ECLI:NL:RBZWB:2019:3010

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 juli 2019
Publicatiedatum
4 juli 2019
Zaaknummer
BRE 19/2477
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake opleggen last onder dwangsom door burgemeester van Waalwijk

Op 1 juli 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers bezwaar maakten tegen een besluit van de burgemeester van Waalwijk. Dit besluit, genomen op 24 mei 2019, hield in dat aan verzoekers een last onder dwangsom werd opgelegd omdat hun zoon langer dan twee uur per dag in hun woning verbleef, wat volgens de burgemeester leidde tot ernstige overlast voor omwonenden. Verzoekers, bijgestaan door hun gemachtigde mr. T.M. ten Velde, stelden dat er geen sprake was van aanhoudende overlast en dat het besluit onvoldoende gemotiveerd was. De burgemeester werd vertegenwoordigd door mr. H. van de Werken en L. Vos.

Tijdens de zitting op 17 juni 2019 in Breda, werd het verzoek om een voorlopige voorziening besproken. De voorzieningenrechter oordeelde dat er ernstige twijfels bestonden over de bevoegdheid van de burgemeester om de last onder dwangsom op te leggen. De voorzieningenrechter benadrukte dat er zware eisen gesteld moeten worden aan de onderbouwing van een dergelijke maatregel, gezien de inbreuk op het recht op ongestoord genot van de woning, zoals vastgelegd in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

De voorzieningenrechter concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de gestelde ernstige en herhaaldelijke hinder door de zoon van verzoekers. De burgemeester had niet aangetoond dat er sprake was van een situatie die een last onder dwangsom rechtvaardigde. Daarom werd het verzoek van verzoekers toegewezen en werd het bestreden besluit geschorst tot zes weken na de beslissing op bezwaar. Tevens werd de burgemeester veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan verzoekers.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/2477 WET VV

uitspraak van 1 juli 2019 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoekers], te [woonplaats verzoekers], verzoekers,

gemachtigde: mr. T.M. ten Velde,
en

de burgemeester van de gemeente Waalwijk, de burgemeester.

Procesverloop

Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van 24 mei 2019 (bestreden besluit) van de burgemeester inzake het opleggen van een dwangsom per constatering dat hun zoon, [naam zoon] langer dan twee uur per dag in hun woning aan de [adres verzoekers] te [woonplaats verzoekers] verblijft. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 17 juni 2019. Verzoekers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. De burgemeester heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H. van de Werken en L. Vos.

