ECLI:NL:RBZWB:2019:2396

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 mei 2019
Publicatiedatum
27 mei 2019
Zaaknummer
02-700163-18
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot doodslag en voorhanden hebben van een vuurwapen in een noodweersituatie

Op 27 mei 2019 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1996, die samen met een medeverdachte op 13 augustus 2018 in Vlissingen betrokken was bij een gewelddadig voorval. De verdachte en zijn medeverdachte hebben de aangever, die een vuurwapen trok, meermalen met een hard voorwerp op het hoofd geslagen en geschopt, terwijl de uitvoering van hun voorgenomen misdrijf niet is voltooid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte handelden in een noodweersituatie, waarbij zij zich verdedigden tegen de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door de aangever. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag, maar het subsidiair ten laste gelegde feit van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel is wettig en overtuigend bewezen verklaard. Daarnaast is de verdachte schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van een alarmpistool van categorie III. De rechtbank heeft de verdachte een geldboete van € 550,- opgelegd, met vervangende hechtenis van 11 dagen, en de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/700163-18
vonnis van de meervoudige kamer van 27 mei 2019
in de strafzaak tegen
[Verdachte] ,
geboren op [Geboortedag] 1996 te [Geboorteplaats] ,
wonende te [Adres]
raadsman mr. M.C. van der Want, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 13 mei 2019, waarbij de officier van justitie mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1
hij op of omstreeks 13 augustus 2018 te Vlissingen tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededaders voorgenomen
misdrijf om [Slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
die [Slachtoffer] meermalen met een hard voorwerp op het hoofd heeft/hebben geslagen
en die [Slachtoffer] meermalen met kracht tegen/op het hoofd heeft/hebben
geschopt/getrapt/gestampt en de keel van die [Slachtoffer] heeft/hebben
dichtgeknepen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 augustus 2018 te Vlissingen tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [Slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
die [Slachtoffer] meermalen met een hard voorwerp op het hoofd heeft/hebben geslagen
en die [Slachtoffer] meermalen met kracht tegen/op het hoofd heeft/hebben
geschopt/getrapt/gestampt en de keel van die [Slachtoffer] heeft/hebben
dichtgeknepen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
tweede subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 augustus 2018 te Vlissingen
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
[Slachtoffer] heeft mishandeld door die [Slachtoffer] meermalen met een hard voorwerp
op het hoofd te slaan en die [Slachtoffer] meermalen met kracht tegen/op het hoofd
te schoppen/trappen/stampen en de keel van die [Slachtoffer] dicht te knijpen;
feit 2
hij op of omstreeks 13 augustus 2018 te Vlissingen tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen een wapen (alarmpistool merk BBM) van
categorie III, voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van feit 1
Zowel verdachten als aangever hebben in hun verklaringen gelogen over bepaalde zaken. Zo blijft het onduidelijk wat er precies is gebeurd in de woning. De in feit 1 opgenomen geweldshandelingen van trappen op het hoofd en het dichtknijpen van de keel kunnen wettig en overtuigend bewezen. Door aldus te handelen bestaat een groot risico op de dood. Daarmee kan de primair onder 1 ten laste gelegde poging tot doodslag in vereniging worden bewezen.
Ten aanzien van feit 2
Ook dit feit acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen. Verdachte nam een wilsbesluit om het vuurwapen op verzoek van de medeverdachte te verstoppen voor de politie en zo onder zich te houden. Hij wilde er nog over beschikken. Hij had daarmee opzet op het voorhanden hebben van dit vuurwapen. Hij heeft aldus, samen met de medeverdachte, beschikt over het vuurwapen dat is achtergebleven in zijn woning.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde heeft de verdediging vrijspraak bepleit. Dit omdat de subjectieve opzet alsmede de feitelijke gedragingen van verdachte niet gericht zijn geweest op de dood van aangever. Verdachte heeft ook geen voorwaardelijk opzet op de dood van aangever gehad. Aan de voorwaarden voor voorwaardelijk opzet is niet voldaan, alleen al omdat hij heeft gehandeld in een opwelling, hetgeen een contra-indicatie is voor het bewust aanvaarden van de aanmerkelijke kans op overlijden. Daarnaast heeft hij niet hard met de klok geslagen en heeft hij niet op het hoofd van aangever getrapt.
