4.3Het oordeel van de rechtbank
Op 28 oktober 2018 vond omstreeks 04:15 uur op de Van de Spiegelstraat te Goes een ongeval plaats. Verdachte reed in zijn auto, een Peugeot 206 met kenteken [kenteken 1] , over de Van de Spiegelstraat in de richting van Kloetinge. Gekomen bij de kruising van die straat met de Kloetingseweg, bestaande uit een fietsers/voetgangersoversteekplaats, kwam hij in aanrijding met [naam 2] en [naam 1] , die op een fiets de Van de Spiegelstraat overstaken.De slachtoffers zijn ter plaatse overleden met als doodsoorzaak een schedelbasisfractuur.
Verdachte beschikt sinds 1 november 2017 over een rijbewijs en geldt dus als een beginnend bestuurder. Uit de bij hem afgenomen ademanalyse bleek sprake van een ademonderzoekresultaat van 385 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht.
Verdachte heeft verklaard dat hij die avond vier à vijf biertjes, een wodka met Fristi en één of twee wodka met cola had gedronken. Hij wilde na de aanrijding niet gepakt worden met drank op. Daarom is hij na het ongeval verder gereden. Hij is gestopt nadat hij blauwe lampen zag.Toen verdachte bij de kruising reed, heeft hij geen fietsers gezien. Wel heeft hij een oranje knipperend licht gezien van een stoplicht.Verdachte reed vaker op deze weg en was bekend ter plaatse. Het was die avond droog en het zicht was goed. Verdachte zag de oversteekplaats en de stoplichten, maar zag geen mensen. Daarna was er de klap. In de periode dat verdachte over een rijbewijs beschikte, heeft hij naar aanleiding van rijden onder invloed de Lichte Educatieve Maatregel Alcohol opgelegd gekregen en gevolgd en ook heeft hij de Educatieve Maatregel Gedrag opgelegd gekregen.
Getuige [naam 3] verklaarde bij de politie dat hij op anderhalve meter achter de jongen en het meisje op de fiets reed. Ter hoogte van het kruispunt met de Van de Spiegelstraat naderden zij de verkeerslichten. In de nacht knipperen alleen de oranje lichten. Hij zag dat de jongen en het meisje op de fiets zonder te kijken de Van de Spiegelstraat overstaken. Ze fietsten met een normale snelheid. Hij zag uit de richting van het tankstation, van rechts, een auto heel hard aan komen rijden. De snelheid van deze auto was minimaal 100 à 110 kilometer per uur. Deze auto reed zonder te remmen de jongen en het meisje op de fiets voor hem aan. Hij hoorde een hele harde klap en zag dat de jongen en het meisje door de botsing met deze auto door de lucht vlogen. Ze kwamen voor de bushalte op de weg terecht. De auto maakte na de botsing een zwieper. De auto reed na het ongeval hard weg.
Verkeerssituatie
De Van de Spiegelstraat bestond ter plaatse van het ongeval uit één rijbaan, die was verdeeld in twee rijstroken, bestemd voor verkeer in beide richtingen. Dwars op de Van de Spiegelstraat, vanaf Voorstad richting de Kloetingseweg, was een fiets/bromfiets-
oversteekplaats gesitueerd, waarbij de fietsers in beide richtingen konden oversteken. Deze kruising was voorzien van een driekleurige verkeersregelinstallatie, die echter gezien het nachtelijke tijdstip op het moment van het ongeval op oranje knipperend was afgesteld. Op het fietspad kort voor de fiets/bromfietsoversteekplaats aan de noordelijke zijde waren zogenoemde haaientanden op het wegdek aangebracht en ook was een bord B6 geplaatst voor fietsverkeer over de Van de Spiegelstraat richting de Kloetingseweg.
Sporen op de plaats delict
Na het ongeval is de plaats delict onderzocht op sporen. Ten tijde van het onderzoek was het ter plaatse helder en droog weer. Het wegdek rondom de plaats delict was grotendeels droog en de overige condities waren normaal. Straatverlichting was aanwezig en in werking. Er is niet gebleken dat deze omstandigheden ten tijde van het ongeval anders zouden zijn geweest.
