ECLI:NL:RBZWB:2019:3439

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 juli 2019
Publicatiedatum
30 juli 2019
Zaaknummer
02-993042-12
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • mr. Kooijman
  • mr. Collombon
  • mr. Schnitzler
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van deelname aan een criminele organisatie en valsheid in geschrift in verband met BTW-fraude bij import van auto’s uit Duitsland

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 juli 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd verdacht van deelname aan een criminele organisatie en valsheid in geschrift, in het kader van BTW-fraude bij de import van auto’s uit Duitsland. De verdachte zou betrokken zijn geweest bij het opmaken van valse bedrijfsadministraties en het gebruik van fictieve facturen om belastingfraude te plegen. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op de zittingen van 23 en 24 mei 2019, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden bewezen dat hij wetenschap had van de fraude of dat hij betrokken was bij de criminele organisatie. De rechtbank concludeerde dat de bedrijven waar de verdachte mee samenwerkte, wel beschikkingsmacht hadden over de auto’s en dat er onvoldoende bewijs was voor de wetenschap van de fraude. De verdachte werd uiteindelijk vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten, omdat de rechtbank niet kon vaststellen dat hij opzettelijk valsheid in geschrift had gepleegd of deel had uitgemaakt van een criminele organisatie. De rechtbank benadrukte dat de betrokken vennootschappen hun belastingverplichtingen waren nagekomen en dat er geen bewijs was dat de verdachte voordeel had behaald uit de gestelde fraude.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/993042-12
vonnis van de meervoudige kamer van 31 juli 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1960 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
raadsman: mr. M.J. Smit, advocaat te Dordrecht

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 23 en 24 mei 2019, waarbij de officier van justitie, mr. Huisman, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Het onderzoek ter zitting is gesloten op 31 juli 2019.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. Verdachte staat, met inachtneming hiervan, terecht ter zake dat
feit 1
[naam 1] op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 20 januari 2009 tot en met 7 december 2010 in de gemeente(n) Hardinxveld-Giessendam en/of Sliedrecht, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) opzettelijk (een deel van) de (bedrijfs-)administratie van [naam 2]
(verder te noemen 'de B.V.') - zijnde (dat deel van) die (bedrijfs-)administratie voornoemd (telkens) een (samenstel van) geschrift(en) die/dat bestemd waren/was om tot bewijs van enig feit te dienen - (telkens) valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft/hebben [naam 1] en/of (een of meer van) haar medeverdachte(n) (telkens) opzettelijk valselijk en/of in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven- in (dat deel van) die (bedrijfs-)administratie voornoemd opgenomen en/of
verwerkt, althans doen of laten opnemen en/of verwerken:
- 6, in elk geval een of meer inkoopfactu(u)r(en), volgens factuuropdruk(ken) (telkens) afkomstig van [naam 3] en gericht aan de B.V. (45590 F/4738, 45590 F/4953, 45590 F/4960, 45590 F/5223, 45590 F/5316 en 45590 F/5435) en/of een of meer (andere) inkoopfactu(u)r(en), volgens factuuropdruk(ken) (telkens) afkomstig van [naam 3] en gericht aan de B.V., zoals vermeld op het overzicht bijlage 49412, D-28 en/of
- 24, in elk geval een of meer verkoopfactu(u)r(en) van de B.V. aan een of meer afnemer(s) van de B.V. (45590 F/4984, 45590 F/5206, 45590 F5213, 45590 F/5475, 45590 F/5564 en 45590 F/5683 en 49412 D-26-d-1 tot en met 49412 D-26-u-1) en/of een of meer (andere) verkoopfactu(u)r(en) van de B.V. aan een of meer afnemer(s) van de B.V., zoals vermeld op overzicht bijlage 49412 D-29,
terwijl een inkoop en/of een verkoop door de B.V., zoals op die factu(u)r(en)
voornoemd vermeld, in werkelijkheid (telkens) niet heeft plaatsgevonden, zulks
met het oogmerk om die/dat (samenstel van) geschrift(en) (telkens) als echt en
onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 20 januari 2009 tot en met
7 december 2010 in de gemeente(n) Hardinxveld-Giessendam en/of Sliedrecht, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) opzettelijk (een deel van) de (bedrijfs-)administratie van [naam 2] (verder te noemen 'de B.V.') - zijnde (dat deel van) die (bedrijfs-)administratie voornoemd (telkens) een (samenstel van) geschrift(en) die/dat bestemd
waren/was om tot bewijs van enig feit te dienen - (telkens) valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of (een of meer van) zijn medeverdachte(n) (telkens) opzettelijk valselijk en/of in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven- in (dat deel van) die (bedrijfs-)administratie voornoemd opgenomen en/of verwerkt, althans doen of laten opnemen en/of verwerken:
  • 6, in elk geval een of meer inkoopfactu(u)r(en), volgens factuuropdruk(ken) (telkens) afkomstig van [naam 3] en gericht aan de B.V. (45590 F/4738, 45590 F/4953, 45590 F/4960, 45590 F/5223, 45590 F/5316 en 45590 F/5435) en/of een of meer (andere) inkoopfactu(u)r(en), volgens factuuropdruk(ken) (telkens) afkomstig van [naam 3] en gericht aan de B.V., zoals vermeld op het overzicht bijlage 49412, D-28 en/of
