ECLI:NL:RBZWB:2019:3282

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 juli 2019
Publicatiedatum
18 juli 2019
Zaaknummer
AWB- 19_2633 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor het bouwen van appartementen in een voormalig bankgebouw

Op 18 juli 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak over een omgevingsvergunning voor het verbouwen van een voormalig bankgebouw aan [adres bankgebouw] te [locatie bankgebouw]. Verzoekers, die bezwaar maakten tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Drimmelen, vroegen om een voorlopige voorziening. Het college had op 28 mei 2019 een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van 19 appartementen, terwijl het bestemmingsplan slechts 16 woningen toestond. De verzoekers voerden aan dat de vergunning in strijd was met het bestemmingsplan en dat de bouw zou leiden tot onevenredige aantasting van hun woon- en leefklimaat.

Tijdens de zitting op 4 juli 2019 werd het standpunt van de verzoekers toegelicht door hun gemachtigde en een aantal betrokkenen. Het college werd vertegenwoordigd door twee juristen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vergunning op goede gronden was verleend, ondanks de strijdigheid met het bestemmingsplan. De rechter benadrukte dat de belangen van de vergunninghouder zwaarder wogen dan die van de verzoekers, die niet konden aantonen dat hun belangen onevenredig zouden worden geschaad. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, met de overweging dat de bouw voor eigen rekening en risico plaatsvond en dat de verzoekers niet zelf in de woning woonden die het meest door de bouw zou worden beïnvloed.

De uitspraak concludeerde dat er geen onomkeerbare schade zou optreden en dat de belangen van de vergunninghouder bij voortzetting van de bouw zwaarder wogen dan de belangen van de verzoekers. De voorzieningenrechter besloot om het verzoek om voorlopige voorziening af te wijzen, zonder proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/2633 WABOA VV

uitspraak van 18 juli 2019 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoekers], te [woonplaats verzoekers], verzoekers,

gemachtigde: mr. M.P. Wolf,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Drimmelen, verweerder.
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam vergunninghouder], vergunninghoudster, te [vestigingsplaats vergunninghouder],
gemachtigde: mr. R.C. van Wamel.

Procesverloop

Verzoekers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 28 mei 2019 van het college (bestreden besluit) inzake het verlenen van een omgevingsvergunning voor het verbouwen van een voormalig bankgebouw aan [adres bankgebouw] te [locatie bankgebouw]. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 4 juli 2019. Verzoekers hebben zich laten vertegenwoordigen door [naam betrokkene 1], mr. E.C.J. Wouters en hun gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.P.M. van Tiel en mr. S.A. Keij. Derde partij heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam betrokkene 2] en haar gemachtigde.

