6.3Het oordeel van de rechtbank
[verdachte 1] heeft zich samen met medeverdachte [naam 3] schuldig gemaakt aan een woningoverval. Hij is samen met [naam 3] de woning – waar op dat moment mevrouw [naam 4] en de broers [naam 1] aanwezig waren – binnen gegaan. Ze stonden rond half 1 ’s nachts met z’n tweeën vermomd voor de woning waarbij door [naam 3] een mes werd vastgehouden en getoond om te dreigen. Beide verdachten zijn naar binnen gelopen onder luid geschreeuw waar uiteindelijk de autosleutels afhandig zijn gemaakt. Hierna zijn de verdachten vertrokken en hebben zij de auto van [naam 1] meegenomen. Dit alles heeft plaatsgevonden in de woning van de slachtoffers, bij uitstek de plek waar zij zich veilig zouden moeten kunnen voelen. Het begaan van zo’n woningoverval is niet alleen zeer bedreigend en traumatiserend voor de slachtoffers, het veroorzaakt ook onrust in de samenleving. Het feit dat er midden in de nacht zomaar twee mannen in je huis staan met een mes en er met je spullen vandoor gaan, is zeer beangstigend. [verdachte 1] heeft op geen enkel moment stilgestaan bij het persoonlijk leed voor de familie, en hij heeft samen met zijn medeverdachte kennelijk alleen het eigen financieel belang vooropgesteld.
De persoon van verdachte
De rechtbank houdt rekening met het strafblad van [verdachte 1] . Daaruit blijkt dat [verdachte 1] niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van het psychologisch rapport opgemaakt door dr. Jogems-Kosterman van 21 juni 2019. Bij [verdachte 1] is sprake van uitgebreide neurocognitieve stoornissen en neurologische afwijkingen door ernstig traumatisch hersenletsel. Dit letsel heeft hij opgelopen als slachtoffer van een gewelddadige woningoverval in februari 2016. De neurocognitieve stoornissen komen tot uiting op alle domeinen: taal, geheugen, aandacht, abstractievermogen, executief functioneren en visueel- ruimtelijk denken. [verdachte 1] wordt in het dagelijkse leven met name belemmerd in taalbegrip, oriëntatie in tijd en ruimte, geheugen en praktisch probleemoplossende vaardigheden. Qua intellectuele capaciteiten functioneert [verdachte 1] op de grens van een lichte tot matige verstandelijke beperking. Hij is daarnaast bekend met chronische middelenproblematiek (alcohol en drugs) en antisociale trekken in de persoonlijkheid.
Het is zeer aannemelijk dat [verdachte 1] in aanloop naar en tijdens het ten laste gelegde vanuit zijn neurocognitieve stoornissen, intellectuele beperkingen en invloed van alcohol sterk beïnvloedbaar is geweest.
De psycholoog adviseert – op grond van het bovengenoemde – het ten laste gelegde feit in verminderde mate aan hem toe te rekenen. [verdachte 1] lijkt niet volledig ontoerekeningsvatbaar, omdat hij zijn gedragskeuzes in positieve zin kan bijsturen in reactie op zijn omgeving; zo houdt hij nu op advies van zijn huidige begeleiding wel afstand van personen die hem negatief kunnen beïnvloeden. De kans op recidive op een soortgelijk delict wordt als matig ingeschat. Het recidiverisico neemt toe wanneer [verdachte 1] weinig externe structuur of begeleiding heeft, veel drugs of alcohol gebruikt en daarnaast beïnvloed wordt vanuit een negatief sociaal netwerk. Qua behandeling zou [verdachte 1] kunnen profiteren van behandeling gericht op psycho-educatie, praktische handvatten om goed om te gaan met zijn neurocognitieve stoornissen en versterking van ziekte-inzicht en coping-vaardigheden.
