Op 1 juli 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers bezwaar maakten tegen een besluit van de burgemeester van Waalwijk. Dit besluit, genomen op 24 mei 2019, hield in dat aan verzoekers een last onder dwangsom werd opgelegd omdat hun zoon langer dan twee uur per dag in hun woning verbleef, wat volgens de burgemeester leidde tot ernstige overlast voor omwonenden. Verzoekers, bijgestaan door hun gemachtigde mr. T.M. ten Velde, stelden dat er geen sprake was van aanhoudende overlast en dat het besluit onvoldoende gemotiveerd was. De burgemeester werd vertegenwoordigd door mr. H. van de Werken en L. Vos.
Tijdens de zitting op 17 juni 2019 in Breda, werd het verzoek om een voorlopige voorziening besproken. De voorzieningenrechter oordeelde dat er ernstige twijfels bestonden over de bevoegdheid van de burgemeester om de last onder dwangsom op te leggen. De voorzieningenrechter benadrukte dat er zware eisen gesteld moeten worden aan de onderbouwing van een dergelijke maatregel, gezien de inbreuk op het recht op ongestoord genot van de woning, zoals vastgelegd in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
De voorzieningenrechter concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de gestelde ernstige en herhaaldelijke hinder door de zoon van verzoekers. De burgemeester had niet aangetoond dat er sprake was van een situatie die een last onder dwangsom rechtvaardigde. Daarom werd het verzoek van verzoekers toegewezen en werd het bestreden besluit geschorst tot zes weken na de beslissing op bezwaar. Tevens werd de burgemeester veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan verzoekers.