Overwegingen

Feiten

1. Bij besluit van 31 mei 2018 heeft de raad van de gemeente Drimmelen het bestemmingsplan “[naam bestemmingsplan]” vastgesteld. Dit bestemmingsplan voorziet in de bouw van 16 appartementen in een voormalig bankgebouw aan de [adres bankgebouw] in [locatie bankgebouw]. Verzoekers hebben tegen de vaststelling van het bestemmingsplan beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS). Eveneens hebben zij tijdens de beroepstermijn een verzoek om voorlopige voorziening ingediend bij de voorzieningenrechter van de AbRS. Bij uitspraak van 28 december 2018 (procedurenummer 201806340/2/R2) heeft de voorzieningenrechter van de AbRS het verzoek om voorlopige voorziening van verzoekers inzake het bestemmingsplan afgewezen. Als gevolg hiervan is het bestemmingsplan in werking getreden.
Op 29 juni 2018 heeft vergunninghoudster bij het college een aanvraag omgevings-vergunning ingediend voor het verbouwen van het voormalige bankgebouw tot 19 appartementen. Verzoekers zijn eigenaar van een woning op het naastgelegen perceel aan [adres perceel].
Bij besluit van 10 januari 2019 (primair besluit) heeft het college de aangevraagde omgevingsvergunning aan vergunninghoudster verleend. Deze omgevingsvergunning ziet op de activiteiten ‘het bouwen van een bouwwerk’ en ‘het afwijken van het bestemmingsplan’.
Verzoekers hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Tevens hebben zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 26 maart 2019 (AWB 19/929 WABOA VV) heeft de voorzieningenrechter het primaire besluit geschorst tot twee weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
Op 7 mei 2019 heeft een hoorzitting plaatsgevonden ten overstaan van de Commissie voor de behandeling van bezwaarschriften (de commissie). De commissie heeft het college geadviseerd het bezwaar ongegrond te verklaren.
Bij het bestreden besluit heeft het college het bezwaar, met overneming van het advies van de commissie en met aanvulling hierop, ongegrond verklaard.
Standpunt verzoekers
2. Verzoekers hebben, samengevat, aangevoerd dat er volgens het ter plaatse geldende bestemmingsplan 16 woningen zijn toegestaan. Met toepassing van artikel 4 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) wordt het aantal woningen vergroot, hetgeen niet is toegestaan op grond van artikel 5 van bijlage II bij het Bor.
Verder hebben verzoekers betoogd dat op grond van het bestemmingsplan drie extra woningen zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘kantoor’. De drie extra woningen worden echter niet geheel binnen deze aanduiding gerealiseerd.
De bouw geschiedt volgens verzoekers niet conform de bouw- en gebruiksregels uit het bestemmingsplan. Op zowel de begane grond als de verdiepingen wordt de maximaal toegestane diepte van 20 meter overschreden.
Verzoekers hebben aangegeven dat de voorziene appartementen zorgen voor een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van de bewoners van de woning op het perceel [adres perceel]. Bewoners van de nieuw te bouwen appartementen kunnen in de tuin en woning van verzoekers kijken en het uitzicht van verzoekers wordt door het gebouw met drie verdiepingen beperkt. Zonlichttoetreding op het perceel van verzoekers is ook ernstig beperkt en er is meer sprake van schaduwwerking. Bovendien is sprake van een onevenredige toename van verkeers- en geluidhinder. De realisering van de appartementen zal ook gepaard gaan met bouwverkeer, schending van de privacy van verzoekers en geluidshinder. Deze hinder kan niet ongedaan worden gemaakt en is derhalve onomkeerbaar.
Verzoekers hebben aangegeven dat niet wordt voldaan aan de geldende parkeernormering. Verder wordt in strijd met de Bouwverordening gebouwd op verontreinigde grond. Verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit te schorsen.
Verzoek om voorlopige voorziening
3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoekers een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in de bodemzaak niet.
Wettelijk kader
4. De van toepassing zijnde regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Beoordeling van het geschil
5. Ter beoordeling ligt de vraag voor of het college op goede gronden de omgevingsvergunning aan vergunninghoudster heeft verleend.
6. Tussen partijen is niet in geschil dat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan voor wat betreft het aantal te bouwen woningen, de diepte van het hoofdgebouw en het bouwen buiten het bouwvlak.
6.1
Aantal te bouwen woningen
6.1.1
