4.3Het oordeel van de rechtbank
feit 1
Op 23 september 2018 zagen verbalisanten in de Nieuwediepstraat in Terneuzen een blauwe personenauto staan, waar een persoon, gehurkt op zijn knieën, direct naast op de grond zat. Een van de verbalisanten hoorde dat de man iets onder de personenauto gooide en hoorde een geluid van metaal dat op de grond viel. De man, naar later bleek verdachte, droeg aan allebei zijn handen witte latex handschoenen. Er bleek een gasbrander onder de auto te liggen. De brander betrof een onkruidbrander, waaraan een gasfles zat. De afstand tussen de personenauto en de gevel van het perceel aan de [adres 3] te Terneuzen was 90 centimeter. Verdachte heeft verklaard zich niets meer van deze avond te kunnen herinneren.
Voor een strafbare poging tot brandstichting is vereist dat het voornemen van de dader zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard. Dat begin van uitvoering moet vastgesteld worden aan de hand van handelingen die naar hun uiterlijke verschijningsvorm gericht zijn op de voltooiing van het misdrijf. Er moet enig vuur worden gemaakt.
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte handelingen heeft verricht die naar hun uiterlijke verschijningsvorm een begin van uitvoering inhielden, die gericht was op de voltooiing van het tenlastegelegde misdrijf, namelijk het in brand steken van de auto. Er is geen vuur gezien en er zijn ook geen tekenen van overdracht van warmte op de auto of de woning geconstateerd.
Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat de onder feit 1 aan verdachte tenlastegelegde poging tot brandstichting niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Verdachte zal daarvan dan ook worden vrijgesproken.
feit 2
Op 23 september 2018 deed [naam 3] aangifte van brandstichting. Zij verklaarde eigenaresse te zijn van [naam 4] met bijbehorend terras, gevestigd aan de [adres 4] in Terneuzen. Op het terras stonden die nacht twee grote ingevouwen Heineken-parasols. Aan [naam 3] was verteld dat er die nacht geprobeerd was één van deze parasols in brand te steken. Deze parasols zijn haar eigendom en kosten
275,00 euro per stuk.
Getuige [naam 5] verklaarde dat hij die nacht langs café ‘ [naam 4] ’ liep en zag dat er een parasol in brand stond. In eerste instantie is hij direct de brand gaan blussen met zijn handen, omdat hij dacht dat anders de dennenboom ook in de brand zou gaan. Hij zag een man wegrennen die donker gekleed was, in een trainingsbroek die een beetje glom, en die een pet met capuchon eroverheen droeg. De man was tussen de 1.75 meter en 1.85 meter lang.
Op beschikbare camerabeelden was verdachte te zien, die omstreeks 03.49.50 uur vanaf de Korte Kerkstraat in de richting van de Lange Kerkstraat liep. Verbalisanten herkenden eveneens de kleding en schoenen die verdachte droeg als de kleding die bij zijn aanhouding in beslag werd genomen. Verdachte was gekleed in een zwarte broek met aan de zijkant lichte strepen, een zwarte sweater met een opdruk aan de voorzijde en opgestroopte mouwen en droeg witte sportschoenen en een zwarte pet met de klep naar achteren. Verdachte had een donkerkleurig voorwerp in zijn rechterhand dat hij in zijn zak stak. Te zien was dat hij in de richting van de parasol keek en linksaf naar de Lange Kerkstraat liep, in de richting van de parasol, waarna hij uit het zicht van de camera’s verdween. Ongeveer 25 seconden later, omstreeks 03.50.14 uur, zagen verbalisanten een manspersoon, gekleed in zwarte kleding, lopen. Uit de verklaring van getuige [naam 5] bleek dat hij de manspersoon in de zwarte kleding was. Enkele meters achter [naam 5] liep een onbekend gebleven man. Er waren op dat moment geen andere personen te zien die over de Korte Kerkstraat in de richting van de lange Kerkstraat liepen. Op het moment dat [naam 5] ter hoogte van de Lange Kerkstraat was, sprintte hij opeens met verhoogde snelheid uit het zicht van de camera.
Uit het verrichte brandonderzoek bleek dat de parasol waar een brandhaard had gewoed zich bij glazen terrasschermen en onder coniferen met aan de onderzijde verschillende dorre takken bevond. Aan de voorzijde was lichte brandschade aan de onderzijde van het parasoldoek te zien. Een gedeelte was zichtbaar weggebrand. Gesmolten kunststof was naar beneden op de stenen parasolvoet gedrupt. Een atmosferische of een technische oorzaak voor deze brand kon worden uitgesloten. Deze brand werd veroorzaakt door het al dan niet opzettelijk bijbrengen van open vuur aan de onderzijde van het doek van de ingeklapte parasol. Een gemeen gevaar voor goederen was door de brand te duchten geweest. Als de brand niet zou zijn gedoofd, zouden mogelijk de terrasmeubels ernaast, het glazen terrasscherm erachter en waarschijnlijk de coniferen erboven door hitte en/of vuur zijn aangetast.
