemming, zoals de in de onderhavige zaak aan de orde zijnde inkoopfacturen. Bovendien leidt BTW-fraude ertoe dat de belangen van de fiscus, en daarmee de samenleving als geheel, op grove wijze worden geschonden. Met de heffing van omzetbelasting wordt immers beoogd de Staat der Nederlanden geldmiddelen te verschaffen die voor de taakvervulling noodzakelijk zijn. Het plegen van BTW-fraude leidt er uiteindelijk toe dat belastingplichtigen meer belasting moeten betalen.
De rechtbank houdt bij de bepaling van de op te leggen straf rekening met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan, zoals hiervoor omschreven. De rechtbank is voorts niet gebleken van relevante persoonlijke omstandigheden die van invloed zijn op de strafmaat. Het strafblad van verdachte is nagenoeg blanco. Ook dat is derhalve niet van invloed op de strafmaat. Artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht is formeel wel van toepassing.
De LOVS-oriëntatiepunten hanteren bij fraudedelicten een gevangenisstraf van minimaal 24 maanden als uitgangspunt in geval het benadelingsbedrag een miljoen euro of meer bedraagt. In deze zaak is het benadelingsbedrag velen malen hoger dan die miljoen euro, terwijl de feiten ook nog eens zijn gepleegd in een crimineel samenwerkingsverband, waarbinnen verscheidene strafbare feiten werden gepleegd gedurende meerdere jaren. Alleen een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf is daarom passend. De rechtbank is van oordeel dat de feiten een gevangenisstraf rechtvaardigen van 42 maanden. Echter, de rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn is overschreden.
Verdachte is op 24 mei 2011 in verzekering gesteld. Verdachte kon daaraan in redelijkheid de verwachting ontlenen dat tegen hem strafvervolging zou worden ingesteld. De rechtbank neemt die datum dan ook als begindatum voor bepaling van de redelijke termijn. De rechtbank doet heden, 31 juli 2019, uitspraak. Het tijdsverloop tussen het aanvangsmoment van de ‘criminal charge’ als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en het wijzen van vonnis door de rechtbank bedraagt derhalve meer dan acht jaar.
Bij de beoordeling of de redelijke termijn is overschreden kunnen bijzondere omstandigheden een rol spelen, zoals de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Hoewel de onderhavige zaak zeer omvangrijk en complex van aard is en de verdediging onderzoekswensen heeft ingediend, is de rechtbank van oordeel dat die redenen bij lange na niet het gehele tijdsverloop verklaren.
De redelijke termijn is dan ook ruimschoots overschreden. De rechtbank laat dit zwaar meewegen bij de uiteindelijke straftoemeting. In plaats van de 42 maanden die de rechtbank in beginsel passend acht, zal aan verdachte, gelet op de overschrijding van de redelijke termijn, een gevangenisstraf worden opgelegd voor de duur van 30 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 47, 51, 57, 63, 140, 225 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 68, 69 en 72 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Voorvragen
-
verklaart de dagvaarding nietigvoor zover deze betrekking heeft op de onder feit 1 vermelde zinsnede “en/of een of meer (andere) natuurlijke perso(o)n(en) en/of (rechts)perso(o)n(en)”;
- verklaart de dagvaarding voor het overige geldig;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het onder feit 4 sub A bewezen verklaarde geen strafbaar feit is en
  • verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
  • verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
-
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 30 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. Kooijman, voorzitter, mr. Collombon en mr. Schnitzler, rechters, in tegenwoordigheid van De Roos en mr. Hoezen, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 31 juli 2019.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld: *een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer 45590 van de FIOD, kantoor Rotterdam, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 6299, plus een bijlage met daarin een aantal facturen genummerd van F/0001 t/m F/7510.
2.AH-018-a-1, pagina’s 1115 t/m 1121 van dossier 45590.
3.Excel-bestand “ [bestandnaam] ”, met factuurnummers F/0001 t/m F/7475.
4.7-OPV-1, pagina 346 van dossier 45590.
5.1-OPV-1, pagina 72 van dossier 45590.
6.AH-171, pagina’s 1912 t/m 1914 van dossier 45590.
7.F/2511, opgenomen in digitale F-bijlage bij dossier 45590.
8.F/2503, opgenomen in digitale F-bijlage bij dossier 45590.
9.AH-018-a-1 2/8, pagina 1116 van dossier 45590.
10.7-OPV-1, pagina 345, 3e alinea, van dossier 45590.
11.KvK-007, pagina 6000 van dossier 45590.
12.7-OPV-1, pagina 346 van dossier 455590.
13.B-091, pagina 5441 van dossier 45590.
14.B-092, pagina 5445 van dossier 45590.
15.7-OPV-1, pagina 345, 1e alinea, van dossier 45590.