In artikel 4.2.1, aanhef en c, van de planregels is bepaald dat ter plaatse maximaal 16 woningen mogen worden gebouwd. Nu het bouwplan voorziet in de bouw van 19 woningen wordt niet aan deze bepaling voldaan. Voor deze strijdigheid heeft het college bij het primaire besluit een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1, van de Wabo in samenhang gelezen met artikel 4.3 van de planregels.
In artikel 4.3, aanhef en onder b, van de planregels zijn voorwaarden opgenomen voor toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid om drie extra woningen te bouwen. Eén van deze voorwaarden houdt in dat de extra woningen worden gerealiseerd ter plaatse van de aanduiding ‘kantoor’. Door verzoekers wordt betwist dat de extra woningen geheel binnen de aanduiding ‘kantoor’ worden gerealiseerd.
6.1.2
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter betekent het criterium als opgenomen in artikel 4.3, aanhef en onder b, van de planregels niet dat de extra woningen geheel binnen de aanduiding ‘kantoor’ moeten worden gebouwd. Ter zitting is door vergunninghoudster toegelicht dat slechts een zeer klein gedeelte van de woningen buiten de aanduiding ‘kantoor’ zullen vallen. Verder hebben verzoekers niet aannemelijk gemaakt dat, en zo ja, in welk opzicht zij in hun belangen worden getroffen indien de drie extra woningen weliswaar op de plaats met functieaanduiding ‘kantoor’ maar niet geheel daarbinnen worden gerealiseerd. De extra woningen worden binnen de bebouwingscontour van het bestaande pand en ook binnen de aan dat pand gegeven bestemming ‘Wonen’ gebouwd.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kon het college dan ook voor het afwijken van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef onder a, onder 1˚ van de Wabo gelezen in samenhang met artikel 4.3 van de planregels omgevingsvergunning verlenen.
6.2
Diepte hoofdgebouw
6.2.1
In artikel 4.2.1, aanhef en onder f, van de planregels is bepaald dat de diepte van hoofdgebouwen, gemeten vanaf de voorgevellijn, niet meer mag bedragen dan 20 meter.
6.2.2
Ter zitting is van de zijde van het college toegelicht dat het te bouwen appartementencomplex aan twee zijden voorgevellijnen heeft, zowel aan de zijde van [naam straat 1] als aan de zijde van [naam straat 2]. De voorzieningenrechter ziet, evenals in de uitspraak van 26 maart 2019, geen aanleiding hier anders over te oordelen. Uit de bouwtekeningen blijkt dat de diepte van het voorziene hoofdgebouw zowel gemeten vanaf de voorgevellijn aan [naam straat 1] als gemeten vanaf de voorgevellijn aan [naam straat 2] meer dan 20 meter bedraagt.
6.2.3
In het bestreden besluit stelt het college dat op de eerste verdieping de maximaal toegestane diepte van 20 meter wordt overschreden ter plaatse van de uitbreiding met een serre en trappenhuis. Op de tweede verdieping is ook sprake van een beperkte overschrijding door de te realiseren appartementen, serre en deel van het trappenhuis. Het college heeft met toepassing van artikel 4, eerste lid, bijlage II bij het Bor afgeweken van het bestemmingsplan voor wat betreft de uitbreiding van de hoofdgebouwen.
6.2.4
Het college acht de uitbreiding op de eerste verdieping met serre en een gedeelte van het trappenhuis en op de tweede verdieping met een gedeelte van de appartementen, serre en trappenhuis niet in strijd met de goede ruimtelijke ordening. Het woon en leefklimaat en de gebruiksmogelijkheden van het perceel en de woning van verzoekers worden daardoor niet aangetast. Er wordt niet op of tegen de erfgrens gebouwd. Vanuit de appartementen, serre of het trappenhuis is geen rechtstreeks uitzicht op het perceel van verzoekers. Ook qua bezonning is geen sprake van onevenredige aantasting. Er is volgens het college geen sprake van een ruimtelijk onaanvaardbare situatie.
6.2.5
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college, gelet op de toelichting in het bestreden besluit, met toepassing van artikel 4, eerste lid, bijlage II bij het Bor af kunnen wijken van het bestemmingsplan voor wat betreft de uitbreiding van het hoofdgebouw.
6.3
Bouwen buiten bouwvlak
6.3.1
In artikel 4.2.1, aanhef en a, van de planregels is bepaald dat hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken uitsluitend in het bouwvlak worden gebouwd.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter wordt niet aan deze bepaling voldaan, aangezien uit de bouwtekeningen blijkt dat de balkons en de daarbij behorende ondersteunende palen bij de voorziene appartementen op de eerste verdieping deels zijn gelegen buiten het bouwvlak.
6.3.2
