In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 juni 2019 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster, een huurder en gebruiker van een perceel in Waalwijk, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester van de gemeente Waalwijk, dat op 21 mei 2019 was genomen. Dit besluit hield in dat het erf, inclusief de woonwagen en opstallen, voor de duur van drie maanden gesloten moest worden op basis van artikel 13b van de Opiumwet, vanwege vermeende voorbereidingshandelingen voor grootschalige hennepteelt. Tijdens de zitting op 17 juni 2019 heeft de voorzieningenrechter de argumenten van verzoekster en de burgemeester gehoord. Verzoekster stelde dat er geen hennepplantage of verdovende middelen waren aangetroffen en dat de aangetroffen voorwerpen onvoldoende bewijs vormden voor de stelling dat er sprake was van een professionele hennepkwekerij. De burgemeester daarentegen betoogde dat de aangetroffen voorwerpen en de fraude met de elektriciteitsmeter voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van voorbereidingshandelingen voor bedrijfsmatige hennepteelt. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester onvoldoende had onderbouwd waarom de situatie als bedrijfsmatig kon worden gekwalificeerd. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek van verzoekster toegewezen, het bestreden besluit geschorst en de burgemeester veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht. De uitspraak heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank niet in een eventuele bodemprocedure.