ECLI:NL:RBZWB:2019:3090

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 juni 2019
Publicatiedatum
10 juli 2019
Zaaknummer
C/02/359189 / JE RK 19-989
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar de noodzaak van ondertoezichtstelling van een minderjarige met ernstige ontwikkelingsproblemen

In deze zaak heeft de kinderrechter op 17 juni 2019 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, aangeduid als [minderjarige], die geboren is op [geboortedatum] te Goes. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de periode tot aan zijn meerderjarigheid, omdat zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd. De minderjarige heeft te maken met persoonlijke problematiek, waaronder een paniekstoornis en depressie, en woont bij zijn moeder, die ook te maken heeft met middelengebruik. Ondanks eerdere hulpverlening is de situatie niet verbeterd, wat heeft geleid tot de noodzaak van gedwongen hulpverlening.

Tijdens de zitting is de urgentie van de situatie benadrukt, waarbij de Raad heeft gesteld dat de ontwikkeling van [minderjarige] ernstig wordt bedreigd. De moeder heeft aangegeven dat eerdere hulpverlening niet toereikend is geweest en dat zij hoopt dat een ondertoezichtstelling kan bijdragen aan de verbetering van de situatie. De gecertificeerde instelling, Stichting Intervence, heeft aangegeven dat het onduidelijk is wanneer een jeugdzorgwerker beschikbaar zal zijn, wat de kinderrechter als onacceptabel heeft beoordeeld.

De kinderrechter heeft geoordeeld dat er voldoende redenen zijn om de ondertoezichtstelling toe te wijzen, gezien de ernstige zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige]. De kinderrechter heeft de maatregel vooralsnog beperkt tot drie maanden, met de mogelijkheid om de situatie opnieuw te beoordelen op een pro forma zitting op 13 augustus 2019. De kinderrechter heeft de GI opgedragen om tijdig informatie te verstrekken over de inzet van een jeugdzorgwerker, zodat de voortgang van de ondertoezichtstelling kan worden getoetst.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
zaakgegevens : C/02/359189/JE RK 19-989
datum uitspraak: 17 juni 2019

beschikking ondertoezichtstelling

in de zaak van

RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, hierna te noemen de Raad,

gevestigd te Middelburg,
betreffende

[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te Goes, hierna te noemen [minderjarige] .

De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[minderjarige] , voornoemd,

[belanghebbende] , hierna te noemen de moeder,

wonende te [woonplaats] .
De kinderrechter merkt als informante aan:

STICHTING INTERVENCE, hierna te noemen de gecertificeerde instelling (de GI),

gevestigd te Middelburg.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 28 mei 2019, ingekomen bij de griffie op 3 juni 2019.
Op 17 juni 2019 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder,
- een vertegenwoordigster van de Raad,
- een vertegenwoordigster van de GI.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder.
[minderjarige] woont bij de moeder.

Het verzoek

De Raad heeft de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verzocht voor de periode tot aan de meerderjarige leeftijd op [geboortedag] .

De standpunten

De Raad heeft ter zitting gesteld dat de ontwikkeling van [minderjarige] ernstig wordt bedreigd. Hij is belast met persoonlijke problematiek, onder meer paniekstoornis en depressie. Hij volgt al sinds eind 2016 geen regulier onderwijs meer. Ook zijn er zorgen over het middelengebruik van zowel [minderjarige] als de moeder. Al langere tijd zijn diverse vormen van hulpverlening vanuit een vrijwillig kader betrokken geweest, desondanks lukt het niet om de situatie te doorbreken. [minderjarige] heeft meer nodig om te kunnen voorkomen dat hij verder zal afglijden en gezien zijn leeftijd is het noodzakelijk om middels de gestelde doelen te werken aan zijn toekomst. De Raad acht inzet van hulpverlening vanuit een gedwongen kader hierbij noodzakelijk, gericht op het middelengebruik, scholing en werk.
De moeder heeft verklaard dat er in de afgelopen jaren vele vormen van hulpverlening zijn ingezet, die niet toereikend bleken te zijn. Enkele weken geleden heeft er een intake plaatsgevonden bij De Viersprong. De moeder betwijfelt of dit traject van de grond gaat komen, nu [minderjarige] hiervoor niet is gemotiveerd. Als een ondertoezichtstelling ertoe kan leiden dat [minderjarige] geholpen wordt, kan de moeder zich vinden in het verzoek. [minderjarige] wil graag een opleiding volgen vanuit huis. Hopelijk kan de GI hierin iets betekenen.
De GI heeft ter zitting verklaard dat zij bij toewijzing van het verzoek geen uitspraak kan doen over de vraag wanneer een jeugdzorgwerker voor het gezin beschikbaar zal worden gesteld. Er kan dan ook niet worden aangegeven per wanneer door de GI uitvoering kan worden gegeven aan de bij de ondertoezichtstelling behorende werkzaamheden. Gezien de leeftijd van [minderjarige] begrijpt de GI de urgentie en zal intern verzoeken de casus zo spoedig als mogelijk op te pakken. Indien nodig is in de tussentijd haar bureaudienst beschikbaar.