Overwegingen

1.
Feiten
Verzoekers zijn eigenaar van de woning aan de [adres verzoekers] in [woonplaats verzoekers].
Bij brief van 15 mei 2019 heeft de burgemeester aan verzoekers het voornemen kenbaar gemaakt om hen een last onder dwangsom op te leggen op grond van artikel 2:77d van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Waalwijk 2018 (APV) om overlast in de vorm van brandstichting en geluidsoverlast voor omwonenden te voorkomen.
De burgemeester is voornemens om aan verzoekers een last onder dwangsom op te leggen per constatering dat hun zoon, [naam zoon], geboren [geboortedatum zoon], langer dan twee uur per dag in hun woning aan de [adres verzoekers] te [woonplaats verzoekers] verblijft. Het is niet toegestaan de zoon te laten overnachten of de zoon alleen te laten in de woning.
Verzoekers hebben bij brief van 17 mei 2019 hun zienswijze over dit voornemen naar voren gebracht.
Vervolgens heeft de burgemeester verzoekers bij het bestreden besluit de last onder dwangsom opgelegd, onder weerlegging van de zienswijze van verzoekers.
2.
Verzoek om voorlopige voorziening
Verzoekers hebben, samengevat, aangevoerd dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. Er is geen sprake van aanhoudende overlast die beteugeld dient te worden en er zijn onvoldoende aanwijzingen dat er zich overlast zal voordoen. Het bestreden besluit is bovendien onvoldoende gemotiveerd en de belangenafweging is onbegrijpelijk.
Ten aanzien van de motivering van het bestreden besluit stellen verzoekers dat niet valt in te zien waarom er gevreesd moet worden voor zodanig ernstige overlast dat verzoekers dienen te worden beperkt in de personen die de woning betreden. Er is verwezen naar meldingen van jaren geleden en deze meldingen zien vaak op gevoelens en aannames, enige aanhoudende overlast is niet gebleken. Ook is niet in te zien waarom de burgemeester een grens trekt bij twee uur per dag. Er is verwezen naar een brand en allerlei vermoedens naar de zoon die nooit zijn bevestigd. Voorts is gebleken dat er geen, althans nauwelijks, sprake is geweest van recente overlast van de zoon van verzoekers.
Ten aanzien van de belangenafweging stellen verzoekers dat zij een bijzonder belang hebben om hun zoon onbeperkt in hun woning te ontvangen, zonder te hoeven vrezen voor ernstige financiële consequenties. Ook worden zij geconfronteerd met een zoon die tijdelijk dakloos is. Daarnaast is de last onder dwangsom niet gelimiteerd in tijd.
Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit te schorsen.
3.
Toetsingskader
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
4.
Wettelijk kader
4.1
In artikel 8, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is bepaald dat een ieder recht heeft op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie. Op grond van het tweede lid is inmenging van enig openbaar gezag in dit recht uitsluitend toegestaan voor zover bij wet voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk, in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
4.2
Op 1 juli 2017 is de Wet aanpak woonoverlast in werking getreden. Deze wet is uitgewerkt in artikel 151d van de Gemeentewet.
Ingevolge artikel 151d, eerste lid, van de Gemeentewet kan de gemeenteraad bij verordening bepalen dat degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven, er zorg voor draagt dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.
Ingevolge artikel 151d, tweede lid, van de Gemeentewet wordt de in artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet bedoelde bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang wegens overtreding van het in het eerste lid bedoelde voorschrift uitgeoefend door de burgemeester. De burgemeester oefent de bevoegdheid uit met inachtneming van hetgeen daaromtrent door de raad in de verordening is bepaald en slechts indien de ernstige en herhaaldelijke hinder redelijkerwijs niet op een andere geschikte wijze kan worden tegengegaan.
4.3
Ingevolge artikel 2:77d (Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet), eerste lid, van de APV draagt degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven, er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.
Ingevolge artikel 2:77d, tweede lid, van de APV kan de burgemeester als hij een last onder dwangsom of onder bestuursdwang oplegt naar aanleiding van een schending van deze zorgplicht aanwijzingen geven over wat de overtreder dient te doen of na te laten om verdere schending te voorkomen. De burgemeester stelt beleidsregels vast over het gebruik van deze bevoegdheid.
Ingevolge artikel 2:77d, derde lid, van de APV kan de last in ieder geval worden opgelegd bij ernstige en herhaaldelijke:
a. geluid- of geurhinder;
b. hinder van dieren;
c. hinder van bezoekers of personen die tijdelijk in een woning of op het erf aanwezig zijn;
d. overlast door vervuiling of verwaarlozing van een woning of een erf;