  • 24, in elk geval een of meer verkoopfactu(u)r(en) van de B.V. aan een of meer afnemer(s) van de B.V. (45590 F/4984, 45590 F/5206, 45590 F5213, 45590 F/5475, 45590 F/5564 en 45590 F/5683 en 49412 D-26-d-1 tot en met 49412 D-26-u-1) en/of een of meer (andere) verkoopfactu(u)r(en) van de B.V. aan een of meer afnemer(s) van de B.V., zoals vermeld op overzicht bijlage 49412 D-29,
terwijl een inkoop en/of een verkoop door de B.V., zoals op die factu(u)r(en) voornoemd vermeld, in werkelijkheid (telkens) niet heeft plaatsgevonden, zulks met het oogmerk om die/dat (samenstel van) geschrift(en) (telkens) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
feit 3
hij in of omstreeks de periode van 20 januari 2009 tot en met 7 december 2010 in de gemeente(n) Hardinxveld-Giessendam en/of Sliedrecht en/of (elders) in Nederland en/of in Duitsland, heeft deelgenomen aan een organisatie die werd gevormd door hem, verdachte en/of [naam 2] en/of [naam 1] en/of [naam 4] en/of [naam 6] en/of [naam 7] en/of een of meer (andere) natuurlijke perso(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
- het plegen van valsheid in geschrift en/of
- het opzettelijk doen van onjuiste en/of onvolledige, bij de belastingwet voorziene, aangiften voor de omzetbelasting, terwijl die feiten ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven (belastingfraude);
feit 4
[naam 1] (thans genaamd [naam 8] op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 3 augustus 2006 tot en met 3 november 2008 in de gemeente Hardinxveld-Giessendam en/of te Groot Ammers in de gemeente Molenwaard, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) opzettelijk (een deel van) de (bedrijfs-)administratie van [naam 9] (verder te noemen 'de B.V.') - zijnde (dat deel van) die (bedrijfs-)administratie voornoemd (telkens) een (samenstel van) geschrift(en) die/dat bestemd waren/was om tot bewijs van enig
feit te dienen - (telkens) valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft/hebben [naam 1] voornoemd en/of (een of meer van) haar medeverdachte(n) (telkens) opzettelijk valselijk en/of in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven- in (dat deel van) die (bedrijfs-)administratie voornoemd opgenomen en/of verwerkt, althans doen of laten opnemen en/of verwerken:
  • 6, in elk geval een of meer inkoopfactu(u)r(en), volgens factuuropdruk(ken) (telkens) afkomstig van [naam 3] en gericht aan
  • 6, in elk geval een of meer verkoopfactu(u)r(en) van
terwijl een inkoop en/of een verkoop door de B.V., zoals op die factu(u)r(en) voornoemd vermeld, in werkelijkheid (telkens) niet heeft plaatsgevonden, zulks met het oogmerk om die/dat (samenstel van) geschrift(en) (telkens) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden
gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 4 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 3 augustus 2006 tot en met 3 november 2008 in de gemeente Hardinxveld-Giessendam en/of te Groot Ammers in de gemeente Molenwaard, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) opzettelijk (een deel van) de (bedrijfs-)administratie van [naam 9] (verder te noemen 'de B.V.') - zijnde (dat deel van) die
(bedrijfs-)administratie voornoemd (telkens) een (samenstel van) geschrift(en) die/dat bestemd waren/was om tot bewijs van enig feit te dienen - (telkens) valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of (een of meer van) zijn medeverdachte(n) (telkens) opzettelijk valselijk en/of in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven- in (dat deel van) die (bedrijfs-)administratie voornoemd opgenomen en/of
verwerkt, althans doen of laten opnemen en/of verwerken:
  • 6, in elk geval een of meer inkoopfactu(u)r(en), volgens factuuropdruk(ken) (telkens) afkomstig van [naam 3] en gericht aan de B.V. (45590 F/3389, 45590 F/3400, 45590 F/3570, 45590 F/4012, 45590 F/4464 en 45590 F/4561) en/of een of meer (andere) inkoopfactu(u)r(en), volgens factuuropdruk(ken) (telkens) afkomstig van [naam 3] en gericht aan de B.V., zoals vermeld op het overzicht bijlage 49413, D-28 en/of
  • 6, in elk geval een of meer verkoopfactu(u)r(en) van de B.V. aan een of meer afnemer(s) van de B.V. (45590 F/3460, 45590 F/3621, 45590 F/3650, 45590 F/4314, 45590 F/4631 en 45590 F/4706) en/of een of meer (andere) verkoopfactu(u)r(en) van de B.V. aan een of meer afnemer(s) van de B.V., zoals vermeld op overzicht bijlage 49413 D-29,
terwijl een inkoop en/of een verkoop door de B.V., zoals op die factu(u)r(en) voornoemd vermeld, in werkelijkheid (telkens) niet heeft plaatsgevonden, zulks met het oogmerk om die/dat (samenstel van) geschrift(en) (telkens) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte alle (primair) aan hem ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. Zij baseert zich daarbij op de inhoud van het door de FIOD opgemaakte dossier, waaruit volgens haar het fraudepatroon en de structuur van de ten laste gelegde criminele organisatie blijkt (feit 2). Binnen die criminele organisatie heeft verdachte zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het vervalsen van de bedrijfsadministraties van [naam 2] en van [naam 9] , waarbij onder andere verdachte als feitelijk leidinggever kan worden aangemerkt (feit 1 primair en feit 3 primair). De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat in genoemde bedrijfsadministraties valse in- en verkoopfacturen van uit Duitsland geïmporteerde auto’s zijn aangetroffen. De facturen zijn volgens haar vals, omdat [naam 2] en [naam 9] in werkelijkheid nimmer hebben gehandeld met [naam 7] en de afnemers. Bij genoemde vennootschappen ontbrak aldus de beschikkingsmacht over de verhandelde auto’s. De facturatie van de auto’s liep niet parallel aan de levering maar volgde een andere weg. De papieren omleiding was nodig om BTW-fraude te kunnen plegen, die fraude te financieren en de inkoop van de auto’s mogelijk te maken. Daarnaast had verdachte wetenschap van de prijsval en dus ook van de BTW-fraude die eerder in de facturenketen heeft plaatsgevonden. Verdachte wist dus dat de op de facturen genoemde prijzen niet juist waren. Ten aanzien van de facturen die zijn aangetroffen bij [naam 9] heeft de officier van justitie voorts nog aangevoerd, dat sprake is van diverse onjuistheden op die facturen. Gezien de gehele gang van zaken hebben [naam 2] en [naam 9] slechts gefungeerd als financiers van de BTW-fraude, aan welke fraude verdachte welbewust een wezenlijke bijdrage heeft geleverd door het plegen van valsheid in geschrifte, aldus de officier van justitie.