In deze zaak heeft de kinderrechter op 4 juni 2019 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om [minderjarige] onder toezicht te stellen tot haar meerderjarigheid en om haar uithuisplaatsing voor de duur van vier weken in een pleegzorgvoorziening. Dit verzoek is gedaan vanwege ernstige zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige], die zich al maanden onttrekt aan het ouderlijk gezag en in een instabiele woonomgeving verblijft. De ouders zijn onvoldoende bereid en in staat om de nodige hulpverlening te accepteren, wat leidt tot een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor [minderjarige].
De kinderrechter heeft op basis van de ingediende stukken en de behandeling op de zittingen geoordeeld dat er sprake is van een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van [minderjarige]. De communicatie tussen [minderjarige] en haar ouders is ernstig verstoord, en er is onvoldoende zicht op haar ontwikkeling en veiligheid. De kinderrechter heeft daarom besloten dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is en dat de uithuisplaatsing van [minderjarige] in het belang van haar verzorging en opvoeding is. De ouders verblijven op dat moment in het buitenland en hebben aangegeven dat zij niet willen dat [minderjarige] nog thuis komt wonen.
De kinderrechter heeft de beschikking mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, waarbij hij de Raad heeft verzocht om te onderzoeken of er een andere gecertificeerde instelling beschikbaar is die sneller een jeugdzorgwerker kan aanwijzen. De kinderrechter heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ondanks mogelijke hoger beroep. De ondertoezichtstelling is verleend tot de meerderjarigheid van [minderjarige] op 24 april 2020, en de machtiging tot uithuisplaatsing is verleend tot 2 juli 2019.