Verdachte heeft verklaard zich niets meer van deze avond te kunnen herinneren. Wel weet hij nog dat hij een aansteker bij zich had.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 2 tenlastegelegde brandstichting. Op de beschikbare camerabeelden is verdachte te zien, die naar eigen zeggen een aansteker bij zich had die nacht, en 25 seconden later komt getuige [naam 5] in beeld die ergens naartoe sprint. Verdachte voldoet aan het signalement dat getuige [naam 5] geeft van de man die wegrent van de brandende parasol en tussen verdachte en de getuige in is er niemand te zien op de beelden. Naar het oordeel van de rechtbank kan het dan ook niet anders dan dat het verdachte is geweest die de parasol in brand heeft gestoken, waar getuige [naam 5] 25 seconden later naartoe sprint. Uit het sporenonderzoek is gebleken dat de brand is aangestoken en er gemeen gevaar voor goederen, namelijk de terrasmeubels, het glazen terrasscherm en de coniferen te duchten was. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte brand heeft gesticht aan een parasol, ten gevolge waarvan die parasol gedeeltelijk is verbrand en gemeen gevaar voor aldaar staande coniferen te duchten was.
feiten 3 tot en met 5
Op 23 september 2018 deed [naam 6] aangifte van brandstichting bij haar woning aan de [adres 1] in Terneuzen. Zij verklaarde dat zij die nacht ineens wakker werd gemaakt door haar echtgenoot die riep dat er brand was. Getuige [naam 7] verklaarde dat hij omstreeks 04.30 uur door de voordeur heen vlammen zag en zag dat de ruit van de voordeur gebarsten was. De stoel die recht tegen de voordeur aan stond, stond in brand en de muur waar de stoel tegenaan stond, was zwart van het roet. Uit het verrichte brandonderzoek bleek dat er door de brand mogelijk gemeen gevaar voor goederen en/of personen te duchten zou zijn geweest.
[naam 2] deed op 23 september 2018 aangifte van brandstichting. Toen hij die nacht de deur openmaakte van zijn woning aan de [adres 5] in Terneuzen, zag hij dat zijn groene kliko in brand stond. Deze stond op dat moment nog tegen de gevel aan van ‘ [naam 1] ’. Ongeveer een kwartier later stond de kliko opnieuw in brand. Omstreeks 04.29 uur was bij de politie de volgende melding binnengekomen: ‘Ze zijn brand aan het stichten aan de achterzijde van de [adres 5] in Terneuzen’. Uit het verrichte brandonderzoek bleek dat deze brand werd veroorzaakt door het al dan niet opzettelijk bijbrengen van open vuur op de bovenzijde van het kunststof deksel van de kliko. Door het vuur kwam er een beschadiging in het deksel, waarna het afval in de kliko door hitte en/of vuur werd aangetast.
Op 24 september 2018 deed [naam 8] namens de gemeente Terneuzen aangifte van brandstichting, gepleegd bij het pand van [naam 9] In Terneuzen aan de [adres 2] in Terneuzen. Op 23 september 2018 omstreeks 04.00 uur werd het pand afgesloten. Omstreeks 14.45 uur werd ontdekt dat de voordeur en het kozijn zwart geblakerd waren en gepoogd was deze in brand te steken.
Het procesdossier bevat ten aanzien van de onder 3, 4 primair, 5 primair en 5 subsidiair tenlastegelegde feiten geen bewijsmiddel dat verdachte koppelt aan deze tenlastegelegde (poging tot) brandstichting(en). Hoewel alle vijf de tenlastegelegde brandstichtingen in het dossier in een tijdsbestek van nog geen uur en op zeer korte afstand van elkaar hebben plaatsgevonden, terwijl verdachte zich daar in dat tijdsbestek blijkens hetgeen hiervoor onder feiten 1 en 2 is overwogen bevond, is de rechtbank van oordeel dat er geen specifieke modus operandi ter zake van de brandstichtingen kan worden vastgesteld. Het brandstichten bij een pand of in een kliko die dichtbij een pand staat, is niet als een zeer specifieke werkwijze aan te duiden die kenmerkend is voor verdachte. Evenmin kan een dergelijke werkwijze uit de eerdere veroordelingen van verdachte voor brandstichtingen worden vastgesteld. Het gebruik van schakelbewijs is om die reden niet mogelijk. De rechtbank is dan ook van oordeel dat ter zake van deze feiten 3, 4 primair, 5 primair en 5 subsidiair niet aan het bewijsminimum is voldaan, zodat verdachte van deze feiten zal worden vrijgesproken. Gelet op het vorenstaande kan evenmin worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 4 subsidiair tenlastegelegde beschadiging. Verdachte zal hiervan dan ook worden vrijgesproken.