Van medeplegen is geen sprake.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 2
De verdediging is van mening dat de rechtbank ten aanzien van dit feit niet tot een bewezenverklaring kan komen. Het enige dat verdachte heeft gedaan, is het vuurwapen op verzoek van de medeverdachte in de schuur van diens buurman leggen. Hij heeft het vuurwapen maar heel kort vastgehad. Er kan daarom niet gesproken worden van een machtsrelatie of beschikkingsmacht. Hij heeft alleen handelingen verricht om zich van het wapen te distantiëren. Hij heeft zich het wapen niet toegeëigend.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van de aangevoerde verweren en ingenomen standpunten gaat de rechtbank op basis van het dossier en de behandeling van de zaak ter terechtzitting uit van de volgende feiten en omstandigheden.
In de avond van 13 augustus 2018 is aangever naar de woning van verdachte [Medeverdachte] gegaan. [Medeverdachte] heeft hem binnengelaten. Zij hadden vooraf afgesproken dat aangever zou komen om hasj bij [Medeverdachte] te kopen. In die woning waren op dat moment ook verdachte [Verdachte] en de vriendin van verdachte [Medeverdachte] . [1] + [2]
Toen aangever in de woning was, heeft hij op enig moment een vuurwapen getrokken. [3] + [4] Aangever heeft in eerste instantie diverse malen ontkend dat hij met een vuurwapen naar de woning is gegaan. Uit onderzoek aan het later aangetroffen vuurwapen bleek dat daarop DNA zat van een bekende van aangever, die daarna heeft verklaard dat dat vuurwapen van aangever was en dat aangever het vuurwapen eerder aan hem had laten zien. [5] + [6] Geconfronteerd met deze onderzoeksbevindingen heeft aangever bekend dat hij met een vuurwapen in zijn tas naar de woning van [Medeverdachte] is gegaan [7] , maar hij zou dit vuurwapen naar eigen zeggen niet uit zijn tas hebben gehaald. Het vuurwapen is echter na het incident op aanwijzen van [Verdachte] in een schuur van de buurman van [Medeverdachte] aangetroffen [8] . Het vuurwapen is dus op enig moment wel uit de tas van aangever gehaald. De rechtbank overweegt dat op grond van het dossier het meest aannemelijke scenario is dat het aangever zelf is geweest die het vuurwapen uit zijn tas heeft gehaald. Voor het scenario dat het verdachten zijn geweest die – na het incident – het vuurwapen uit de achtergebleven tas van aangever zouden hebben gehaald biedt het dossier geen aanknopingspunten. De rechtbank kent daarbij ook betekenis toe aan het feit dat aangever in eerste instantie heeft gelogen over het meenemen van het vuurwapen naar de woning van [Medeverdachte] .
Nadat aangever het vuurwapen had getrokken, is [Medeverdachte] naar aangever toe gegaan. Aangever is vanuit de woonkamer via de hal naar de slaapkamer gerend en [Medeverdachte] is hem achterna gegaan. In de slaapkamer is het tussen hen tot een handgemeen gekomen dat zich via de hal weer heeft verplaatst naar de woonkamer. In de woonkamer mengde ook [Verdachte] zich in het gevecht. [9] + [10] Het vuurwapen is achtergebleven in de slaapkamer. [11] [Medeverdachte] heeft verklaard dat hij met zijn vuisten heeft gevochten en dat hij een kort moment zijn handen om de keel van aangever heeft gehad [12] , terwijl hij bovenop aangever zat en aangever op zijn rug op de grond lag. Daarna heeft [Verdachte] aangever met een klok op zijn hoofd geslagen. [13] + [14] Op enig moment tijdens het gevecht heeft [Verdachte] met zijn schoen op het gezicht van aangever getrapt. [15] + [16] + [17] Deze geweldshandelingen, waarover door aangever en door verdachten is verklaard, passen bij het bij aangever geconstateerde letsel. [18] + [19]
Toen het verzet van aangever was gestaakt, is het geweld opgehouden en heeft [Medeverdachte] aangever uit zijn woning geduwd. Nadat aangever de woning van [Medeverdachte] had verlaten, is zijn vuurwapen in de woning achtergebleven [20] . [Medeverdachte] heeft vervolgens tegen [Verdachte] gezegd dat [Verdachte] het vuurwapen in het schuurtje van de buurman moest leggen. [21] + [22] Daarna hebben zij afgesproken dat zij niets zouden zeggen over de aanwezigheid van een vuurwapen bij het hele voorval. [23]
Was sprake van medeplegen?
