ECLI:NL:RBZWB:2019:2395

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 mei 2019
Publicatiedatum
27 mei 2019
Zaaknummer
02-700162-18
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot doodslag en andere strafbare feiten met betrekking tot wapenbezit en drugshandel

Op 13 augustus 2018 vond er een gewelddadig voorval plaats in de woning van verdachte [Verdachte] te Vlissingen, waarbij aangever [Slachtoffer] met een vuurwapen arriveerde. Tijdens een vechtpartij tussen aangever en de verdachten, waarbij ook medeverdachte [Medeverdachte] betrokken was, werd aangever meermalen geslagen en geschopt. De rechtbank oordeelde dat de geweldshandelingen, hoewel ernstig, niet met voorwaardelijk opzet op de dood van aangever waren gepleegd. De rechtbank sprak verdachte vrij van poging tot doodslag, maar achtte de subsidiaire tenlastelegging van poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel wel bewezen. Daarnaast werd verdachte schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en het dealen van hasj. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van noodweer, aangezien de verdachten zich verdedigden tegen de dreiging van aangever met een vuurwapen. De strafoplegging bestond uit een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, en een geldboete voor het dragen van een verboden wapen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/700162-18
vonnis van de meervoudige kamer van 27 mei 2019
in de strafzaak tegen
[Verdachte],
geboren op [Geboortedag] 1997 te [Geboorteplaats] ,
wonende te [Adres]
raadsman mr. H.M. Dunsbergen, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 13 mei 2019, waarbij de officier van justitie mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1
hij op of omstreeks 13 augustus 2018 te Vlissingen tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededaders voorgenomen
misdrijf om [Slachtoffer]
opzettelijk van het leven te beroven,
die [Slachtoffer] meermalen met een hard voorwerp op het hoofd heeft/hebben geslagen
en die [Slachtoffer] meermalen met kracht tegen/op het hoofd heeft/hebben
geschopt/getrapt/gestampt en de keel van die [Slachtoffer] heeft/hebben
dichtgeknepen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 augustus 2018 te Vlissingen tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [Slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
die [Slachtoffer] meermalen met een hard voorwerp op het hoofd heeft/hebben geslagen
en die [Slachtoffer] meermalen met kracht tegen/op het hoofd heeft/hebben
geschopt/getrapt/gestampt en de keel van die [Slachtoffer] heeft/hebben
dichtgeknepen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
tweede subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 augustus 2018 te Vlissingen
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
[Slachtoffer] heeft mishandeld door die [Slachtoffer] meermalen met een hard voorwerp
op het hoofd te slaan en die [Slachtoffer] meermalen met kracht tegen/op het hoofd
te schoppen/trappen/stampen en de keel van die [Slachtoffer] dicht te knijpen.
feit 2
hij op of omstreeks 13 augustus 2018 te Vlissingen
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
opzettelijk aanwezig heeft gehad,
een hoeveelheid van ongeveer 584,2 gram, in elk geval een hoeveelheid van
meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en
plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere
substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die Wet.
feit 3
hij op of omstreeks 13 augustus 2018 te Vlissingen tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen, een wapen (alarmpistool merk BBM)
van categorie III, voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd.
feit 4
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2018
tot en met 13 augustus 2018 te Vlissingen
in de uitoefening van beroep en/of bedrijf opzettelijk verwerkt en/of en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, (telkens)
(dealers)hoeveelheden van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en
plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere
substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die Wet.
feit 5
hij op of omstreeks 13 augustus 2018 te Vlissingen, een wapen van categorie IV
heeft gedragen, te weten een zakmes (merk Homeij), in elk geval een voorwerp,
waarvan, gelet op de aard of de omstandigheden waaronder dat voorwerp werd
aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat zij was bestemd om
letsel aan personen toe te brengen, of te dreigen en dat niet onder een van de
andere categorieën viel.
