In deze zaak heeft de kinderrechter op 4 juni 2019 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om [minderjarige] onder toezicht te stellen tot zijn meerderjarigheid en om zijn uithuisplaatsing in een gezinsvervangende omgeving. Dit verzoek is gedaan vanwege ernstige zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige], die onder andere voortkomen uit een verstoorde relatie met zijn moeder en het feit dat hij zich onttrekt aan het gezag van zijn ouders. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er een ernstige ontwikkelingsbedreiging is en dat de ouders niet in staat zijn om de zorg voor [minderjarige] adequaat te dragen.
De kinderrechter heeft opgemerkt dat er een tekort aan jeugdzorgwerkers is bij de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant, wat de tijdige inzet van hulp bemoeilijkt. Ondanks het verzoek van de kinderrechter aan de Raad om een andere gecertificeerde instelling te zoeken, heeft de Raad besloten hier niet op in te gaan. De kinderrechter heeft de noodzaak van een snelle inzet van een jeugdzorgwerker benadrukt, gezien de ernst van de situatie en de naderende meerderjarigheid van [minderjarige].
Uiteindelijk heeft de kinderrechter besloten om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing toe te wijzen, met ingang van 4 juni 2019 tot 17 december 2019. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, waarbij de kinderrechter de noodzaak van een stabiele en veilige omgeving voor [minderjarige] heeft onderstreept. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoekers en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.