De rechtbank is aan de hand van de hierboven geschetste feiten en omstandigheden van oordeel dat met betrekking tot het uitvoeren van de geweldshandelingen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [Medeverdachte] en [Verdachte] . Zij hebben de in de tenlastelegging genoemde geweldshandelingen gezamenlijk en gedurende de worsteling met aangever op aangever uitgeoefend, met het gezamenlijk doel om de dreiging die van aangever uitging te stoppen. Toen dat doel was bereikt, is het geweld door zowel [Medeverdachte] als [Verdachte] gestopt. Dat er in het geheel van de handelingen een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachten bestond ziet de rechtbank verder bevestigd in het feit dat zij zich na afloop van het geweld samen hebben beziggehouden met het vuurwapen.
Was sprake van (voorwaardelijk) opzet op de dood?
De rechtbank acht de in feit 1 ten laste gelegde geweldshandelingen, te weten het slaan en trappen op het hoofd en het dichtknijpen van de keel wettig en overtuigend bewezen op basis van de bewijsmiddelen die hierboven onder ‘Feiten en omstandigheden’ ten aanzien van die handelingen zijn opgenomen.
De rechtbank moet beoordelen allereerst of de verdachten met het uitvoeren van de geweldshandelingen opzet hadden op de dood van aangever. In het dossier worden geen aanknopingspunten gezien dat verdachten het vol opzet hadden om aangever te doden.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachten voorwaardelijk opzet hebben gehad op de dood van aangever.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad (25 maart 2003, NJ 2003/552) aanwezig is, als verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van die vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Onder ‘de naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans’ moet worden verstaan de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid.
Aangever heeft over de klappen met het harde voorwerp (naar achteraf bleek de klok die te zien is in het dossier op pagina 204, bovenste foto) op zijn hoofd verklaard dat die minder pijnlijk waren dan de andere geweldshandelingen. Waar op het hoofd precies is geslagen wordt uit de aangifte niet duidelijk. In de letselbeschrijving en op foto’s van het letsel van aangever is te zien dat letsel aan het hoofd van aangever vooral is geconcentreerd op het gezicht. Het letsel in het gezicht bestaat uit wonden, zwellingen en bloeduitstortingen. Op andere delen van het hoofd is minder letsel geconstateerd. De rechtbank is op basis van deze feiten van oordeel dat van het slaan op het hoofd met de klok door [Verdachte] niet zonder meer gezegd kan worden dat dit een aanmerkelijke kans op de dood oplevert.
Ten aanzien van een verwurgingshandeling overweegt de rechtbank dat een dergelijke handeling, indien voldoende lang en krachtig uitgevoerd, kan leiden tot de dood. Dat de verwurgingshandeling door [Medeverdachte] met enige kracht werd uitgevoerd leidt de rechtbank af uit de letselbeschrijving waarin is opgenomen dat de geconstateerde verwondingen in de hals/keel/nek passen bij een poging tot verwurging. Aangever heeft niet verklaard hoe lang de verwurgingshandeling heeft geduurd. [Medeverdachte] heeft daarover verklaard dat die handeling twee tot vijf seconden duurde. Uit de verklaringen van aangever en van verdachten komt niet naar voren dat aangever in de woning van [Medeverdachte] buiten bewustzijn is geweest. Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat van de bewezenverklaarde verwurgingshandeling niet kan worden gezegd dat de kans op de dood van aangever hierdoor aanmerkelijk was.