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de aan verdachte ten laste gelegde feiten. Zij heeft uitdrukkelijk en gemotiveerd weersproken dat verdachte wetenschap had van de prijsval en de daarmee verbonden BTW-fraude. Zij meent verder dat [naam 2] en [naam 9] wel beschikkingsmacht hadden over de uit Duitsland geïmporteerde auto’s. Ten aanzien van de door de officier van justitie gestelde onjuistheden op de facturen aangetroffen in de administratie van [naam 9] , heeft de verdediging aangevoerd dat de facturen materieel gezien correct zijn en dat er slechts sprake was van administratieve fouten. Met het voorgaande stelt de verdediging zich op het standpunt dat geen sprake is van valse facturen en dat verdachte dus moet worden vrijgesproken van het plegen van valsheid in geschrifte (feit 1 en 4). Van de ten laste gelegde deelneming aan een criminele organisatie (feit 3) moet verdachte eveneens worden vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs. Verdachte heeft nimmer geweten wat zich heeft afgespeeld in het traject voorafgaande aan de aankoop van de auto’s. Er was slechts sprake van een normale leverancier-afnemer verhouding, verder dan dat ging de samenwerking niet. Verdachte heeft dus niet willens en wetens een bijdrage geleverd aan de verwezenlijking van het ten laste gelegde misdadige oogmerk van de organisatie, aldus de verdediging.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Algemeen
In de tenlasteleggingen van [verdachte] , [naam 1] , [naam 11] , [naam 8] (voorheen [naam 1] ), [naam 9] , [naam 4] en [naam 2] , is naast de deelname aan de criminele organisatie bij deze verdachten in enigerlei vorm betrokkenheid bij de vervalsing van de bedrijfsadministratie(s) van [naam 2] en/of [naam 9] ten laste gelegd. Deze twee BV’s moeten volgens de processen-verbaal van de FIOD en volgens het requisitoir van de officier van justitie worden beschouwd als de financiers van de BTW-fraude met uit Duitsland geïmporteerde auto’s die door medeverdachten zou zijn opgezet. Als financiers in deze fraudeketen zouden deze BV’s bewerkstelligd hebben dat de vanuit Duitsland door medeverdachten ingevoerde auto’s aan de Duitse leverancier(s) konden worden betaald. Meestal na ontvangst van de Duitse factuur door een van de medeverdachten, zou door deze BV’s de geldstroom op gang zijn gebracht. In de betreffende administraties zijn met betrekking tot deze auto’s inkoopfacturen van [naam 7] verwerkt aan [naam 9] dan wel [naam 2] en verkoopfacturen van [naam 10] dan wel [naam 2] aan afnemers.
Voor de vraag of de ten laste gelegde valsheid kan worden bewezen, dient naar het oordeel van de rechtbank aan drie aspecten aandacht te worden besteed.
  • Is door medeverdachte [naam 7] jegens [naam 9] en [naam 2] een overdrachtshandeling verricht die deze vennootschappen in staat stelde als eigenaar over de auto’s te beschikken?
  • Wisten de hierboven genoemde verdachten van de BTW-fraude die met de door of via hen gekochte auto’s werd gepleegd?
  • Is er – gelet op de twee genoemde aspecten, of om een andere reden - sprake van een valselijk opgemaakte administratie?
De beoordeling van de eerste twee vragen heeft ook ten grondslag gelegen aan de fiscale procedures tussen de Belastingdienst en genoemde twee vennootschappen, handelend over de vraag of de voorbelasting op de door [naam 7] aan deze vennootschappen verzonden facturen terecht in mindering was gebracht. In die procedures lag bij [naam 2] de focus op de vraag of er sprake was van beschikkingsmacht en bij [naam 9] of er wetenschap was van BTW-fraude.
Gelet op de betrokkenheid van [verdachte] en zijn vennootschappen bij de verkoop van de auto’s die waren ingekocht bij [naam 7] en werden gefactureerd via [naam 9] (in periode 2006-2008) en [naam 2] (in periode 2009-2010), alsmede op de overeenstemmende wijze waarop verkoop en facturering volgens het procesdossier in beide gevallen zouden zijn verlopen, zal de rechtbank hierna alle betrokkenen en de door hen verrichte handelingen in zijn geheel bespreken en beoordelen.
De behandeling van de zaken tegen de verdachten [verdachte] , [naam 1] , [naam 8] , [naam 9] , [naam 11] , [naam 2] en [naam 4] heeft gezamenlijk maar niet gevoegd plaats gevonden. Bij de instructie van de zaken waren alle verdachten aanwezig. Verklaringen die door verdachten toen zijn afgelegd, zijn ter zitting ten overstaan van alle verdachten besproken en door alle betrokkenen is daarvan kennis genomen. Al hetgeen daarbij ter zitting is gezegd, betrekt de rechtbank bij de beoordeling en vormt mede grond voor de door haar te nemen beslissing.
Ten behoeve van de leesbaarheid van dit vonnis zal hierna:
  • [naam 8] (voorheen [naam 1] ) worden aangeduid als [naam 12] ;
  • de later opnieuw door [verdachte] opgerichte [naam 1] worden aangeduid als [naam 13] ;
  • [naam 2] wordt aangeduid als [naam 5] .