De beoordeling

Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, lid 1, Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat er ernstige zorgen zijn over [minderjarige] . Hij gaat sinds november 2016 niet meer naar school en glijdt steeds verder af. [minderjarige] is belast met persoonlijke problematiek, waaronder een paniekstoornis, en leeft geïsoleerd. Bij zowel [minderjarige] als de moeder is er sprake van veelvuldig middelengebruik. De moeder is thans onvoldoende in staat [minderjarige] te sturen en te ondersteunen bij zijn ontwikkelingstaken. In de afgelopen jaren zijn vele vormen van hulpverlening ingezet, wat steeds niet tot het gewenste resultaat heeft geleid. Daarbij is ook een patroon zichtbaar waarbij de hulp onvoldoende wordt aanvaard, mede omdat de intrinsieke motivatie bij [minderjarige] ontbreekt. Gezien de voornoemde zorgen is de kinderrechter van oordeel dat de ontwikkeling van [minderjarige] ernstig wordt bedreigd en dat wordt voldaan aan het criterium genoemd in artikel 1:255 BW. Het verzoek van de Raad wordt daarom toegewezen. Daarbij is het noodzakelijk dat er onmiddellijk een start wordt gemaakt met de uitvoering van de ondertoezichtstelling.
Een ondertoezichtstelling is een zware maatregel en wordt alleen uitgesproken wanneer een kinderrechter van oordeel is dat er ernstige zorgen zijn om de minderjarige(n). Ook in deze zaak zijn er zeer forse zorgen en het zou schadelijk zijn voor de ontwikkeling van [minderjarige] wanneer er niet op korte termijn passende, gedwongen, hulp wordt ingeschakeld. Ook dient in deze zaak, mede gezien de problemen van de moeder, stevige regie gevoerd te worden. Ondanks de voornoemde (ernstige) zorgen is het onduidelijk wanneer er daadwerkelijk uitvoering gegeven gaat worden aan de, ook door moeder gewenste, ondertoezichtstelling. [minderjarige] wordt in december 2019 meerderjarig. Er is ook daarom haast geboden bij de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Niet duidelijk is wat de gestelde beschikbaarheid van de bureaudienst inhoudt. Dat niet bekend is vanaf wanneer een jeugdzorgwerker in deze zaak beschikbaar zal worden gesteld acht de kinderrechter dan ook een onverteerbare gang van zaken.
De kinderrechter wijst de GI uitdrukkelijk op het bepaalde in artikel 4.2.2 Besluit Jeugdwet. In het eerste lid van dat artikel staat dat de GI binnen vijf werkdagen nadat zij is belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling en zij hiervan in kennis is gesteld, een jeugdzorgwerker aanwijst, waarbij het eerste contact plaatsvindt tussen de jeugdzorgwerker en de minderjarigen en de met het gezag belaste ouders. Verder is in artikel 4.1.3, lid 5, Jeugdwet aangegeven dat er een hulpverleningsplan moet zijn, binnen zes weken nadat vast is komen te staan dat afgezien kan worden van het opstellen van een familiegroepsplan. Het opstellen van een familiegroepsplan is gezien de ernst van de problemen in deze zaak niet aan de orde.
Om op korte termijn te kunnen toetsen of er daadwerkelijk snel uitvoering wordt gegeven aan de ondertoezichtstelling en de wettelijke termijnen door de GI in acht worden genomen, zal de duur van de maatregel vooralsnog worden beperkt tot drie maanden. Een beoordeling over het resterende deel van het verzoek zal worden aangehouden tot de hierna genoemde pro forma zitting van 13 augustus 2019. De GI dient twee weken voorafgaand aan deze datum de kinderrechter te informeren of er inmiddels een jeugdzorgwerker betrokken is en in hoeverre die persoon de zaak heeft opgepakt. De betrokkenen krijgen vervolgens de kans om op dat schriftelijk stuk te reageren. De kinderrechter zal aan de hand van verkregen informatie beoordelen of een nadere mondelinge behandeling gewenst is. Indien dit niet het geval is, zal hij het resterende deel van het verzoek zonder zitting toewijzen.
Dit betekent dat als volgt zal worden beslist.

De beslissing

De kinderrechter:
stelt [minderjarige] onder toezicht van Stichting Intervence te Middelburg met ingang van 17 juni 2019 en tot 17 september 2019;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
houdt de behandeling van het resterende deel van het verzoek aan tot
de zitting van 13 augustus 2019 PRO FORMA, in afwachting van de informatie van de GI zoals weergegeven in de beoordeling;
behoudt zich verder iedere beslissing voor.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2019 door mr. W. Toekoen, kinderrechter, in tegenwoordigheid van W. Bakker-Maljers, als griffier.
(wb)
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 1 juli 2019.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
's-Hertogenbosch