Voor wat betreft het trappen op het hoofd van aangever door [Verdachte] wordt overwogen dat op de foto op pagina 216 een afdruk van een schoenzoolprofiel is te zien op de rechter wang en bij de mond van aangever. Deze foto is gemaakt kort na het incident, op 13 augustus 2018. Op latere foto’s van het gezicht van aangever (pagina 183) is op die plaats geen bloeduitstorting met hetzelfde patroon te zien. In de hals van aangever is een bloeduitstorting te zien in het patroon van hetzelfde schoenzoolprofiel (pagina 186). Het trappen in de hals is overigens niet ten laste gelegd. Het trappen in de hals ging kennelijk met een zodanige kracht dat dit een bloeduitstorting heeft veroorzaakt. Het trappen in het gezicht van aangever moet met een minder grote kracht zijn gebeurd, nu dit geen bloeduitstorting tot gevolg heeft gehad. Ook van deze geweldshandeling is de rechtbank daarom van oordeel dat – hoewel het hoofd een kwetsbaar lichaamsdeel is – niet aannemelijk is geworden dat de kans aanmerkelijk was dat daardoor de dood zou intreden.
Nu van de rechtbank van oordeel is dat door de verwurgingshandeling, en het slaan en trappen op het hoofd in het onderhavige geval de kans niet aanmerkelijk was dat verdachte daardoor zou komen te overlijden zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het onder 1 primair ten last gelegde.
Was er sprake van een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel?
De rechtbank is van oordeel dat van de tenlastegelegde geweldshandelingen - het slaan en het trappen op het hoofd - geweldshandelingen zijn die tot zwaar lichamelijk letsel kunnen leiden, zoals (gecompliceerde) botbreuken, gehoor- of gezichtsverlies en blijvende littekens in het gezicht. Deze geweldshandelingen zijn uitgevoerd door verdachte [Verdachte] , maar gelet op hetgeen de rechtbank heeft overwogen onder ‘was sprake van medeplegen?’ hebben beide verdachten geweld uitgeoefend en heeft hun samenwerking in het gevecht het mogelijk gemaakt dat de bewezenverklaarde geweldshandelingen gepleegd konden worden.
Van de verwurgingshandeling kan niet worden vastgesteld dat de kans aanmerkelijk was dat dit tot zwaar lichamelijk letsel kan leiden, gelet op de duur van het verwurgen volgens [Medeverdachte] en het aangetroffen letsel, zodat wordt vrijgesproken van dat onderdeel van de tenlastelegging.
De rechtbank acht het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 2
Het vuurwapen dat na het vertrek van aangever in de woning was achtergebleven is door de politie aangetroffen in het schuurtje van de buurman van [Medeverdachte] . [24] Onderzoek aan het vuurwapen heeft uitgewezen dat sprake is van een alarmpistool van het merk BBM, dat kan worden aangemerkt als een categorie III wapen. [25] Verdachten hebben verklaard dat [Verdachte] het vuurwapen heeft bekeken [26] en het magazijn eruit heeft gehaald [27] . [Medeverdachte] heeft vervolgens tegen [Verdachte] gezegd dat [Verdachte] het vuurwapen in het schuurtje van de buurman moest leggen. Daarna hebben zij afgesproken dat zij niets zouden zeggen over de aanwezigheid van een vuurwapen bij het hele voorval.
Door aldus te handelen hebben verdachten, in tegenstelling tot het standpunt van de verdediging, juist wel blijk gegeven van de opzet om het wapen, dat in eerste instantie buiten hun wil om in hun machtssfeer was gekomen doordat het in de woning was achtergelaten, in hun machtssfeer te houden. Zij hebben het vuurwapen op een plaats gelegd waarvan alleen zij weet hadden en waar zij toegang toe hadden, en niet meteen tegenover de politie melding gemaakt van het vuurwapen, toen de politie kort na het voorval aan de deur van de woning van [Medeverdachte] kwam. Omdat verdachten zich samen om het vuurwapen hebben bekommerd, waarbij [Medeverdachte] heeft beslist waar het moest worden gelegd, en [Verdachte] het vuurwapen daar ook daadwerkelijk heeft neergelegd, en omdat nadien onderling is afgesproken tegenover de politie niets te verklaren over dit vuurwapen, is de rechtbank van oordeel dat kan worden gesproken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachten gericht op het in hun machtssfeer brengen en houden van het vuurwapen.