4.3.2
De beschikkingsmacht
[verdachte] heeft ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard dat het contact met [naam 7] is ontstaan via zijn toenmalige compagnon [naam 14] . Vanaf 1995 is hij met [naam 14] een groothandel gaan opzetten. In die periode zou [naam 7] al auto’s uit Duitsland importeren. Rond 2000 heeft [verdachte] met [naam 15] een eigen bedrijf opgezet. [naam 15] heeft in zijn verklaring van 31 mei 2012 bij de FIOD bevestigd dat er zaken werden gedaan met [naam 7] . Op een gegeven moment is, naar zeggen van [verdachte] , een samenwerkingsverband aangegaan met [naam 11] en [naam 16] , met wie hij al zaken deed. Dit is bevestigd door [naam 15] . Deze samenwerking is volgens [verdachte] omstreeks september 2002 tot stand gekomen. De accountant van [naam 9] beschrijft in zijn brief van 29 augustus 2012 de oprichting van de holdingstructuur op 31 mei 2006 waarin [verdachte] toen met [naam 16] en [naam 11] is gaan samenwerken en benoemt dat er op dat moment al een drie jaar durende samenwerking met [verdachte] bestond. Die eerdere samenwerking heeft verdere vorm gekregen en werd, zo begrijpt de rechtbank, verdiept, toen op 31 mei 2006 een holdingstructuur werd opgezet. De afspraak tussen alle betrokkenen bij deze samenwerking, zo blijkt uit de afgelegde verklaringen van deze betrokkenen, was dat [verdachte] zich via zijn vennootschap [naam 12] zou gaan richten op het duurdere segment. [naam 11] en [naam 16] zouden via [naam 9] hun bestaande handel voortzetten. Dit gebeurde onder de paraplu van [naam 17] en als fiscale eenheid, terwijl met behulp van [naam 16] en [naam 11] een financiering werd verkregen voor de holding. Deze holding kon, volgens de verklaring van [naam 11] afgelegd op 20 april 2011, een betere en grotere financiering krijgen. De financiering van ongeveer 15 miljoen werd uiteindelijk door de bank verstrekt via de rekening-courant van [naam 9] . Aan [naam 12] werd een beperkt krediet verstrekt.
Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot het tussenoordeel dat er al zaken werden gedaan door [verdachte] met [naam 7] voordat de holdingstructuur werd opgericht. De rechtbank constateert dat er geen onderzoek is gedaan naar de omvang van de handel met [naam 7] voor de periode die in de tenlastelegging wordt genoemd.
Op basis van het procesdossier kan met betrekking tot de samenwerking tussen [verdachte] en [naam 16] en [naam 11] het volgende worden vastgesteld:
  • [verdachte] kocht auto’s in bij [naam 7] en verkocht deze aan door hem benaderde afnemers;
  • [naam 7] factureerde in overleg en samenspraak met [verdachte] deze auto’s aan [naam 10] , feitelijk zijnde [naam 9] ;
  • Tussen [naam 9] en [naam 7] bestond geen contact;
  • De auto’s werden door [naam 10] , feitelijk zijnde [naam 9] , gefactureerd aan de bedrijven aan wie [verdachte] de auto’s had verkocht;
  • Voornoemde handelwijze was bij de afnemers blijkens diverse afgelegde verklaringen bekend en geaccepteerd;
  • Een en ander was mede ingegeven door de wijze waarop de financiering binnen de holdingstructuur vorm was gegeven;
  • De vennootschappen binnen de holding vormden een fiscale eenheid;
  • [naam 17] was bestuurder van [naam 12] met ingang van 29 juni 2006 en eveneens bestuurder van [naam 9] met ingang van 31 mei 2006;
  • Van [naam 17] waren [naam 18] (met ingang van 31 mei 2006) en [naam 20] (met ingang van 29 december 2007) bestuurder;
  • In- en verkopen en winst of verlies daarop kwamen via de holdingstructuur uiteindelijk ten goede of ten laste van alle betrokkenen in die structuur;
  • De door [naam 7] aan [naam 10] verkochte auto’s waren verzekerd via [naam 9] .
Op grond van deze feiten en omstandigheden moet worden geoordeeld dat er een structuur bestond waarbinnen door [verdachte] en zijn vennootschap [naam 12] en [naam 11] en [naam 16] en hun vennootschap [naam 9] gezamenlijk handelingen werden verricht met betrekking tot de bij [naam 7] ingekochte auto’s. Deze structuur en dit gezamenlijk handelen was zodanig dat al hetgeen tussen [naam 7] en [verdachte] en zijn vennootschap plaatsvond aan [naam 9] kan worden toegerekend, en dat handelingen die [naam 7] jegens [verdachte] en zijn vennootschap heeft verricht, zijn aan te merken als handelingen verricht jegens [naam 9] , op welke wijze [naam 9] in staat werd gesteld als eigenaar over de auto’s te beschikken.
De rechtbank constateert dat in de fiscale procedure tussen [naam 9] en de Belastingdienst dit punt ook geen onderwerp van discussie is geweest.
Nadat de samenwerking tussen [naam 16] en [naam 11] enerzijds en [verdachte] anderzijds in de loop van 2008 werd beëindigd, kwam er een samenwerking tot stand tussen [naam 13] , de nieuwe vennootschap van [verdachte] , en [naam 5] , waarvan [naam 4] de feitelijke bestuurder was. [verdachte] en [naam 4] kenden elkaar vanuit het verleden. Deze samenwerking kende op een aantal onderdelen een andere vorm en structuur dan die welke bestond met [naam 9] .
