Op 7 juni 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen de burgemeester van de gemeente Waalwijk en twee verzoeksters, die bezwaar maakten tegen besluiten van de burgemeester om hun pand aan de Van der Duinstraat 128 te Sprang-Capelle voor 12 maanden te sluiten. De verzoeksters, vertegenwoordigd door hun advocaten, stelden dat de burgemeester niet bevoegd was om de sluiting te gelasten, omdat er geen sprake zou zijn van voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet. Tijdens een controle op 7 maart 2019 waren in het pand voorwerpen aangetroffen die in hennepkwekerijen worden gebruikt, maar de verzoeksters betoogden dat deze voorwerpen gebruikelijk zijn voor hun detailhandel in tuinartikelen.
De voorzieningenrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Hij oordeelde dat de burgemeester niet kon aantonen dat verzoekster sub 2, die het pand huurde, wist of ernstige reden had om te vermoeden dat de voorwerpen die zij te koop aanbood, bestemd waren voor het opzetten van een hennepkwekerij. De voorzieningenrechter concludeerde dat de burgemeester niet bevoegd was om de sluiting te bevelen op basis van artikel 13b van de Opiumwet, omdat niet was aangetoond dat er sprake was van een overtreding van artikel 11a van de Opiumwet.
Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek van de verzoeksters toegewezen, de bestreden besluiten geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar, en de burgemeester veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig te onderbouwen dat er sprake is van overtredingen van de Opiumwet voordat zij ingrijpende maatregelen zoals sluiting van een pand kunnen opleggen.