16.V-24-01, pagina’s 2437, 2438 en 2441 van dossier 45590.
17.11-OPV-1, pagina 392 van dossier 45590.
18.1-OPV-1, pagina 92 van dossier 45590.
19.AH-171, pagina’s 1912 t/m 1914 van dossier 45590; 1-OPV-1, pagina 95 van dossier 45590.
20.F/2062, F/2082, F/2104, F/2139, F/2137 en F/2155, opgenomen in digitale F-bijlage bij dossier 45590.
21.AH-018-a-1, 2/8, pagina 1116 van dossier 45590.
22.11-OPV-1, pagina 392 van dossier 455590.
23.B-084, pagina 5408 van dossier 45590.
24.1-OPV-1, pagina 94 van dossier 45590.
25.4-OPV-1, pagina’s 178 en 187 van dossier 45590.
26.AH-171, pagina’s 1914 en 1915 van dossier 45590.
27.F/0016, F/0017, F/0019, F/0021, F/1605 t/m F/1913, F/1915 t/m F/2043, F/2047, F/2050, F/2051, F/2054, F/2058 t/m F/2060, F/2447 t/m F/2450, F/2452, F/2455, F/2488 en F/2491, opgenomen in digitale F-bijlage bij dossier 45590.
28.AH-018-a-1, 1/8 en 2/8, pagina’s 1115 en 1116 van dossier 45590.
29.F/0687, F/0533, F/0044, F/0639, F/0626, F/0249, F/0594, opgenomen in digitale F-bijlage bij dossier 45590.
30.F/7112, opgenomen in digitale F-bijlage bij dossier 45590.
31.1-OPV-1, pagina 66 van dossier 45590; D-139-b t/m d, pagina’s 3159 t/m 3162 van dossier 45590.
32.F/1608, opgenomen in digitale F-bijlage bij dossier 45590.
33.4-OPV-1, pagina 195 van dossier 45590.
34.KvK-005, pagina 5995 van dossier 45590.
35.4-OPV-1, pagina 188 van dossier 45590.
36.4-OPV-1, pagina 177 van dossier 45590.
37.4-OPV-1, pagina 186 van dossier 45590.
38.AH-002-a, pagina 598 van dossier 45590.
39.KvK-005, pagina’s 5995 en 5996 van dossier 45590.
40.1-OPV-1, pagina 65 en 66 van dossier 45590; KvK-005, pagina’s 5994 en 5995 van dossier 45590.
41.AH-113-b-1, pagina’s 1477 en 1479 van dossier 45590.
42.F/0001 t/m F/0012, opgenomen in digitale F-bijlage bij dossier 45590.
43.AH-102, pagina’s 1440 en 1441 van dossier 45590.
44.3-OPV-1, pagina’s 159 en 161 van dossier 45590.
45.1-OPV-1, pagina 61 van dossier 45590.
46.AH-171, pagina 1915 van dossier 45590.
47.AH-018-a-1, p. 2/8, pagina 1116 van dossier 45590.
48.AH-102, pagina 1441 van dossier 45590.
49.3-OPV-1, pagina’s 0157 (onderaan) en 0158 (bovenaan) van dossier 45590.
50.1-OPV-1, pagina 61 van dossier 45590.
51.AH-102, pagina 1441 van dossier 45590.
52.3-OPV-1, pagina 160 van dossier 45590.
53.AH-001-c, pagina 574 van dossier 45590.
54.KvK-003, pagina’s 5987 en 5988 van dossier 45590.
55.KvK-003, pagina’s 5985 en 5986 van dossier 45590.
56.KvK-004, pagina’s 5991 en 5992 van dossier 45590.
57.AH-113-b-1, pagina’s 1477 en 1480 van dossier 45590.
58.12-OPV-1, pagina 409 en 412 t/m 415 van dossier 45590.
59.1-OPV-1, pagina 85 van dossier 45590.
60.AH-171, pagina 1915 van dossier 45590.
61.F/1488, F/1494, F/1502, F/1530, F/1577, F/1573, F/1558 en F1599, opgenomen in digitale F-bijlage bij dossier 45590.
62.AH-018-a-1, 1/8 en 2/8, pagina’s 1115 en 1116 van dossier 45590.
63.12-OPV-1, pagina 409, laatste alinea, van dossier 45590.
64.KvK-010, pagina 6011 van dossier 45590.
65.12-OPV-1, pagina’s 408 en 409 van dossier 45590.
66.B-0085, pagina 5413 van dossier 45590; B-0085-a, pagina 5416 van dossier 45590.
67.AH-113-b-1, pagina’s 1477, 1479 en 1480 van dossier 45590.
68.1-OPV-1, pagina’s 58 en 88 van dossier 45590.