Het is van belang dat de ondersteuning van [verdachte 1] wordt afgestemd op de problematiek. Het is van belang dat de beschermde woonsetting expertise heeft op het gebied van NAH (niet aangeboren hersenletsel) én verslaving en van daaruit veel holding kan bieden.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het rapport van 26 juni 2019 van prof. dr. C. Jonker, (gedrags)neuroloog. Volgens de deskundige is bij [verdachte 1] sprake van een Gerstmannsyndroom, rechtszijdige gezichtsvelduitval en sensorische ‘neglect’, naast cognitieve stoornissen op alle gebieden, als gevolg van uitgebreide traumatische hersenschade links. Het Gerstmann syndroom is een neurologisch syndroom dat veroorzaakt wordt door hersenschade en bestaat uit links-rechts desoriëntatie, niet kunnen rekenen, niet kunnen schrijven, niet kunnen lezen en het niet kunnen benoemen van de vingers bij aanraken. Er is tevens sprake van epilepsie, die dankzij medicatie onder controle is.
Het lijkt zeer aannemelijk dat de cognitieve en gedragsneurologische gevolgen van het hersenletsel het gedrag van betrokkene ten tijde van het tenlastegelegde hebben beïnvloed. [verdachte 1] heeft executieve functiestoornissen, waardoor zijn oordeelsvermogen beperkt was en hij de situatie waarin hij verkeerde onvoldoende overzag. Het is aannemelijk dat [verdachte 1] als gevolg van de taalstoornissen en de beperking in het overzien van de situatie sterk beïnvloedbaar was geworden en door het tekortschieten van zelfreflectie – kenmerkend voor executieve functiestoornissen – impulsief reageerde. Bovendien werd zijn kwetsbaarheid en het overzichtsverlies van de situatie nog versterkt door het alcoholgebruik in de aanloop naar het tenlastegelegde. Door het tekortschieten van oordeelsvermogen was betrokkene niet in staat zijn handelen te toetsen aan een adequaat stelsel van normen en waarden. Naar het oordeel van de deskundige was hij beperkt in zijn keuzevrijheid.
De rechtbank kan zich verenigen met deze conclusies en maakt deze tot de hare.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van het door Fivoor (reclassering) opgemaakte advies van 28 juni 2019. Hieruit komt naar voren dat er diagnostisch gezien sprake is van een lichte tot matige verstandelijke beperking (voorkomend uit niet aangeboren hersenletsel). Mede door de verstandelijke beperking is [verdachte 1] heel beïnvloedbaar, heeft hij geen tijdsbesef en is er sprake van een geheugenstoornis waardoor hij geen afspraken kan onthouden. De reeds ingezette begeleiding en hulpverlening wordt door de reclassering gezien als een beschermende factor; [verdachte 1] woont beschermd en wordt ondersteund met praktische zaken. De criminogene- en beschermende factoren tegen elkaar afwegend komt GGZ Reclassering Fivoor tot een gemiddeld risico op recidive en letselschade. Er is sprake van instabiliteit op de diverse leefgebieden en het middelengebruik en de psychische problematiek vormen de grootste criminogene factoren. [verdachte 1] wordt omschreven als beïnvloedbaar en is niet in staat om afstand te nemen van deviant/ crimineel gedrag. Daarnaast zijn er echter ook beschermde factoren aanwezig zoals het beschermd wonen van iXzelF en de mentor van [verdachte 1] welke hem ondersteunt bij de vormgeving van zijn basisbehoeften/ zorg. Gezien het huidige hem ten laste gelegde is de kans op letselschade bij recidive aanwezig. Van belang is dat [verdachte 1] de hulpverlening, zoals deze nu is ingezet, voortzet. Naast de bestaande hulpverlening is het van belang dat, om de kans op recidive te verminderen, [verdachte 1] meewerkt aan een ambulante behandeling gericht op het omgaan met stress/ prikkels, het vergroten van inzicht in de problematiek en het verstevigen van het zelfbeeld. Wel dient hierbij rekening te worden gehouden met het hersenletsel van betrokkene; de huidige klachten betreffen restverschijnselen van het opgelopen trauma en dat het verlies van deze capaciteiten niet terugkeert middels een behandeling. Wel kan het [verdachte 1] helpen in het opbouwen van zijn leven en bij de bewustwording/ acceptatie van zijn problematiek. Door de reclassering wordt geadviseerd een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), begeleid wonen of maatschappelijke opvang op te leggen. Daarnaast dient als bijzondere voorwaarde een contactverbod met de slachtoffers opgelegd te worden.