De rechtbank acht het feit op grond van het bovenstaande wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1 subsidiair
op 13 augustus 2018 te Vlissingen tezamen en in vereniging
met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [Slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
die [Slachtoffer] meermalen met een hard voorwerp op het hoofd heeft geslagen
en die [Slachtoffer] op het hoofd heeft getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
feit 2
op 13 augustus 2018 te Vlissingen tezamen en in vereniging met een ander of een wapen (alarmpistool merk BBM) van categorie III, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van feit 1
Omdat niet geheel van de verklaringen van aangever uitgegaan kan worden, maar evenmin van die van de verdachten, kan de feitelijke gang van zaken niet worden vastgesteld. Die omstandigheid moet dan worden uitgelegd in het voordeel van verdachten. Het toegepaste geweld heeft een relatie met het bezoek van aangever aan de woning van verdachte en het vuurwapen dat hij bij zich had. Verdachte en de medeverdachte hebben gehandeld in reactie op wat aangever heeft gedaan: ze hebben zich verdedigd nadat een vuurwapen tegen hen werd getrokken in de woning van verdachte. Er bestond een noodweersituatie. Er was paniek en het door de verdachten toegepaste geweld was erg fors. De officier van justitie gaat daarom uit van noodweerexces, zodat de verdachte en de medeverdachte niet strafbaar zijn. Hij heeft daarom ten aanzien van dit feit ontslag van alle rechtsvervolging gevorderd.
Ten aanzien van feit 2
Het standpunt dat van de verdediging dat ook ten aanzien van feit 2 noodweerexces kan worden aangenomen is niet in lijn met de jurisprudentie, zodat dit verweer dient te worden verworpen.
5.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1 en 2
Met betrekking tot feit 1 heeft de verdediging primair een beroep op noodweer gedaan. Verdachte en de medeverdachte mochten zich verdedigen tegen de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door aangever, die een vuurwapen trok en daarmee de agressor was. Daarbij is van belang dat het incident zich afspeelde in een kleine ruimte, waardoor verdachte zich niet kon onttrekken aan de aanranding. Door verdachte en de medeverdachte zijn de beginselen van proportionaliteit en subsidiairiteit in acht genomen.
Subsidiair wordt een beroep gedaan op noodweerexces, omdat de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding een hevige gemoedsbeweging heeft veroorzaakt bij verdachte. Dit subsidiaire verweer wordt ook ten aanzien van feit 2 gevoerd.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Gezien de onder 4.3. genoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat aannemelijk is geworden dat sprake was van een noodweersituatie toen aangever in de woning van verdachte [Medeverdachte] een vuurwapen trok. Op dat moment dreigde voor verdachten een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van hun eigen lijf en dat van de vriendin van verdachte, eens temeer nu aangever zijn bedoelingen niet kenbaar maakte en – in plaats van (met een buit) de woning te verlaten, de slaapkamer in woning in liep. De dreiging bleef bestaan nadat aangever naar de slaapkamer was gelopen, aangezien toen het vuurwapen nog in de woning en in handen van aangever was. De rechtbank betrekt in deze beoordeling ook de omstandigheid dat de woning van verdachte [Medeverdachte] een kleine woning betrof en dat aangever – zoals verdachten en [Naam 2] hebben verklaard – een grote en forse man is.
Verdachten hebben zich tegen de dreiging verdedigt met de geweldshandelingen zoals bewezenverklaard. Gelet op de omstandigheid dat zij een forse man met een vuurwapen tegenover zich hadden in een kleine ruimte is de rechtbank van oordeel dat het door verdachten toegepaste geweld geboden was ter noodzakelijke verdediging. Gezien de kleine ruimte konden verdachten zich nauwelijks aan de dreiging onttrekken en van in ieder geval verdachte [Medeverdachte] kon niet verwacht worden dat hij, om zich te onttrekken aan de dreiging, zijn eigen woning zou verlaten. Verdachten hebben met hun handelen de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit niet overschreden.