Het college heeft aangegeven dat met toepassing van artikel 4, vierde lid, bijlage II bij het Bor kan worden afgeweken van het bestemmingsplan. Op grond van dit artikel komt, voor zover hier relevant, voor verlening van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bersstemmingsplan onder meer in aanmerking een balkon of andere niet op de begane grond gelegen buitenruimte aan of op een gebouw. Volgens het college is geen sprake van strijd met een goede ruimtelijke ordening.
6.3.3
Volgens verzoekers rusten de balkons op palen, waardoor op de begane grond een extra buitenruimte bij de daar gelegen woningen zal ontstaan. Een dergelijke extra buitenruimte is op grond van het bepaalde in artikel 4, vierde lid, bijlage II bij het Bor niet toegestaan.
6.3.4
De voorzieningenrechter stelt vast dat de balkons zijn voorzien op de verdiepingen en niet op de begane grond. Het feit dat de balkons voor ondersteuning op palen zullen rusten, maakt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet dat hierdoor een buitenruimte op de begane grond wordt gecreëerd.
6.3.5
Voor zover verzoekers hebben betoogd dat door de (uitbreiding van de) balkons meer zicht op de voortuin van hun woning aan de [adres verzoekers] te [woonplaats verzoekers] zal zijn overweegt de voorzieningenrechter dat naar haar voorlopig oordeel geen sprake zal zijn van onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van verzoekers. Het zicht is immers beperkt tot de voortuin van de woning [adres verzoekers], welke ook vanaf de openbare weg zichtbaar is.
6.3.6
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college voor de balkons die buiten het bouwvalk liggen met toepassing van het bepaalde in artikel 4, vierde lid, bijlage II bij het Bor omgevingsvergunning kunnen verlenen.
7. Artikel 5 bijlage II bij het Bor
7.1
Het college heeft gelet op hetgeen onder 6.2 en 6.3 is overwogen met toepassing van artikel 4, bijlage II bij het Bor omgevingsvergunning verleend voor het afwijken van het bestemmingsplan ten aanzien van de diepte van het hoofdgebouw en het bouwen buiten het bouwvlak.
7.2
Anders dan verzoekers menen, staat artikel 5 van bijlage II bij het Bor – waarin wordt bepaald dat het aantal woningen bij toepassing van artikel 4 niet mag worden vergroot – niet aan vergunningverlening in de weg. Het bestemmingsplan staat immers met toepassing van artikel 4.3 van de planregels maximaal 19 woningen toe. Dat aantal woningen wordt niet vergroot door de toepassing van artikel 4 van bijlage II bij het Bor ten aanzien van de diepte van het hoofdgebouw en het bouwen buiten het bouwvlak. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter staat het bepaalde in artikel 5 van bijlage II bij het Bor dan ook niet aan vergunningverlening in de weg.
8. Bodemverontreiniging
8.1
Verzoekers hebben voorts betoogd dat de bodem ter plaatse van het perceel [adres perceel] te [plaats perceel] verontreinigd is, hetgeen betekent dat het bouwplan, mede gelet op artikel 2.4.1 van de Bouwverordening van de gemeente Drimmelen geen doorgang kan vinden.
8.2
Verzoekers hebben niet aannemelijk gemaakt dat en in welk opzicht zij in hun belang worden getroffen als de appartementen worden gebouwd op mogelijk verontreinigde grond. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter staat het relativiteitsbeginsel dan ook in de weg aan een inhoudelijke beoordeling van het standpunt van verzoekers.
9. Parkeren
9.1
Niet in geschil is dat moet worden voldaan aan de parkeernormen in de Beleidsnota Parkeren van de gemeente Drimmelen van 28 januari 2010 (hierna: Beleidsnota). Verzoekers hebben aangevoerd dat hier niet aan wordt voldaan. Volgens verzoekers vallen de woningen in de categorie “duur” en zouden er dus 38 parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden. Zelfs als (een deel van) de woningen in een lagere categorie zouden moeten worden ingedeeld wordt niet voldaan aan de norm. Bij een norm van 1,8 zijn voor de 19 woningen 34 parkeerplaatsen nodig. In de Beleidsnota wordt weliswaar gesteld dat voor woningen afgeweken kan worden van de eis dat alle parkeerplaatsen op eigen terrein moeten worden gerealiseerd, maar er wordt ook duidelijk gesteld dat niet afgeweken kan worden van de parkeernorm als zodanig. Het plan zou dus minimaal 34 (maar eigenlijk zelfs 38) parkeerplaatsen moeten behelzen. Verder hebben verzoekers gesteld dat de Beleidsnota geen ruimte laat om aan de hand van een parkeerbalans tot een andere parkeerbehoefte te komen. Uit de parkeerbalans volgt bovendien dat er in de avond 33 parkeerplaatsen benodigd zijn, terwijl er maar 31 worden gerealiseerd. In de Beleidsnota is expliciet bepaald dat niet mag worden afgeweken van de eis dat de parkeercapaciteit in het plan dient te voldoen aan de gemeentelijke parkeernormen. De verwijzing naar het parkeerterrein bij het gemeentehuis gaat dan ook niet op.
