Op 9 mei 2019 heeft een zitting plaatsgevonden waarin het verzoek van de Raad met de ouders, een vertegenwoordigster van de GI en een vertegenwoordigster van de Raad is besproken. De Raad heeft ter zitting zijn grote zorg uitgesproken. [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] groeien op met gescheiden ouders die elkaar blijven diskwalificeren. Ouders maken zich over en weer zorgen over de opvoedomgeving bij de ander. De ouders communiceren niet met elkaar. De jongens zitten klem in de strijd tussen de ouders. Daarbij is er bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] sprake van kindeigen problematiek. Er is tweestrijd tussen de jongens. [minderjarige 1] woont bij de vader, [minderjarige 2] en [minderjarige 3] bij de moeder. [minderjarige 1] geeft aan dat hij veel alleen is. Hij voelt zich buitengesloten door de moeder, [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . De moeder doet heftige uitspraken over [minderjarige 1] . Ouders worden het niet eens over de hulpverlening die ingezet moet worden. Een ondertoezichtstelling is nodig oom de ontwikkeling van de minderjarigen vlot te trekken. Ouders komen er samen niet uit.
De moeder heeft ter zitting aangegeven achter een ondertoezichtstelling te staan. Ook de vader heeft aangegeven dat de ouders het niet gaan redden zonder gedwongen kader en het verzoek van de raad te ondersteunen.
De GI staat achter de visie van de Raad maar heeft ter zitting aangegeven niet direct een jeugdzorgwerker te kunnen inzetten en zorg te kunnen leveren. De wettelijke termijnen zullen niet gehaald worden.
De kinderrechter heeft vervolgens ter zitting geconstateerd dat beide ouders achter een ondertoezichtstelling lijken te staan en dat de GI bereid maar op dit moment niet in staat is om deze maatregel uit te voeren omdat er geen jeugdzorgwerker beschikbaar is. De vertegenwoordigster van de GI blijkt ter zitting geen indicatie te kunnen geven van de termijn waarop er wel een jeugdzorgwerker beschikbaar zou zijn.
In reactie op hetgeen van de zijde van de GI verklaard werd, heeft de vertegenwoordigster van de Raad vervolgens voorgesteld om de zaak terug te nemen zodat kon worden onderzocht of er een andere gecertificeerde instelling beschikbaar zou zijn om de uitvoering van de maatregel van ondertoezichtstelling op korte termijn op zich te nemen.
De kinderrechter heeft de behandeling van de zaak daarom aangehouden tot de zitting van 29 mei 2019 in afwachting van nader schriftelijk bericht van de Raad. De kinderrechter heeft daarbij aangegeven dat zij de aanwezigheid van de GI en de eventuele andere door de Raad voorgestelde gecertificeerde instelling ter zitting verwacht.
Na de zitting heeft de Raad bij brief van 23 mei 2019 het volgende laten weten: “Dit is intern besproken. (..) De gebiedsmanager van de Raad contact heeft gezocht met JBB om de mogelijkheden te bespreken. Hier is afgesproken dat JBB als gezinsvoogdijinstelling geadviseerd kan worden tot anders wordt gecommuniceerd. De RvdK adviseert derhalve geen andere gezinsvoogdijinstelling en handhaaft het verzoek om de OTS uit te laten voeren door JBB.”
De Raad heeft vervolgens ter zitting van 29 mei 2019 verklaard dat het verzoek om de minderjarigen onder toezicht te stellen van de GI wordt gehandhaafd. De Raad geeft ter zitting aan niet over nadere informatie te beschikken. De Raad weet niet of er een jeugdzorgwerker beschikbaar is. Het is echter een schrijnende zaak die eigenlijk niet kan wachten. De Raad handhaaft onder verwijzing naar voornoemde brief het verzoek om de ondertoezichtstelling uit te laten voeren door Stichting Jeugdbescherming Brabant, gevestigd te Roosendaal.