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daarin in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd.
feit 6
hij op of omstreeks 13 augustus 2018 te Vlissingen
een wapen van categorie IV, onder 5 van de Wet wapens en munitie,
te weten een kruisboog heeft gedragen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van feit 1
Zowel verdachten als aangever hebben in hun verklaringen gelogen over bepaalde zaken. Zo blijft het onduidelijk wat er precies is gebeurd in de woning. De in feit 1 opgenomen geweldshandelingen van trappen op het hoofd en het dichtknijpen van de keel kunnen wettig en overtuigend bewezen. Door aldus te handelen bestaat een groot risico op de dood. Daarmee kan de primair onder 1 ten laste gelegde poging tot doodslag in vereniging worden bewezen.
Ten aanzien van feit 2
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte dit feit samen en in vereniging met [Naam 1] heeft gepleegd. Omdat zij ook in de woning woonde en de hasj in de woning is aangetroffen in de kast in de hal waar ook zij toegang toe had, is het niet aannemelijk dat zij niet wist dat de hasj daar lag.
Ten aanzien van feit 3
Ook dit feit acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen. Verdachte nam een wilsbesluit om het vuurwapen door de medeverdachte te laten verstoppen voor de politie en zo onder zich te houden. Hij wilde er nog over beschikken. Hij had daarmee opzet op het voorhanden hebben van dit vuurwapen. Hij heeft aldus, samen met de medeverdachte, beschikt over het vuurwapen dat is achtergebleven in zijn woning.
Ten aanzien van feit 4
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte gedurende de gehele ten laste gelegde periode hasj heeft gedeald, en heeft zich daartoe gebaseerd op de onderzoeksresultaten van het uitlezen van de gsm van verdachte en op zijn bekennende verklaring.
Ten aanzien van feit 5
Gelet op de manier waarop verdachte het mes bij zich droeg, is het dragen van dit mes door verdachte strafbaar. De omstandigheid dat het mes ook voor andere zaken is gebruikt dan het door verdachte omschreven doel van zelfbescherming maakt niet dat het dragen van het mes is toegestaan. Ook dit feit acht de officier van justitie daarom wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 6
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor dit feit nu niet is gebleken dat verdachte de kruisboog heeft gedragen in de zin van de Wet wapens en munitie, te weten op de openbare weg.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1
Uit het dossier komt voor wat betreft de feiten naar voren dat aangever bij verdachte in de woning kwam om softdrugs te kopen, en dat hij een vuurwapen bij zich had. Daarna is een vechtpartij ontstaan waarbij aangever gewond is geraakt. Het vuurwapen is via onderzoek naar aangever te herleiden. Aangever heeft daar eerst over gelogen, maar heeft later erkend dat hij een vuurwapen had meegenomen naar de woning van verdachte.
Het door verdachte geschetste alternatieve scenario dat aangever heeft gedreigd met een vuurwapen is niet alleen een scenario dat binnen de bewijsmiddelen past, het is ook het meest realistisch.
Bij verdachte was geen sprake van voorwaardelijk opzet op de dood van aangever. Hij wilde aangever uitschakelen om zichzelf, de medeverdachte en zijn vriendin tegen aangever te beschermen. Hij heeft hierbij alleen zijn handen gebruikt, geen wapen. Wanneer alleen met handen gevochten wordt, is de kans niet groot dat iemand daardoor om het leven komt.
Dan bestaat nog de mogelijkheid dat er voorwaardelijk opzet op de dood van aangever bestond door het geweld dat verdachte en de medeverdachte samen uitoefenden op aangever. Tussen verdachte en de medeverdachte bestond wel een samenwerking, maar daarover waren in de chaotische situatie die ontstond toen aangever zijn vuurwapen toonde, geen afspraken gemaakt over wie welk geweld zou toepassen. Daar was geen tijd voor. De bewuste en nauwe samenwerking was niet gericht op de dood van aangever en zou de medeverdachte al een handeling hebben verricht die daarop kan duiden, dan was dat niet door een intensieve samenwerking daarop met verdachte. Van medeplegen is geen sprake.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 primair ten laste gelegde nu (voorwaardelijk) opzet op de dood niet wettig en overtuigend bewezen kan worden en medeplegen daarvan evenmin.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 2
De verdediging heeft ten aanzien van dit feit naar voren gebracht dat dit niet in vereniging is gepleegd. Van medeplegen blijkt niet uit de verklaring van verdachte en uit de onderzoeksresultaten van het uitlezen van de telefoon van verdachte.