Op basis van het procesdossier kan met betrekking tot de samenwerking tussen [verdachte] en zijn nieuwe vennootschap en [naam 4] en zijn vennootschap het volgende worden vastgesteld:
  • [verdachte] kocht auto’s in bij [naam 7] en verkocht deze aan door hem benaderde afnemers;
  • [naam 7] factureerde in overleg en samenspraak met [verdachte] deze auto’s aan [naam 5] ;
  • Tussen [naam 5] en [naam 7] bestond geen contact;
  • De auto’s werden door [naam 5] gefactureerd aan de afnemers waar [verdachte] de auto’s aan had verkocht;
  • Voornoemde handelwijze was bij de afnemers blijkens diverse afgelegde verklaringen bekend en geaccepteerd. Velen van hen waren op de hoogte van de tussen [verdachte] en [naam 5] bestaande samenwerking. Afnemer [naam 21] omschrijft het als werken onder de paraplu van [naam 4] . Getuige [naam 22] zegt dat [verdachte] ging werken onder de vlag van [naam 4] . Een andere afnemer, [naam 23] , wist dat [verdachte] en [naam 4] vrienden van elkaar waren. [naam 24] noemt het niet ongebruikelijk dat de factuurstroom via een ander bedrijf loopt. Ook getuige [naam 25] verklaart dat het regelmatig zo loopt in de autohandel;
  • Een en ander was mede ingegeven door de tussen [verdachte] en [naam 4] afgesproken wijze van samenwerking, waarin [verdachte] onder andere gebruik zou maken van de aan [naam 5] ter beschikking staande financiële middelen en waarin [verdachte] , volgens zijn verklaring bij de rechter-commissaris, op naam en voor risico van [naam 5] werkte. Ter zitting heeft hij verklaard met zijn vennootschap alleen voor [naam 5] te hebben gewerkt;
  • [naam 26] verklaarde op 28 juni 2012 dat bij [naam 13] een verkoopboek werd bijgehouden van alle auto’s die [naam 13] verkocht, waaronder de [naam 7] -auto's. Af en toe, 2 of 3 keer per week, ging [naam 26] met het verkoopboek langs bij [naam 5] om daar te laten zien welke auto's door [naam 13] waren ingekocht en door [naam 5] betaald moesten worden en welke auto’s waren verkocht en aan wie [naam 5] verkoopfacturen moest sturen. [naam 5] had daarmee volledig inzage in de transacties die door [naam 13] werden gedaan;
  • [naam 5] vergoedde aan [naam 13] per kwartaal een bedrag van
€ 195.000,--, welk bedrag volgens [verdachte] en [naam 4] bestemd was tot vergoeding van de door [naam 13] in het kader van de verkoop gemaakte bedrijfskosten, waaronder stalling van auto’s;
  • [naam 5] verrichtte blijkens haar verklaring ter zitting met betrekking tot diverse aan haar gefactureerde auto’s het uitschrijven van vrijwaringsbewijzen, omdat [naam 13] daartoe bij de aanvang van de samenwerking (nog) niet de mogelijkheid had. Uit de door de advocaat van [naam 4] bij brief van 18 april 2019 overgelegde vrijwaringsbewijzen kan worden opgemaakt dat die vrijwaring ook in latere jaren nog plaatsvond. Getuige [naam 22] , een afnemer van [naam 13] , heeft verklaard dat hij de deals sloot met [verdachte] en dat hij de facturatie en vrijwaring met [naam 4] deed;
  • Uit de bij voornoemde brief overgelegde voorraadlijsten kan worden opgemaakt dat de aan [naam 5] gefactureerde auto’s in de voorraadadministratie van [naam 5] werden opgenomen;
  • Volgens [naam 26] - in zijn verklaring van 28 juni 2012 - waren 9 van de 10 auto’s op voorhand verkocht. Voor [naam 5] bestond er derhalve (enig) risico omdat niet elke auto was verkocht op het moment dat deze door [naam 7] werd gefactureerd. Bovendien blijkt uit verklaringen die zich in het dossier bevinden dat er op verkochte auto’s ook auto’s werden ingeruild. Ook daar liep [naam 5] risico. De problemen met de inruilauto’s en het verlies dat daarop werd geleden, waren in de relatie met [naam 9] ook de reden geweest om de samenwerking te beëindigen;
  • Auto’s die bij [naam 13] stonden, werden blijkens mails van 29 april 2009 (bijlage bij pleitnota [naam 4] ) door [naam 4] gemeld aan haar verzekeringstussenpersoon als auto’s van haar bedrijfsvoorraad en waren aldus als zodanig aangemeld voor de verzekering op naam van [naam 5] .
Op grond van deze feiten en omstandigheden moet worden geoordeeld dat er een nauwe samenwerking bestond tussen [verdachte] en zijn vennootschap [naam 13] enerzijds en [naam 4] en zijn vennootschap [naam 5] anderzijds en dat er door hen gezamenlijk handelingen werden verricht met betrekking tot de bij [naam 7] ingekochte auto’s. De samenwerking bestond uit meer dan het enkele financieren door [naam 5] van de auto’s die [naam 13] kocht. De rechtbank is van oordeel dat [naam 5] ) door deze samenwerking en gezamenlijke handelingen in staat werd gesteld als eigenaar over de auto’s te beschikken.
Ten aanzien van [naam 11] , zijn vennootschap [naam 9] , [naam 4] en zijn vennootschap [naam 5] heeft de officier van justitie zich voor het bewijs van de ten laste gelegde feiten gebaseerd op het ontbreken van beschikkingsmacht bij deze verdachten. De rechtbank heeft hiervoor, anders dan de officier van justitie, geconstateerd dat genoemde verdachten wel beschikkingsmacht hadden.
De door de officier van justitie gestelde samenwerking tussen de verdachten die betrokken waren bij de verkoop van de bij [naam 7] ingekochte auto’s, moet naar het oordeel van de rechtbank worden bezien in het licht van de tussen verdachten gemaakte afspraken en niet alleen vanuit de optiek van een mogelijke fraude.