e. intimidatie van derden vanuit een woning of een erf.
Op 22 mei 2019 zijn de Beleidsregels woonoverlast 2019 (Beleidsregels) gepubliceerd en op 23 mei 2019 zijn deze beleidsregels in werking getreden.
5.
Beoordeling
5.1
De voorzieningenrechter stelt voorop dat toepassing van artikel 151d, eerste lid, van de Gemeentewet het recht op ongestoord genot van de woning zoals dat is neergelegd in artikel 8 van het EVRM raakt. Het openbare orde criterium vormt de toetssteen bij de bewaking van het huisrecht in de belangenafweging die plaatsvindt tussen het individuele recht op ongestoord genot van de woning enerzijds en het algemene belang bij openbare orde en veiligheid anderzijds. Vanwege de inbreuk op dit fundamentele grondrecht dienen zware eisen gesteld te worden aan de onderbouwing door de burgemeester. Het betreft hier immers een voor verzoekers (en hun zoon) zeer verstrekkende maatregel met ingrijpende gevolgen. Aan de hand van concrete, objectieve en verifieerbare gegevens moet de burgemeester aannemelijk maken dat er sprake is van ernstige en herhaaldelijke woonoverlast.
5.2
De voorzieningenrechter overweegt dat de burgemeester pas bevoegd is om op grond van artikel 2:77d van de APV een last onder dwangsom op te leggen, indien gebleken is van ernstige en herhaaldelijke hinder.
In de Beleidsregels die de burgemeester hanteert, is beschreven wat wordt verstaan onder ‘ernstige en herhaaldelijke hinder’.
Met ernstige hinder wordt gedoeld op ernstige hinder voor de omwonenden. Een vergelijking kan worden gemaakt met artikel 5:37 Burgerlijk Wetboek, waar onder ‘hinder’ gedragingen worden verstaan zoals het verspreiden van rumoer, trillingen, stank, rook of gassen. Ernstige hinder als bedoeld in artikel 151d van de Gemeentewet kan tevens onrechtmatig zijn in de zin van artikel 5:37 Burgerlijk Wetboek, maar dat is geen vereiste. Van ernstige hinder is pas sprake indien de hinder wordt ervaren door bewoners van verschillende woningen en/of panden.
Met de term ‘herhaaldelijk’ wordt gedoeld op het vereiste dat de ernstige hinder een terugkerend karakter heeft (hetgeen niet noodzakelijkerwijze hetzelfde is als ‘ernstige hinder zonder onderbreking’). De burgemeester geeft derhalve geen toepassing aan de bestuursdwangbevoegdheid op basis van één incident.
Woonoverlast is hinder die in, vanuit en rondom een woning kan worden veroorzaakt. Denk daarbij aan: geluidsoverlast, geurhinder, hinder van dieren, hinder van bezoekers, vervuiling of verwaarlozing van een woning of een erf, intimiderend gedrag en brandgevaar.
5.3
Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is in onderhavige situatie niet gebleken van ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden die wordt veroorzaakt door gedragingen van de zoon in de vorm van brandstichting en geluidsoverlast.
In de eerste plaats is er geen aanwijzing voor betrokkenheid van de zoon van verzoekers bij de brand in hun woning in 2015. De zoon is niet voor brandstichting vervolgd en de verzekering heeft probleemloos uitgekeerd.
Ten tweede wil de burgemeester dat de woonsituatie van de zoon wordt gecombineerd met zorg, maar ter zitting is gebleken dat er sinds het beëindigen van de zorgovereenkomst met de zoon op 29 oktober 2017 slechts één melding is geweest van door hem veroorzaakte geluidsoverlast (bonken op de muren).
Ten derde kan de voorzieningenrechter aan de stelling in de bestuurlijke rapportage van 6 mei 2019 dat “het RIBW gedeeld heeft dat zij het reëel achten dat [naam zoon] uit boosheid en frustratie brand gaat stichten” niet dat gewicht toekennen dat de burgemeester daaraan gehecht wenst te zien, aangezien uit het dossier niet kan worden opgemaakt door wie dat is gesteld en waarop dat is gebaseerd.
6.
Conclusie
De voorzieningenrechter concludeert dat er ernstige twijfels zijn over de bevoegdheid van de burgemeester deze last onder dwangsom op te leggen. De voorzieningenrechter zal daarom het verzoek toewijzen en het bestreden besluit schorsen tot zes weken na de beslissing op bezwaar.
7.
Proceskosten en griffierecht
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, dient de burgemeester aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht te vergoeden.
De voorzieningenrechter veroordeelt de burgemeester in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512, en wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • schorst het bestreden besluit tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • draagt de burgemeester op het betaalde griffierecht van € 174,- aan verzoekers te vergoeden;
  • veroordeelt de burgemeester in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 1.024,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.A. de Rooij, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2019.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.