De lichamen van de twee slachtoffers werden aangetroffen naast het wegdek van de Van de Spiegelstraat, tussen de 40 en 50 meter verwijderd van de fiets/bromfietsoversteekplaats in oostelijke richting. Op het wegdek van de Van de Spiegelstraat waren een remspoor en een aansluitend slipspoor zichtbaar startend vanaf circa 9 meter verwijderd van de oversteekplaats in oostelijke richting. In westelijke richting van de oversteekplaats waren geen rem- of slipsporen zichtbaar. Het slipspoor liet zien dat het voertuig eenmaal om zijn as draaide, voordat het tot stilstand kwam op de noordelijke rand van de weg.De totale lengte van het rem- en slipspoor werd vastgesteld op circa 70 meter.
Enkele meters verwijderd van de fiets/bromfietsoversteekplaats in oostelijke richting werd een herenfiets van het type Gazelle Primeur aangetroffen, gevouwen om een lantaarnpaal. Het voorwiel en het zadel ontbraken, deze werden verderop los aangetroffen. De fiets was voorzien van een koplamp met een gloeilamp en dynamo met daartussen loshangende bedrading. De gloeilamp kon, ook na het correct aansluiten van de bedrading, geen licht uitstralen met behulp van de dynamo. Met behulp van een externe voeding lukte dit wel. Er kon niet worden vastgesteld wat de staat van de voorverlichting was vóór het ongeval, en of de fiets deze verlichting voerde ten tijde van het ongeval.
Op de Van de Spiegelstraat, op circa 430 meter verwijderd van de oversteekplaats in oostelijke richting, werd een zwarte Peugeot 206 aangetroffen met kenteken [kenteken 1] . De auto was zwaar beschadigd aan met name de motorkap, de voorruit en het dak. De airbags van de bestuurder en bijrijder waren geactiveerd.
Schade inpassing
Door het inpassen van de schade van de auto en de fiets werd het vermoedelijke verloop van de botsing bepaald. De fiets werd door de voorzijde van de auto geraakt bij de rechter trapper en bagagedrager. De fiets wikkelde zich af via de rechterzijde van de auto. De slachtoffers zijn via de motorkap, de voorruit en het dak omhoog en over de Peugeot heen geworpen.
Indicatie botssnelheid auto
Met behulp van de lengte van de rem- en slipsporen op de weg werd de indicatieve botssnelheid van de auto berekend. Deze snelheid is geschat op 112 kilometer per uur aan het begin van het remspoor, net na de oversteekplaats.
Vermijdbaarheid
Met behulp van deze indicatieve snelheid werd bepaald hoe de situatie was geweest als de auto de maximaal toegestane snelheid van 50 kilometer per uur had gereden. Aangetoond is dat in deze situatie de auto ruim op tijd had kunnen stoppen. Tevens is aangetoond dat in deze situatie de auto ruim achter de fietsers langs was gereden, zelfs als deze in het geheel niet geremd zou hebben.
Bepaling snelheid door beeldonderzoek
De auto van verdachte is net vóór de aanrijding vastgelegd op camerabeelden van het busstation in Goes, circa 600 meter voor de botsplaats, en het Shell-station aan de Van de Spiegelstraat, circa 225 meter voor de botsplaats. Door het NFI werden deze beelden onderzocht met als doel het vaststellen van de snelheid van de auto ter plaatse.
Het traject van de auto van verdachte zichtbaar op de camerabeelden van het busstation werd opgedeeld in twee aansluitende trajecten. Tijdens het eerste traject werd een gemiddelde snelheid van minimaal 52 kilometer per uur en maximaal 67 kilometer per uur over een afstand van circa 43 tot 49 meter bepaald. Tijdens het tweede traject werd een gemiddelde snelheid van 48 kilometer per uur over een afstand van circa 19 meter bepaald, met een meetonzekerheid van kleiner dan +/- 7,5 kilometer per uur. De gemiddelde snelheid van de auto op de camerabeelden van het Shell-station werd bepaald op 106 kilometer per uur over een afstand van circa 30 meter, waarbij de grenzen van het 95%-kansinterval liggen op 105 en 107 kilometer per uur.
Verweren verdediging
De rechtbank zal hier ingaan op verweren die zijn gevoerd door de raadsman met betrekking tot de betrouwbaarheid van de snelheidsbepalingen van het voertuig van verdachte.
De raadsman betoogt dat er bij het onderzoek naar de camerabeelden van het busstation geen goede referentiebeelden konden worden gemaakt van de eerste positie van de referentieauto, waardoor de berekende gemiddelde snelheid op het eerste traject onzeker is en er niet kan worden gezegd dat verdachte hier te hard reed.