Het college heeft in het bestreden besluit aangegeven dat op grond van het bepaalde in artikel 4.4.3 van de planregels en de Beleidsnota voor de 16 oorspronkelijke appartementen de eis van parkeren op eigen terrein niet geldt. Aanvankelijk was de parkeerbehoefte voor deze 16 appartementen en voor de oorspronkelijke kantoorfunctie becijferd op maximaal 29 parkeerplaatsen. Er zullen 31 parkeerplaatsen worden gerealiseerd, waarvan 20 parkeerplaatsen op eigen terrein en 11 in het aan het perceel [adres perceel] grenzende openbare gebied. Voor de 3 extra appartementen die nu worden gerealiseerd wordt voldaan aan de eis dat in de parkeerbehoefte moet worden voorzien op eigen terrein. Naar aanleiding van de toevoeging van de 3 extra appartementen is opnieuw bekeken welke parkeerbehoefte er is. Op grond van de Beleidsnota kan een parkeerbalans ook worden opgesteld in een situatie waarin alleen woningen worden gerealiseerd en niet van de parkeernormering wordt afgeweken, zoals in dit geval. Uit de parkeerbalans volgt een behoefte van maximaal 33 parkeerplaatsen. In het bestreden besluit wordt geconcludeerd dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig is gelet op de 31 parkeerplaatsen die gerealiseerd worden binnen het plangebied en omdat er in de directe nabijheid, op het parkeerterrein bij het gemeentehuis, voldoende parkeergelegenheid aanwezig is. Dit parkeerterrein is gelegen op ongeveer 60 meter van de locatie [adres perceel].
9.2
De voorzieningenrechter betwijfelt of wordt voldaan aan de Beleidsnota voor wat betreft de parkeercapaciteit. In de Beleidsnota wordt immers gesteld dat niet afgeweken kan worden van de eis dat de parkeercapaciteit in het plan dient te voldoen aan de gemeentelijke parkeernormen. Nu verzoekers en ook het college uitkomen op een hogere norm dan de 31 parkeerplaatsen die worden gerealiseerd lijkt hieraan niet te worden voldaan. Daar staat tegenover dat er in de directe nabijheid voldoende parkeercapaciteit aanwezig is, hetgeen verzoekers niet hebben betwist. Vooralsnog is de voorzieningenrechter van oordeel dat het plan geen parkeerproblemen zal opleveren. In beroep zal dit punt nader moeten worden bezien. Er is geen dusdanig belang bij verzoekers om thans op dit punt tot schorsing van het bestreden besluit over te gaan. Daarbij weegt de voorzieningenrechter mee dat de parkeersituatie niet de door verzoekers ter onderbouwing van het verzoek genoemde belangen omtrent het woon- en leefklimaat (waaronder verlies van privacy en uitzicht, beperkte zonlichttoetreding, meer schaduwwerking en geluidsoverlast) raakt.
10. Conclusie
10.1
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van verzoekers te verwachten. Het bestemmingsplan ‘[naam bestemmingsplan]’ voorziet in een extra bouwlaag op een bestaand gebouw, grotendeels binnen de bestaande bebouwing. Er valt geen onaanvaardbare schaduwwerking, vermindering van zonlichttoetreding of belemmering van privacy te verwachten, zoals de voorzitter van de AbRS in zijn uitspraak van 28 december 2018 ook heeft overwogen.
10.2
Verzoekers hebben in hun verzoekschrift gewezen op de onomkeerbare gevolgen van de bouwwerkzaamheden. Hierin ziet de voorzieningenrechter geen reden om tot schorsing van het bestreden besluit over te gaan. Vergunninghoudster bouwt immers voor eigen rekening en risico. Bovendien worden, zoals ter zitting door vergunninghoudster is toegelicht, veel voorbereidende bouwwerkzaamheden verricht ter plaatse van het bouwbedrijf van vergunninghoudster en niet op de bouwlocatie aan [adres perceel].
De belangen van vergunninghoudster bij het verder kunnen bouwen wegen thans zwaarder dan de belangen van verzoekers, mede gelet op het feit dat het pand [adres verzoekers] niet door verzoekers zelf wordt bewoond maar door een zoon van een van de verzoekers.
10.3
In hetgeen hiervoor is overwogen over het parkeren en in het feit dat op 8 juli 2019 het beroep van verzoekers gericht tegen het besluit van de raad van de gemeente Drimmelen van 21 mei 2018, waarbij het bestemmingsplan ‘[naam bestemmingsplan]’ is vastgesteld, zal dienen bij de AbRS, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om thans niet tevens te beslissen op het ingediende beroep.
10.4
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Vermunt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2019.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Bijlage