69.AH-171, pagina 1915 van dossier 45590.
70.AH-018-a-1, 1/8 en 2/8, pagina’s 1115 en 1116 van dossier 45590.
71.KvK-013, pagina’s 6021, 6023 en 6024 van dossier 45590.
72.6-OPV-1, pagina 306 van dossier 45590; B-086, pagina 5419 van dossier 45590.
73.KvK-014, pagina 6025-6026 van dossier 45590.
74.AH-001-a, pagina’s 557 onderaan en 558 bovenaan van dossier 45590.
75.6-OPV-1, pagina’s 319 en 320 van dossier 45590.
76.AH-113-L, pagina 1489 van dossier 45590; D-0035-a, pagina 2707 van dossier 45590.
77.6-OPV-1, pagina 321 van dossier 45590.
78.1-OPV-1, pagina 95 van dossier 45590.
79.AH-171, pagina 1915 van dossier 45590.
80.AH-018-a-1, 1/8 en 2/8, pagina’s 1115 en 1116 van dossier 45590.
81.Excel-bestand “45590-Facturen”, met factuurnummers F/0001 t/m F/7475.
82.13-OPV-1, pagina 425 van dossier 45590.
83.KvK-017, pagina’s 6045 t/m 6048 van dossier 45590.
84.13-OPV-1, pagina 0424 van dossier 45590.
85.B-087, pagina 5425 van dossier 45590.
86.KvK-014, pagina’s 6025-6026 van dossier 45590.
87.1-OPV-1, pagina 97 van dossier 45590.
88.1-OPV-1, pagina’s 58 en 99 van dossier 45590.
89.AH-171, pagina’s 1915 en 1916 van dossier 45590.
90.AH-018-a-1, 1/8 en 2/8, pagina’s 1115 en 1116 van dossier 45590.
91.1-OPV-1, pagina 101 van dossier 45590.
92.B-088, pagina 5431 van dossier 45590; B-104, pagina 5497 van dossier 45590.
93.KvK-032, pagina’s 6083 t/m 6085 van dossier 45590.
94.5-OPV-1, pagina 221 van dossier 45590; AH-130-a, pagina 1747 van dossier 45590; AH-125-a, pagina 1637 van dossier 45590.
95.AH-128-l, pagina’s 1725 en 1727 van dossier 45590.
96.1-OPV-1, pagina 102 van dossier 45590.
97.G-05-01, pagina’s 2487 t/m 2489 en 2492 en 2494 van dossier 45590.
98.G-05-02, pagina 2511 van dossier 45590.
99.G-05-02, pagina’s 2510 en 2512 t/m 2515 van dossier 45590.
100.G-04-01, pagina’s 2464, 2466, 2467 en 2468 van dossier 45590.
101.V-08-01, pagina 2210 van dossier 45590; V08-04, pagina 2225 van dossier 45590.
102.V-08-04, pagina 2225 van dossier 45590.
103.V-04-01, pagina’s 2146, 2147 en 2149 van dossier 45590.
104.FBC 455590-6-A-1, pagina 2152 van dossier 45590; 4-OPV-1, pagina 0198 van dossier 45590.
105.FBC 455590-6-A-1, pagina 2152 van dossier 45590; 1-OPV-1, pagina 0061 van dossier 45590.
106.V-12-02, pagina’s 2303 en 2304 van dossier 45590.
107.V-12-03, pagina’s 2306 t/m 2308 van dossier 45590.
108.V-12-05, pagina’s 2319 en 2320 van dossier 45590.
109.V-12-06, pagina 2324 van dossier 45590.
110.V-12-09, pagina’s 2346 en 2347 van dossier 45590.
111.V-13-01, pagina’s 2356 t/m 2359 van dossier 45590.
112.G-09-01, pagina’s 2542, 2544 en 2545 van dossier 45590.
113.V-10-02, pagina 2260 van dossier 45590.
114.V-10-03, pagina’s 2265 t/m 2267 van dossier 45590.
115.V-10-04, pagina’s 2273 en 2274 van dossier 45590.
116.V-10-05, pagina 2278 van dossier 45590.
117.V-10-06, pagina 2285 van dossier 45590.
118.V-10-07, pagina’s 2289 en 2293 van dossier 45590.
119.G-18-01, pagina’s 2586 t/m 2588 van dossier 45590.
120.G-10-01, pagina’s 2550 en 2551 van dossier 45590.
121.G-17-01, pagina’s 2573, 2575 t/m 2578, 2580 en 2581 van dossier 45590.
122.AH-126-a, pagina 1645 van dossier 45590.
123.AH-18-b, pagina’s 1136 en 1137 van dossier 45590.
124.D-0059-b, pagina’s 2775 en 2776 van dossier 45590.
125.AH-018-b-1, pagina 1141 van dossier 45590.