De rechtbank overweegt ten overvloede dat verdachten met de gestelde ‘papieren omleiding’ van de factuurketen via [naam 9] dan wel [naam 5] , ook geen fiscaal voordeel hebben behaald. Immers, de betrokken vennootschappen hebben voldaan aan hun betalingsverplichtingen die bestonden op grond van de Wet omzetbelasting. De betaalde BTW werd weliswaar in mindering gebracht, maar de ontvangen BTW met betrekking tot diezelfde auto’s werd ook weer afgedragen. [naam 12] en [naam 13] hebben geen BTW in mindering gebracht. Daarnaast is het gestelde omleiden ook niet dienstig geweest aan de eerder in de keten gepleegde BTW-fraude. Die fraude had even goed plaats kunnen vinden indien was gefactureerd door [naam 12] en [naam 13] . De officier van justitie heeft, desgevraagd, niet kunnen toelichten met welk ‘motief’ de tenlastegelegde valsheid gepleegd zou zijn door verdachten. De rechtbank heeft ook niet kunnen vaststellen dat op enige wijze voordeel is behaald door verdachten. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom ook niet bewezen worden dat het oogmerk bestond om de facturen als echt en onvervalst te gebruiken.
4.3.3
Wetenschap van de BTW-fraude
De BTW-fraude die zou zijn gepleegd met betrekking tot de auto’s die op enig moment werden ingekocht door [naam 5] en [naam 9] , zag er blijkens het dossier in grote lijnen als volgt uit. [naam 7] kocht in samenwerking met [naam 6] auto’s in bij Duitse leveranciers. De facturering verliep echter via plofbedrijven, die de door [naam 7] op papier betaalde BTW niet aan de fiscus afdroegen. Bij een aantal van deze plofbedrijven was [naam 6] ook (in)formeel betrokken. [naam 7] kon vervolgens verkopen aan [naam 5] en [naam 9] voor een relatief lage prijs, doordat hij meeprofiteerde van de niet afgedragen BTW.
De verdenking dat verdachten wetenschap hadden van de BTW-fraude die met de door hen verhandelde auto’s door medeverdachten zou zijn gepleegd, is volgens het proces-verbaal van de FIOD gebaseerd op de volgende constateringen:
  • Facturen van [naam 7] aan [naam 10] en [naam 5] zijn in de meeste gevallen eerder gedateerd dan de facturen van de plofbedrijven aan [naam 7] ;
  • Er vindt steeds een prijsval plaats op de facturen van de plofbedrijven aan [naam 7] ten opzichte van de inkoopprijzen in Duitsland;
  • Ook de verkoopprijs aan de uiteindelijke afnemer is nog lager dan de inkoopprijs in Duitsland.
Beoordeeld moet worden of verdachten bekend waren met het voorgaande en of zij daardoor wetenschap hadden of moesten hebben van de BTW-fraude. In haar requisitoir werkt de officier van justitie deze wetenschap met name uit ten aanzien van [naam 1] ( [naam 13] ) in de periode dat zaken werd gedaan met [naam 5] . Zij baseert zich daarbij op de volgende bij [naam 13] aangetroffen bescheiden en geconstateerde handelingen en gesprekken:
  • een Duitstalig overzicht (AH-04, D-02);
  • twee overzichten afkomstig van [naam 7] d.d. 8 november en 7 december 2010;
  • een overzicht “ZIJN BINNEN”;
  • de “Voorrraadlijsten”;
  • het raadplegen door [naam 13] van internetsites om te kijken wat de waarde van bepaalde auto’s was;
  • het opvragen van informatie uit het [naam 27] systeem;
  • de inhoud van een aantal tapgesprekken.
Deze bescheiden, handelingen en gesprekken tonen echter naar het oordeel van de rechtbank noch afzonderlijk noch in onderlinge samenhang bezien aan dat [naam 13] bekend was met de prijsval.
Ten aanzien van het Duitstalig overzicht (D-02) is ter zitting onweersproken door [verdachte] gesteld dat dit stuk in het bezit van [naam 13] is gekomen doordat [verdachte] dit stuk bij de Duitse leverancier [naam 28] in december 2010 had meegenomen, nadat de samenwerking met [naam 7] tot een einde was gekomen. Gelet op de informatie op dat stuk (data en kilometerstanden), is ook aannemelijk dat het overzicht in december 2010 is verkregen. Dat het stuk eerder door [verdachte] zou zijn verkregen kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld. Dit stuk kan onder die omstandigheden naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet worden bezien in samenhang met de eerder door [naam 13] verkregen overzichten afkomstig van [naam 7] . Die twee overzichten op zichzelf bezien, geven geen inzicht in de in Duitsland in rekening gebrachte prijzen en zijn daarmee geen bewijs voor bekendheid bij [naam 13] en [verdachte] met de prijsval. Datzelfde geldt voor het document “ZIJN BINNEN”. Dit document toont niet meer aan dan dat er door [verdachte] met [naam 7] werd gehandeld.
De “voorrraadlijsten” zoals die bij [naam 13] zijn aangetroffen, vermelden slechts de originele vraagprijzen van [naam 7] en de prijzen die later door [naam 7] daadwerkelijk aan [naam 13] zijn gevraagd of door [naam 13] zijn betaald.
Dat [naam 13] via haar werknemer [naam 26] internetsites heeft geraadpleegd, om te kijken wat de waarde was van bepaalde auto’s, levert evenmin bewijs op, aangezien de door [naam 26] genoemde sites te weinig verband hebben met de prijs zoals die door de Duitse fabrikanten voor jong gebruikte auto’s werd gehanteerd. Het opvragen van informatie bij dealers uit het [naam 27] systeem heeft plaatsgevonden, maar onvoldoende is duidelijk geworden wanneer dat is gebeurd en in welke mate, zodat op grond daarvan geen oordeel kan worden gegeven inzake wetenschap omtrent de prijsval bij [naam 13] en [verdachte] . En ook hier geldt dat de prijs in het [naam 27] systeem niet gelijk is of hoeft te zijn aan de prijs die de Duitse leveranciers aan [naam 7] berekende.
De officier van justitie heeft een groot aantal tapgesprekken weergegeven in haar requisitoir waaruit naar voren zou komen dat:
  • Er uitsluitend voor de facturatie en betalingen gebruik is gemaakt van [naam 5] ;
  • [verdachte] en [naam 26] ervan op de hoogte waren dat [naam 7] zijn auto’s ophaalde in Duitsland;
  • Er contact werd onderhouden met [naam 6] inzake de bestelling van auto’s.