De rechtbank overweegt als volgt. In het rapport wordt uitgebreid ingegaan op de eerste positie van de referentieauto, die inderdaad lastig te bepalen bleek door de onduidelijkheid van de beelden van het incident. De deskundige heeft deze onzekerheid echter op twee manieren verwerkt in het onderzoek: (1) door het plaatsen van de referentieauto uiterst links én rechts op de weg en (2) door het achteraf selecteren van een aanvullend camerabeeld van de auto van de verdachte waardoor het beeld van de referentieauto zich met zekerheid tussen het originele en dit aanvullende beeld bevindt. Door de toepassing van deze twee correcties kunnen de berekende gemiddelde snelheden op het eerste traject worden gezien als absoluut minimum en maximum.De rechtbank beschouwt deze waarborgen als voldoende en ziet geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de bepaalde gemiddelde snelheid op dit traject.
De raadsman betoogt verder dat bij het onderzoek van de beelden van het Shell-station de gebruikte beelden van slechte kwaliteit zijn. Hierdoor is het onderscheid tussen de auto en de omgeving niet duidelijk, waardoor het 3D-model niet betrouwbaar gepast kan worden en de snelheid niet voldoende betrouwbaar kan worden bepaald.
De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank heeft de gebruikte beelden in het rapport bekeken en vindt deze van voldoende kwaliteit voor het onderscheiden van de auto en de omgeving. Verder is het passen van het 3D-model uitgevoerd door drie onafhankelijke deskundigen op het gebied van beeldonderzoek, waarvan vervolgens het gemiddelde is genomen.De rechtbank beschouwt deze waarborgen als voldoende en ziet geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de bepaalde gemiddelde snelheid op dit traject.
Snelheid dienstvoertuig
Kort voor het ongeval reed een dienstvoertuig van de politie over de Piet Heinstraat in de richting van de Van de Spiegelstraat. Toen de verbalisant/bestuurder van het dienstvoertuig de rotonde genaamd Admiraalplein naderde, zag hij de donkerkleurige auto van verdachte achter zich rijden. Verbalisant reed langzaam de rotonde op en zag dat de auto snelheid minderde. Hij kreeg daarbij de indruk dat de bestuurder expres het dienstvoertuig langzamer naderde. Verbalisant reed de rotonde op, met de bedoeling om achter deze auto te gaan rijden. Nadat verbalisant de auto volgde in de richting van het station over de Van de Spiegelstraat, zag hij dat er snel een grotere afstand ontstond tussen het dienstvoertuig en de auto. Hij heeft daarop de versnellingsbak van het dienstvoertuig in de sportstand gezet, omdat de bestuurder van de auto van hen weg leek te rijden. Hij schatte dat de auto van hen wegreed met een snelheid van 100 kilometer per uur.Verbalisant zag dat de auto spookrijdend op de tegenliggende rijstrook reed en terug invoegde op de rechterrijstrook.Vervolgens leek de auto nagenoeg stil te staan, nabij de oversteekplaats en liepen zij sterk op hem in. Er lagen diverse brokstukken op het wegdek van de rijbaan. Beide verbalisanten zagen dat de auto weer verder reed in de richting van de brandweerkazerne. De rode stop-transparant aan de voorzijde werd aangezet. Kort hierna reed de auto de rotonde bij de Oranjeweg op en ging daarbij steeds langzamer rijden. Vervolgens werd de auto stil gezet. Het kenteken van de auto was [kenteken 1] .
De plaatsbepalingsgegevens afkomstig uit het dienstvoertuig werden onderzocht. Hieruit bleek dat het dienstvoertuig 50 kilometer per uur reed op de locatie van het busstation. Het dienstvoertuig reed 97 kilometer per uur op de locatie van het Shell-tankstation. Op de plaats van de botsing reed het dienstvoertuig 107 kilometer per uur.
Schatting snelheid door getuige
Getuige [naam 4] verklaarde dat hij ter hoogte van het Shell-tankstation reed toen hij een zwarte Peugeot 206 vanuit tegenovergestelde richting zag naderen. Hij schatte de snelheid van de Peugeot 206 op zijn minst ongeveer 100 kilometer per uur.