Nu het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde feit niet strafbaar is, zal de rechtbank verdachten ten aanzien van dit feit ontslaan van alle rechtsvervolging.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank overweegt dat ten tijde van het uitvoeren van feit 2 geen sprake meer was van een noodweersituatie, zodat een beroep op noodweerexces niet kan worden gehonoreerd. Aangever was niet langer in de woning, en daarmee vormde het vuurwapen ook geen directe bedreiging meer voor verdachte waartegen hij zich moest verdedigen.
Er zijn geen andere feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van feit 2 uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is voor wat betreft feit 2 strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen voor feit 2 een werkstraf van
120 uren subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van voorarrest naar rato van twee uur per dag.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat als gevolg van deze strafzaak zijn relatie is beëindigd en dat hij zijn baan (met uitzicht op promotie) is verloren. Hij heeft moeite met het verwerken van hetgeen op 13 augustus 2018 is gebeurd en is door het UWV aangemeld voor psychische hulp. De verdediging heeft, gelet op alle omstandigheden, primair toepassing van artikel 9a Sr bepleit. Subsidiair heeft de verdediging verzocht aan verdachte een straf op te leggen die niet langer is dan het voorarrest.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft samen met de medeverdachte een vuurwapen voorhanden gehad. Het ongecontroleerd wapenbezit brengt onaanvaardbare risico’s en gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving met zich mee. Verdachten hebben deze risico’s op de avond van 13 augustus 2018 zelf aan den lijve ondervonden toen zij het vuurwapen tegenover zich hadden.
Uit het strafblad van verdachte komt naar voren dat hij de afgelopen vijf jaar niet is veroordeeld wegens een geweldsdelict. Ook voor het overige vormt het strafblad geen negatieve factor in verband met de bepaling van de strafmaat.
Er zijn geen rapportages uitgebracht over verdachte.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het toepassen van artikel 9a Sr. Als verdachte van meet af aan naar waarheid had verklaard over de aanwezigheid van een vuurwapen in het incident en waar dit na het incident was gebleven, acht de rechtbank het zeer wel mogelijk dat vanuit politie en justitie anders was gereageerd op het incident, en dat het incident tot minder zware strafrechtelijke gevolgen voor verdachte had geleid, waardoor in de privé- en werkomgeving van verdachte mogelijk ook anders was gereageerd.
Gelet op het voorgaande en op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd komt de rechtbank tot de conclusie dat een geldboete van € 550,- een passende sanctie is, met aftrek van voorarrest naar rato van € 50,- per dag.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [Slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 11.882,36, vermeerderd met wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, voor feit 1.
De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van deze vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, nu beoordeling van die vordering een nader onderzoek vraagt naar de rol van de benadeelde partij in het ontstaan van het conflict waarvoor hij schadevergoeding vordert. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 23, 24c en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder feit 1 primair ten laste gelegde;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het onder feit 1 subsidiair bewezen verklaarde geen strafbaar feit is en
ontslaat verdachte op dat onderdeel van alle rechtsvervolging;
- verklaart dat het onder feit 2 bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 2 :medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens
en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van
categorie III
;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een geldboete van € 550,- (vijfhonderdvijftig euro);
- bepaalt dat bij niet betaling van de geldboete,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
11 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde geldboete naar rato van € 50,- (vijftig euro) per dag;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [Slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [Slachtoffer] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Josten, voorzitter, mr. H.E. Goedegebuur en
mr. M.A.H. Kempen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Moggré-Hengst, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 27 mei 2019.
Mr. M.A.H. Kempen is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal wordt, tenzij anders vermeld, bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door één of meer daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Wanneer wordt verwezen naar dossierpagina’s betreffen dit de doorgenummerde pagina’s van het dossier van de Politie Zeeland – West-Brabant, registratienummer PL2000-2018190550.
2.Verklaring van verdachte [Medeverdachte] van 14 augustus 2018, pagina 33, derde en vijfde alinea.