De eerste omstandigheid heeft de rechtbank al betrokken bij haar beoordeling van de vraag naar de beschikkingsmacht van [naam 4] . De vastgestelde wijze van samenwerking levert naar het oordeel van de rechtbank geen bewijs op voor wetenschap van de BTW-fraude. Voor het bewijs daarvan is wetenschap van de herkomst van de auto’s en eventueel contact met [naam 6] niet doorslaggevend. Bepalend is of verdachten wisten of behoorden te weten dat er een prijsval plaatsvond ten opzichte van de Duitse inkoopprijzen of dat zij op de hoogte waren van de door [naam 7] in Duitsland betaalde prijzen of dat de inkooptransacties deel uitmaakten van een keten van transacties waarin BTW-fraude werd gepleegd. De rechtbank heeft de diverse tapgesprekken gecontroleerd op de inhoud en op de vraag tussen wie de gesprekken werden gevoerd. Dit voor zover die gesprekken in uitgewerkte vorm in het dossier zijn terug te vinden. Alleen het gesprek van 18 augustus 2010 (het tweede door de officier van justitie weergegeven gesprek) is niet in uitgewerkte vorm terug te vinden in het dossier. Uit deze gesprekken kan de gestelde wetenschap bij de gespreksdeelnemers niet worden opgemaakt.
De rechtbank merkt met betrekking tot de twee navolgende tapgesprekken in het bijzonder het volgende op.
- T-003-32: een gesprek tussen [naam 7] en [verdachte] d.d. 17-08-2010
In het requisitoir en in het proces-verbaal, aangeduid als AH-029 van dossier 49412, is dit gesprek zodanig weergegeven dat de suggestie wordt gewekt dat [naam 7] daar aan [verdachte] vertelt dat hij voor een lagere prijs dan de Duitse prijs gefactureerd krijgt van een plofbedrijf. Dit wordt echter niet gezegd in het gesprek. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit dit gesprek slechts worden opgemaakt dat [verdachte] auto’s koopt uit de voorraad van een persoon genaamd “ [naam 6] ”. Dat [verdachte] wetenschap heeft van de prijzen in Duitsland, blijkt uit dit gesprek dus niet.
De rechtbank merkt ten overvloede op dat geenszins vaststaat dat deze “ [naam 6] ” [naam 6] is, zoals door de officier van justitie kennelijk wel wordt aangenomen. Uit de diverse tapgesprekken blijkt immers dat [naam 7] zowel gesprekken voert met [naam 29] als met [naam 30] .
- T-004-8: gesprek tussen [naam 7] en [naam 26] d.d. 25-11-2010
Uit dit gesprek zou volgens de officier van justitie blijken dat [naam 26] op de hoogte is van de Duitse prijzen. Naar het oordeel van de rechtbank kan hieruit echter niet meer worden opgemaakt dan dat een jongen aan wie [naam 26] auto’s heeft verkocht een andere auto voor een paar honderd euro minder wil kopen, omdat die jongen hem in Duitsland voor minder kan kopen als hij hem zelf haalt. Hieruit kan niet meer worden afgeleid dan dat [naam 7] en [naam 26] onderhandelen over de prijs van een auto. De gevraagde minderprijs is niet zodanig dat dat vragen oproept. Onduidelijk is ook of over hetzelfde type auto wordt gesproken of over daadwerkelijk hetzelfde voertuig.
Door de officier van justitie is de bekendheid van [verdachte] en zijn vennootschap [naam 12] en van [naam 11] en zijn vennootschap [naam 9] met de prijsval of de fraude verder onderbouwd met een verwijzing naar de informatie omtrent de prijs van een Jaguar met meldcode [code 1] en een Jaguar met meldcode [code 2] , zoals die blijkt uit bescheiden aangetroffen in het pand van [naam 9] . Deze Jaguars zijn door [naam 7] gefactureerd aan [naam 10] op 23-10-2006.
Door [naam 11] is aangevoerd dat deze bescheiden zijn aangetroffen in dozen waarin de administratie van [naam 12] was meegenomen toen de samenwerking met [verdachte] werd beëindigd en dat hij en [naam 9] geen kennis droegen van die bescheiden. Deze gang van zaken kan niet worden gecontroleerd door het ontbreken van een voldoende specifieke aanduiding in het procesdossier waar en waarin deze bescheiden zijn aangetroffen toen zij in beslag werden genomen. Wat daarvan ook zij, vast staat dat deze bescheiden betrekking hebben op slechts 2 van de 672 verkoopfacturen van [naam 7] aan [naam 10] en daarmee getalsmatig al te weinig gewicht in de schaal leggen om op basis daarvan bewijs van wetenschap van de prijsval of fraude aan te nemen.
Verder hebben deze bescheiden betrekking op een geheel ander traject dan in de overige facturen naar voren komt, waar het steeds gaat om auto’s uit Duitsland, terwijl het hier auto’s uit België betreft.
Ten slotte is voor de uit deze bescheiden naar voren komende transacties een verklaring gegeven die door het Gerechtshof Amsterdam in haar arrest van 16 mei 2019 is weergegeven, en die naar het oordeel van het Gerechtshof een plausibele verklaring geeft voor de geconstateerde prijsverschillen. De rechtbank sluit zich daarbij aan. Van belang daarbij is nog dat geen onderzoek is verricht bij de leverancier van deze auto’s naar de prijsverschillen. Voor de prijsval kunnen andere verklaringen bestaan dan dat sprake is van BTW-fraude, maar dat is niet onderzocht.
Op grond van vorenstaande kunnen ook deze feiten niet leiden tot bewijs omtrent wetenschap van prijsval of fraude in de keten bij [naam 10] , [naam 11] , [naam 12] of [verdachte] .