Conclusie rechtbank met betrekking tot de door verdachte gereden snelheid
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat op het gedeelte vanaf het busstation langs het Shell-tankstation tot aan de botsplaats een opbouw in de snelheid van de auto van verdachte heeft plaatsgevonden. De rechtbank baseert zich hierbij op het NFI-rapport evenals op de gegevens van het dienstvoertuig dat ter plaatse achter verdachte reed, waarbij de bestuurder van het dienstvoertuig zag dat er snel een grotere afstand ontstond tussen het dienstvoertuig en de auto van verdachte. Zowel door deze verbalisant als getuige [naam 4] wordt de snelheid van de auto van verdachte geschat op (minstens) 100 kilometer per uur. Naar het oordeel van de rechtbank vindt de indicatieve botssnelheid die is vastgesteld op 112 kilometer per uur dan ook voldoende ondersteuning in de opbouw in snelheid, de vastgestelde snelheden van het dienstvoertuig en de getuigenverklaringen. De rechtbank gaat dan ook uit van deze snelheid en acht daarmee wettig en overtuigend bewezen dat verdachte vanaf het Shell station met een niet toegestane en zeer onverantwoord hoge snelheid die lag tussen de 100 en 115 kilometer per uur over de Van de Spiegelstraat heeft gereden en met die snelheid de fietsoversteekplaats heeft gepasseerd en met de slachtoffers in botsing is gekomen.
Concluderende overwegingen
- Schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet
Of er sprake is van schuld hangt af van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Er moet sprake zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen is, te weten dat een aan verdachtes schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden waarbij de in de tenlastelegging opgenomen gedragingen van verdachte zijn bewezen op de wijze zoals onder 4.4 is weergegeven, en als gevolg van welk verkeersongeval [naam 2] en [naam 1] zijn overleden.
De rechtbank baseert haar oordeel dat sprake is van schuld aan de zijde van verdachte aan het verkeersongeval op het volgende. Voor de beoordeling of sprake is van schuld moet de vraag worden gesteld of het gedrag van verdachte substantieel afwijkt van het gedrag van een voorzichtig verkeersdeelnemer. Door de enkele omstandigheid dat verdachte is gaan rijden terwijl hij naar zijn zeggen vier à vijf biertjes en twee à drie mixdrankjes had gedronken is hier naar het oordeel van de rechtbank reeds sprake van.
Uit getuigenverklaringen en het forensisch onderzoek komt naar voren dat verdachte over de Van de Spiegelstraat veel te hard heeft gereden. Gelet op het feit dat er op deze weg een oversteekplaats gesitueerd is, waarbij de verkeerslichten ‘s nachts oranje knipperen, is reeds een grote alertheid vereist als op deze weg de maximum snelheid wordt gereden. Het rijden met een snelheid die dit maximum overschrijdt en zeker met een mate als waarvan in dit geval sprake was, brengt naar het oordeel van de rechtbank grote risico’s met zich mee.
Daarbij komt dat verdachte over een verbindingsweg reed vanuit de binnenstad van Goes, op een tijdstip in de nacht van zaterdag op zondag dat verkeer vanuit het uitgaansleven naar huis gaat, zoals ook verdachte zelf, en hij bekend was met deze fietsoversteekplaats. Het passeren van een dergelijke oversteekplaats binnen de bebouwde kom met een snelheid die lag tussen de 100 en 115 kilometer per uur is dan als ronduit gevaarlijk en zeer onverantwoord te betitelen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat door het gebruik van alcohol het reactievermogen afneemt en de waarneming slechter wordt. Het wordt moeilijker om op een verantwoorde wijze aan het verkeer deel te nemen en het beoordelen van situaties gaat moeilijker. Het zogenoemde tunneleffect treedt in, namelijk dat men links en rechts van de gezichtsas steeds minder waarneemt, zo blijkt uit eenvoudig en openbaar te raadplegen bronnen. Verdachte had ruim vier keer de toegestane hoeveelheid alcohol voor een beginnend bestuurder genuttigd. Dat voornoemde gevolgen ook bij hem zijn ingetreden, is naar het oordeel van de rechtbank dan ook een gegeven. De rechtbank acht daarmee wettig en overtuigend bewezen dat het gebruik van alcohol mede heeft geleid tot het ongeval.
Naar het oordeel van de rechtbank past het hierboven omschreven rijgedrag in het geheel niet bij een voorzichtig verkeersdeelnemer.