Het opleggen van een straf dient meerdere doelen. Ten eerste is er het doel van vergelding en generale preventie. Daarbij geldt dat zwaardere misdrijven in de regel zwaarder worden bestraft. Andere strafdoelen zijn het beperken van het gevaar van herhaling en het bevorderen van resocialisatie. Telkens zal in elke individuele zaak aan de hand van alle omstandigheden van het geval moeten worden bekeken welk strafdoel zwaarder weegt.
[verdachte 1] heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een woningoverval. Dit is een zeer ernstig feit. Gelet op de oriëntatiepunten die de rechtbank hanteert voor zulke misdrijven is in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enkele jaren het uitgangspunt. In die zin is de eis van de officier van justitie begrijpelijk.
Toch zal de rechtbank een dergelijke straf niet opleggen. De rechtbank houdt daarbij rekening met de rol van [verdachte 1] bij de woningoverval. Hij was niet degene met het mes. Hij was ook niet degene die [naam 1] heeft bedreigd en ook niet degene die de autosleutels en de auto heeft gestolen. Hoewel hij wel als medepleger kan worden aangemerkt, was zijn rol aanzienlijk kleiner dan die van [naam 3] . Gelet op de conclusies van de deskundigen kan de rechtbank zich ook niet aan de indruk onttrekken dat verdachte zich ook vooral door zijn mededader heeft laten meetrekken in dit strafbaar feit.
De belangrijkste factor voor de bepaling van de straf vindt de rechtbank de forse problematiek van [verdachte 1] , zoals deze is vastgesteld door de deskundigen en hierboven is weergegeven. [verdachte 1] heeft een forse hersenbeschadiging die leidt tot forse cognitieve beperkingen en een verstandelijke beperking. Dit alles leidt tot grote problemen in alle aspecten van het dagelijks leven. De conclusie van de deskundigen dat [verdachte 1] minder keuzevrijheid had en de situatie minder goed kon overzien, moet naar het oordeel van de rechtbank in forse mate doorklinken in de op te leggen straf.
[verdachte 1] woont sinds de schorsing van zijn voorlopige hechtenis begeleid bij Ixzelf. Op zichzelf zit hij daar op zijn plaats, al is nog onzeker of hij daar kan blijven of dat hij naar en andere soortgelijke instelling moet. Uit de adviesrapporten blijkt dat [verdachte 1] intensieve behandeling en begeleiding nodig heeft, wellicht voor de rest van zijn leven. Daarmee is de reclassering nu begonnen. De rechtbank acht het niet opportuun dit te doorkruisen door [verdachte 1] nu opnieuw naar de gevangenis te sturen.
De rechtbank zal verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 15 maanden, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met aftrek van de tijd dat verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Dat betekent dat [verdachte 1] niet terug hoeft naar de gevangenis. Met het forse voorwaardelijke strafdeel wordt enerzijds de ernst van het strafbare feit tot uitdrukking gebracht. Anderzijds maakt dit het mogelijk verdachte te verplichten mee te werken aan de bijzondere voorwaarden. De rechtbank is van oordeel dat dit het best zal bijdragen aan het genoemde strafdoel beperken van het gevaar van herhaling en dus aan bescherming van de maatschappij.
Aan de voorwaardelijke straf zal de rechtbank als bijzondere voorwaarden verbinden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname) en begeleid wonen of maatschappelijke opvang. Tevens zal de rechtbank als bijzondere voorwaarde een contactverbod met de slachtoffers aan de voorwaardelijke straf verbinden.
Gelet op de adviezen is het noodzakelijk dat begeleiding en behandeling van verdachte worden voortgezet. Nu de kans op recidive en letselschade als gemiddeld wordt ingeschat, verdachte zeer beïnvloedbaar is en zich schuldig heeft gemaakt aan een gewapende woningoverval is de rechtbank van oordeel dat er zonder begeleiding en behandeling ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van anderen. Om die reden zal de rechtbank ambtshalve bevelen dat de bijzondere voorwaarden en het toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.