Al het voorgaande in ogenschouw nemend, komt de rechtbank tot het tussenoordeel dat niet kan worden vastgesteld dat [verdachte] , [naam 12] , [naam 13] , [naam 11] , [naam 10] [naam 4] en/of [naam 5] geen beschikkingsmacht hadden en evenmin dat zij bekend waren met het bestaan van een prijsval, met de prijzen die in Duitsland werden betaald of wetenschap hadden van de BTW-fraude.
4.3.4
Is er een valselijk opgemaakte administratie?
Volgens de officier van justitie is er sprake van een valselijk opgemaakte administratie omdat daarin valse facturen zijn opgenomen. De facturen zijn vals omdat:
  • De facturenketen anders loopt dan de handelsketen;
  • Bij de inkoop wetenschap bestond ten aanzien van de prijsval en mitsdien de bedragen op de facturen niet kunnen kloppen;
  • Er op de facturen van [naam 10] en [naam 10] fouten staan.
Over de eerste twee onderdelen heeft de rechtbank hiervoor al een oordeel gegeven. Voor zover de officier van justitie de door haar gestelde valsheid van de facturen en van de administratie waarin die facturen zijn opgenomen, heeft gebaseerd op het ontbreken van beschikkingsmacht en de wetenschap van een prijsval, moet op basis van voornoemde overwegingen geoordeeld worden dat het bewijs daarvoor ontbreekt.
Ten aanzien van de administratie van [naam 4] leidt dit tot het oordeel dat verdachte van het valselijk opmaken of vervalsen van die administratie zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de administratie van [naam 9] leidt dit tot het oordeel dat voor zover het ten laste gelegde valselijk opmaken of vervalsen van de administratie alleen is gebaseerd op de pijlers van beschikkingsmacht en wetenschap van fraude, er vrijspraak moet volgen.
De rechtbank dient ten aanzien van verdachte nog wel een oordeel te geven over de gestelde fouten op de facturen. Deze fouten zijn volgens de officier van justitie de volgende:
  • Op de door [naam 7] verzonden verkoopfacturen stond als geadresseerde [naam 10] vermeld, zonder de toevoeging BV, welke naam tot aan de oprichting van de holding op 31-05-2006 de handelsnaam was van [naam 31]
  • Er zijn verkoopfacturen verzonden op naam van [naam 10] , terwijl een dergelijke BV niet bestaat;
  • Op de facturen ten name van [naam 10] staat een BTW-nummer en een nummer KvK, dat toebehoort respectievelijk correspondeert met [naam 31] .
Daarmee zou men, aldus de officier van justitie, hebben doen voorkomen alsof er sprake was van bestaande bedrijven en een reguliere handelsketen.
Vast staat dat in het kader van de oprichting van een nieuwe structuur per 31 mei 2006, een vennootschap is opgericht genaamd [naam 9] . Dit is ook de vennootschap aan wie door de bank in het kader van de verstrekte financiering in rekening-courant de grootste financiering werd verstrekt. Het rekeningnummer van deze BV komt ook voor op de ten name van [naam 10] aan kopers verzonden facturen.
Aan het enkele gegeven dat op de verkoopfacturen van [naam 7] alleen [naam 10] staat, zonder toevoeging van “BV”, kan in het licht van vorenstaande geen of weinig betekenis worden toegekend. Het komt de rechtbank aannemelijk voor dat deze geringe afwijking voor [naam 9] geen reden is geweest om actie te ondernemen richting [naam 7] .
Ter zitting is door [naam 11] een verklaring gegeven voor de naam [naam 10] ”, inhoudende dat men aan de naam [naam 9] de namen van de eigenaren [naam 16] en [naam 11] wilde toevoegen door deze onder de naam van de vennootschap te vermelden omdat deze namen bekend waren in de branche, maar dat er een fout is gemaakt bij het drukwerk. Die uitleg acht de rechtbank niet ongeloofwaardig. Wellicht dat een en ander bezien vanuit de veronderstelde betrokkenheid bij BTW-fraude zo is geïnterpreteerd, maar die uitleg verklaart ook waarom er tussen [naam 10] en [naam 10] niet werd gefactureerd, namelijk omdat het in de ogen van [naam 16] en [naam 11] om hetzelfde bedrijf ging.
Het gebruik van het KvK-nummer en van het BTW-nummer van [naam 31] kan ook vanuit de gedachte aan een fraudeketen worden bezien, maar de mogelijkheid dat deze nummers per abuis zijn gebruikt omdat [naam 31] de handelsnaam [naam 10] gebruikte, is eveneens verdedigbaar. Ten aanzien van het gebruik van het BTW-nummer geldt nog dat het voordeel van vermelding van dat nummer in het licht van de later gedane aangiftes omzetbelasting, niet valt in te zien. De fiscus heeft in voornoemde onjuistheden ook geen aanleiding gezien om actie te ondernemen. Dat al deze fouten zijn gemaakt om te verhullen welk bedrijf bij de handel in de auto’s betrokken was of de schijn te wekken dat het ging om werkelijk bestaande bedrijven, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende komen vast te staan en daarmee ook het oogmerk om die facturen als echt en onvervalst te gebruiken. Met de onjuistheden is door [naam 9] ook geen voordeel behaald en is de fiscus niet benadeeld.
Ten aanzien van de administratie van [naam 9] leidt vorenstaande tezamen bezien tot het oordeel dat verdachte van het valselijk opmaken of vervalsen van die administratie zal worden vrijgesproken.
Gezien voornoemde beslissing, zal verdachte eveneens worden vrijgesproken van de ten laste gelegde deelname aan een criminele organisatie.

5.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de aan hem ten laste gelegde feiten.
Dit vonnis is gewezen door mr. Kooijman, voorzitter, mr. Collombon en mr. Schnitzler, rechters, in tegenwoordigheid van De Roos en mr. Hoezen, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 31 juli 2019.