Vervolgens dient de vraag gesteld te worden of verdachte zich had kunnen gedragen als een voorzichtig verkeersdeelnemer. Niet is gebleken van acute lichamelijke of geestelijke aandoeningen, psychische stoornissen, chronische lichamelijke aandoeningen of overige omstandigheden waardoor verdachte mogelijk niet in staat zou zijn geweest zich te gedragen als een voorzichtig verkeersdeelnemer.
- De mate van schuld
De mate van schuld moet, gelet op de ten laste gelegde terminologie, beoordeeld worden als roekeloos of als in zeer hoge of aanzienlijke mate onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of onnadenkend en/of ondeskundig. Roekeloosheid vormt van deze drie de zwaarste, aan opzet grenzende schuldvorm. Van deze roekeloosheid is slechts in uitzonderlijke gevallen sprake. Daarbij verdient opmerking dat ‘roekeloosheid’ in de zin van de Wegenverkeerswet 1994 een specifieke betekenis heeft die niet noodzakelijkerwijs samenvalt met wat in het normale spraakgebruik onder ‘roekeloos’ - in de betekenis van ‘onberaden’ - wordt verstaan.
Om tot het oordeel te kunnen komen dat in een concreet geval sprake is van roekeloosheid in de zin van art. 175, tweede lid, van de Wegenverkeerswet, zullen zodanige feiten en omstandigheden moeten worden vastgesteld dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, alsmede dat de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn.
Uit rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat de enkele vaststelling dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een of meer in artikel 175, derde lid, van de Wegenverkeerswet genoemde, zelfstandig tot verhoging van het wettelijk strafmaximum leidende gedragingen, zoals het in ernstige mate overschrijden van de maximumsnelheid of rijden onder invloed, doorgaans niet volstaat voor het oordeel dat sprake is van roekeloosheid. Het gaat bij roekeloosheid in voornoemde zin om het nemen van onaanvaardbare risico’s met ernstige gevolgen, van welke onaanvaardbaar risico’s de verdachte zich bewust moet zijn geweest, maar waarbij de verdachte op zeer lichtzinnige wijze ervan uit is gegaan dat deze risico’s zich niet zullen realiseren of zich om de gevolgen van zijn handelingen niet heeft bekreund. Er moet sprake zijn van zeer bijzondere omstandigheden, waaruit een bepaalde laakbare mate van onverschilligheid ten aanzien van de veiligheid van medeweggebruikers kan worden afgeleid en/of waarbij verdachte zich met zijn gedraging(en) buiten de orde van het normale verkeer heeft geplaatst.
Verdachte is na teveel alcohol te hebben genuttigd met een zeer onverantwoord hoge snelheid gaan rijden op een verbindingsweg die andere (zwakkere) verkeersdeelnemers vanuit de binnenstad via een oversteekplaats kruisten. Mede gelet op het tijdstip, omstreeks 04:15 uur in de nacht van zaterdag op zondag, en gegeven het feit dat verdachte zelf ook afkomstig was vanuit de binnenstad, kon dat laatste ook door hem worden verwacht. Vervolgens is hij deze oversteekplaats, zonder acht te slaan op de oranje knipperende verkeerslichten en zonder te remmen, gepasseerd.
De rechtbank is van oordeel dat het samenstel van gedragingen van verdachte meer dan substantieel afwijkt van het gedrag van een normale verkeersdeelnemer en dat het overige verkeer volstrekt niet bedacht is op dergelijke gedragingen. Hoewel verdachte door deze gedragingen zeer onvoorzichtig en gevaarzettend heeft gehandeld en onaanvaardbare risico’s op ernstige gevolgen in het leven heeft geroepen, is de rechtbank van oordeel dat dit niet een zo uitzonderlijk geval betreft dat past binnen de schuldcategorie “roekeloos” zoals deze categorie in de rechtspraak van de Hoge Raad wordt omschreven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte, door te handelen zoals hij heeft gedaan, gedrag vertoond dat de kwalificatie ‘aanzienlijke mate van schuld’ overstijgt en is sprake van in zeer hoge mate onvoorzichtig, onachtzaam, onnadenkend en ondeskundig rijgedrag. Het handelen van verdachte grenst aan roekeloosheid, maar de rechtbank kan, gelet op de bestaande rechtspraak over het juridische begrip roekeloosheid, niet tot de conclusie komen dat verdachte roekeloos heeft gereden. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Het rijgedrag van verdachte heeft geleid tot de aanrijding en het overlijden van de slachtoffers. Daarmee is aan het vereiste van de dubbele causaliteit voldaan.