In deze zaak heeft de kinderrechter op 2 juli 2019 uitspraak gedaan over het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De ondertoezichtstelling was eerder ingesteld op 4 juli 2017 en verlengd tot 4 juli 2019. De gecertificeerde instelling (GI), Stichting Jeugdbescherming Brabant, heeft verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling voor een periode van een jaar. De kinderrechter heeft echter besloten om de ondertoezichtstelling slechts met drie maanden te verlengen, omdat er op dat moment geen gezinsmanager betrokken was en er geen recent plan van aanpak beschikbaar was. De kinderrechter verwachtte dat er op korte termijn een nieuwe gezinsmanager zou worden aangesteld die zich zou richten op passende hulpverlening voor het gezin.
Tijdens de zitting zijn de moeder, de vader en een vertegenwoordiger van de GI gehoord. De moeder voerde verweer tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling, stellende dat [minderjarige] niet klaar was voor contact met haar vader en dat de doelen van de ondertoezichtstelling niet meer haalbaar waren. De vader steunde het verzoek van de GI en gaf aan dat hij een betrokken gezinsmanager wenste om contactherstel met [minderjarige] te bevorderen. De kinderrechter oordeelde dat de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] nog steeds aanwezig was en dat er noodzaak was voor hulpverlening en verbetering van de communicatie tussen de ouders.
De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd tot 4 oktober 2019, met de verwachting dat de nieuwe gezinsmanager de situatie zou evalueren en een recent plan van aanpak zou opstellen. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.