3.Verklaring van verdachte [Medeverdachte] van 14 augustus 2018, pagina 32, laatste alinea.
4.Verklaring van verdachte [Verdachte] van 16 augustus 2018, pagina 115, zesde alinea.
5.Rapport opgemaakt door het Nederlands Forensisch Instituut op 3 april 2019, waaruit blijkt dat op de patroonhouder van het inbeslaggenomen vuurwapen DNA van onder meer getuige [Naam 1] is aangetroffen; dit rapport is gevoegd in het persoonsdossier in de gele map ‘opsporingsonderzoek’.
6.Verklaring van getuige [Naam 1] van 9 april 2019, blad 2, negende, tiende en laatste alinea; nagekomen proces-verbaal dat is gevoegd in het persoonsdossier in de gele map ‘opsporingsonderzoek’.
7.Verklaring van [Slachtoffer] van 18 april 2019, blad 2, vierde en zesde alinea; nagekomen proces-verbaal dat is gevoegd in het persoonsdossier in de gele map ‘opsporingsonderzoek’.
8.Proces-verbaal van binnentreden woning van 17 augustus 2018, pagina 254, vierde alinea, en met als bijlage bij dit proces-verbaal kleurenfoto’s op pagina 259 tot en met 261 van de vindplaats van het vuurwapen.
9.Verklaring van verdachte [Medeverdachte] van 14 augustus 2018, pagina 33, zevende en achtste alinea.
10.Verklaring van verdachte [Verdachte] van 16 augustus 2018, pagina 114, achtste alinea, en pagina 115, eerste en tweede alinea.
11.Verklaring van verdachte [Verdachte] van 16 augustus 2018, pagina 117, eerste alinea.
12.Aangifte van [Slachtoffer] van 14 augustus 2018, pagina 176, de op één na laatste alinea.
13.Verklaring van verdachte [Medeverdachte] van 15 augustus 2018, pagina 52, zesde alinea (“Toen zag ik mijn maatje met die klok op zijn hoofd slaan”).
14.Aangifte van [Slachtoffer] van 14 augustus 2018, pagina 176, zevende alinea.
15.Aangifte van [Slachtoffer] van 14 augustus 2018, pagina 176, laatste alinea, en pagina 177, eerste alinea.
16.Verklaring van verdachte [Verdachte] van 15 augustus 2018, pagina 104, zesde alinea (alleen “ja, dat zijn mijn schoenen”).
17.Foto’s van aangever zoals hij op straat werd aangetroffen, waarbij een afdruk van een schoenzool op zijn gezicht te zien is, en een foto de schoenzool van een Puma-schoen, pagina’s 214 tot en met 216 en pagina 218.
18.Het formulier ‘beschrijving letsel’ van de Ggd, op 14 augustus 2018 ondertekend door forensisch geneeskundige M. Weststrate, pagina 181 (voor- en achterzijde van de pagina).
19.Brief van 27 september 2018 van de afdeling chirurgie van het Admiraal De Ruyter Ziekenhuis met als bijlage de brief van 14 augustus 2018 van de spoedeisende hulp van dit ziekenhuis, pagina 181A tot en met 181D.
20.Zie voetnoot 11.
21.Verklaring van verdachte [Verdachte] van 16 augustus 2018, pagina 120, zesde en zevende alinea.
22.Verklaring van verdachte [Medeverdachte] van 17 augustus 2018, pagina 66, eerste alinea.
23.Verklaring van verdachte [Medeverdachte] van 15 augustus 2018, pagina 54, eerste alinea.
24.Ziet voetnoot 8.
25.Proces-verbaal van de afdeling Wapens, Munitie en Explosieven van 6 september 2018, pagina 395 vanaf ‘wapentechnische omschrijving voorwerp, goednummer 1920492’, en pagina 396, eerste alinea, en onder ‘juridische omschrijving voorwerp, goednummer 1920492’.
26.Verklaring van verdachte [Medeverdachte] van 15 augustus 2018, pagina 54, tweede alinea.
27.Verklaring van verdachte [Verdachte] van 16 augustus 2018, pagina 117, eerste alinea.