126.AH-018-d, pagina’s 1165 en 1166 van dossier 45590.
127.D-0059-c t/m D-0059-l, pagina’s 2777 t/m 2790 van dossier 45590.
128.AH-128-c, pagina’s 1651 t/m 1653 van dossier 45590.
129.AH-128-c, pagina 16523 van dossier 45590; D-0059-m, pagina 2791 van dossier 45590.
130.14-OPV-1, pagina’s 501 t/m 516 van dossier 45590.
131.T-002-52, pagina 1942 van dossier 45590.
132.T-003-545, pagina 1982 van dossier 45590.
133.T-003-738, pagina 1988 van dossier 45590.
134.T-002-26, pagina 1940 van dossier 45590.
135.T-002-409, pagina 1958 van dossier 45590.
136.T-004-1112, pagina 1994 van dossier 45590.
137.T-03-17082010, pagina 2042 van dossier 45590.
138.T-003-32, pagina’s 1967 t/m 1969 van dossier 45590; AH-123, pagina 1629 van dossier 45590.
139.AH-146-c, pagina’s 1789 t/m 1790 van dossier 45590.
140.AH-146-c, pagina’s 1789 t/m 1791 van dossier 45590.
141.D-0087-b, pagina’s 2882 en 2883 van dossier 45590.
142.D-0087-i, pagina 2930 van dossier 45590.
143.D-0087-j pagina’s 2938 t/m 2955 van dossier 45590.
144.D-0087-b pagina 2883 van dossier 45590.
145.D-0087-c, pagina’s 2886 t/m 2903 van dossier 45590.
146.D-0087-j pagina 2938 tm 2955 van dossier 45590.
147.D-0087-b. pagina’s 2881 en 2882 van dossier 45590
148.D-0087-i. pagina 2930 van dossier 45590.
149.AH-146-e, paginapagina 1796 van dossier 45590.
150.AH-146-e, pagina 1796 van dossier 45590.
151.V10-07, pagina 2289 van dossier 45590.
152.D-0211-e, pagina 3640 van dossier 45590.
153.D-085, pagina’s 2868 t/m 2874 van dossier 45590.
154.AH-171, pagina’s 1912 tot en met 1916 van dossier 45590; B-0081-aa en B-0081-a, pagina’s 5392 t/m 5397 van dossier 45590.
155.B-0081, pagina 5388 van dossier 45590.
156.B-0081-a, pagina 5395 van dossier 45590.
157.G-19, pagina’s 2603 en 2604 van dossier 45590.
158.V-21, pagina 2427 van dossier 45590.
159.KvK-001, pagina 5979 dossier 45590
160.AH-124-b, pagina 1634 van dossier 45590.
161.D-0291-a en D-0291-b, pagina’s 4022 en 4023 van dossier 45590.
162.AH-125-f, pagina 1644 van dossier 45590.
163.D-0291-a, pagina 4022 van dossier 45590; D-0291-b, pagina 4023 van dossier 45590.
164.V-21-01, pagina 2402 van dossier 45590.
165.V-21-01, pagina 2407 van dossier 45590.
166.AH-119, pagina 1565 van dossier 45590.
167.AH-119, pagina 1566 dossier 45590.
168.AH-159-c, pagina’s 1862 en 1863 van dossier 45590
169.AH-146-e, pagina 1796 van dossier 45590.
170.D-085, pagina’s 2868 t/m 2874 van dossier 45590.
171.AH-119, pagina’s 1565 en 1566 van dossier 45590.
172.4-OPV-1, pagina 176 van dossier 45590.
173.AH-119, pagina 1567 dossier 45590.
174.D-0029, pagina 268 dossier 45590.
175.AH-159-c, pagina’s 1862 en 1863 van dossier 45590.
176.KvK-032, pagina 6084 van dossier 45590.
177.D-124, pagina’s 3110 en 3111 van dossier 45590.
178.D-125, pagina 3112 van dossier 45590.
179.AH-146-e, pagina 1797 van dossier 45590.
180.AH-146-e, pagina’s 1796 en 1797 van dossier 45590.
181.KvK-014, pagina 6026 van dossier 45590.
182.V-01-03, pagina 2266 van dossier 45590.
183.V-01-07, pagina 2293 van dossier 45590.
184.AH-159-c, pagina’s 1862 en 1863 van dossier 45590.
185.AH-132-d, pagina 1759 van dossier 45590.
186.KvK-032, pagina 6083 van dossier 45590.
187.D-0087-b, pagina’s 2882 en 2883 van dossier 45590.
188.D-0087-i, pagina 2930 van dossier 45590.
189.AH-146-e, pagina 1796 van dossier 45590.
190.KvK-014, pagina 6025 van dossier 45590.