1. Op grond van artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit a) het bouwen van een bouwwerk en c) het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo bepaalt – kort gezegd – dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning wordt geweigerd indien de aangevraagde activiteit niet voldoet aan (a) het Bouwbesluit, (b) de Bouwverordening en in strijd is met (c) het bestemmingsplan of (d) redelijke eisen van welstand.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, de aanvraag mede wordt aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts wordt geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo bepaalt dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan: 1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Artikel 2.7 bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) bepaalt dat als categorieën gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2˚ van de wet worden aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.
Op grond van artikel 4, eerste lid, van bijlage II bij het Bor komt voor verlening van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan in aanmerking een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf,
b. de oppervlakte niet meer dan 150 m2.
Op grond van artikel 4, vierde lid, van bijlage II bij het Bor komt voor verlening van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan in aanmerking: een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte aan of op een gebouw, een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw, de uitbreiding van een bouwwerk met een bouwdeel van ondergeschikte aard dan wel voorzieningen gericht op het isoleren van een gebouw.
2. Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan “[naam bestemmingsplan]” (bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming “Wonen” met onder meer de aanduidingen ‘bouwvlak’, ‘gevellijn’ en ‘kantoor’.
Op grond van artikel 4.1 van de planregels van dit bestemmingsplan zijn de voor als “Wonen” aangewezen gronden bestemd voor:
gestapelde woningen;
aan huis verbonden beroepen;
uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘kantoor’, op de begane grond tevens voor kantoor;
bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en overige verhardingen.
Op grond van artikel 4.2.1 van de planregels gelden voor het bouwen van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken de volgende regels:
de hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken worden uitsluitend gebouwd in het bouwvlak;
er mogen uitsluitend gestapelde woningen worden gebouwd;
er mogen maximaal 16 woningen worden gebouwd;
het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
ter plaatse van de gevellijn dient de voorgevel van de hoofdgebouwen op de gevellijn te worden georiënteerd;
de diepte van hoofdgebouwen, gemeten vanaf de voorgevellijn, mag niet meer bedragen dan 20 meter;
de maximale bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer dan 11 meter bedragen, tenzij op de verbeelding door middel van de aanduiding 'maximum bouwhoogte' een andere maatvoering is aangegeven;
de maximale goot- en bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag ten hoogste 4 meter bedragen.
Op grond van artikel 4.3 van de planregels kunnen burgemeester en wethouders afwijken van het bepaalde van artikel 4.2.1 sub c en toestaan dat er maximaal 3 extra woningen mogen worden gebouwd indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
maximaal 19 woningen binnen het plangebied worden gebouwd;
de extra woningen worden gerealiseerd ter plaatse van de aanduiding 'kantoor';
kantoren ter plaatse van de aanduiding 'kantoor' zijn beëindigd;
er dient op eigen terrein te worden voorzien in voldoende parkeeraccommodatie conform de algemeen geldende parkeernormen van de gemeente Drimmelen.
In artikel 4.4 van de planregels zijn specifieke gebruiksregels opgenomen. Artikel 4.4.3 van de planregels bepaalt in het kader van parkeren dat:
bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of afwijken tenminste dient te worden voldaan aan de gemeentelijke vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren, zoals die gelden op het tijdstip van de aanvraag om een omgevingsvergunning;
het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in sub a indien wordt voorzien in een parkeervoorziening, die gelet op de parkeerbelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig is als bedoeld in sub a, daarbij rekening houdend met de reeds bestaande bebouwing ter plaatse en de mogelijkheid van dubbelgebruik;
parkeergelegenheid die is gerealiseerd om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid dient in stand te worden gehouden.