Ten aanzien van feit 3
Formeel heeft verdachte het vuurwapen voorhanden gehad, al had hij het niet beet, maar hij had er zeker geen opzet op om het in zijn machtssfeer te brengen. Integendeel juist. De verdediging heeft daarom vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. Het vuurwapen is in zijn woning gebracht door aangever. Hij wilde het zelf niet in zijn woning hebben. Zijn handelen was er daarna op gericht om er zo snel mogelijk van af te raken.
Ten aanzien van feit 4
Verdachte heeft het dealen in hennep bekend. De periode is echter te ruim genomen. Als startdatum kan op basis van de onderzoeksresultaten van het onderzoek aan de telefoon van verdachte en van de verklaringen van verdachte worden uitgegaan van 10 april 2018.
Ten aanzien van feit 5
Het mes dat verdachte bij zich had, is een categorie IV-wapen. Verdachte had dit mes in zijn eigen woning en niet op de openbare weg. Voor zover hij het toch op straat bij zich droeg op 13 augustus 2018 was dit omdat hij van de politie naar buiten moest komen en omdat hij met de politie mee moest. Verder had het mes ook andere functies dan alleen de functie als wapen. Het feit kan daarom niet wettig en overtuigend bewezen worden, zodat vrijspraak dient te volgen.
Ten aanzien van feit 6
Verdachte heeft de kruisboog niet op de openbare weg of op een voor het publiek toegankelijke plaats bij zich gehad, maar alleen in zijn eigen woning. Het wettig en overtuigend bewijs voor dit feit ontbreekt, zodat verdachte ook voor dit feit dient te worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van de aangevoerde verweren en ingenomen standpunten gaat de rechtbank op basis van het dossier en de behandeling van de zaak ter terechtzitting uit van de volgende feiten en omstandigheden.
In de avond van 13 augustus 2018 is aangever naar de woning van verdachte [Verdachte] gegaan. [Verdachte] heeft hem binnengelaten. Zij hadden vooraf afgesproken dat aangever zou komen om hasj bij [Verdachte] te kopen. In die woning waren op dat moment ook verdachte [Medeverdachte] en de vriendin van verdachte [Verdachte] . [1] + [2]
Toen aangever in de woning was, heeft hij op enig moment een vuurwapen getrokken. [3] + [4] Aangever heeft in eerste instantie diverse malen ontkend dat hij met een vuurwapen naar de woning is gegaan. Uit onderzoek aan het later aangetroffen vuurwapen bleek dat daarop DNA zat van een bekende van aangever, die daarna heeft verklaard dat dat vuurwapen van aangever was en dat aangever het vuurwapen eerder aan hem had laten zien. [5] + [6] Geconfronteerd met deze onderzoeksbevindingen heeft aangever bekend dat hij met een vuurwapen in zijn tas naar de woning van [Verdachte] is gegaan [7] , maar hij zou dit vuurwapen naar eigen zeggen niet uit zijn tas hebben gehaald. Het vuurwapen is echter na het incident op aanwijzen van [Medeverdachte] in een schuur van de buurman van [Verdachte] aangetroffen [8] . Het vuurwapen is dus op enig moment wel uit de tas van aangever gehaald. De rechtbank overweegt dat op grond van het dossier het meest aannemelijke scenario is dat het aangever zelf is geweest die het vuurwapen uit zijn tas heeft gehaald. Voor het scenario dat het verdachten zijn geweest die – na het incident – het vuurwapen uit de achtergebleven tas van aangever zouden hebben gehaald biedt het dossier geen aanknopingspunten. De rechtbank kent daarbij ook betekenis toe aan het feit dat aangever in eerste instantie heeft gelogen over het meenemen van het vuurwapen naar de woning van [Verdachte] .
Nadat aangever het vuurwapen had getrokken, is [Verdachte] naar aangever toe gegaan. Aangever is vanuit de woonkamer via de hal naar de slaapkamer gerend en [Verdachte] is hem achterna gegaan. In de slaapkamer is het tussen hen tot een handgemeen gekomen dat zich via de hal weer heeft verplaatst naar de woonkamer. In de woonkamer mengde ook [Medeverdachte] zich in het gevecht. [9] + [10] Het vuurwapen is achtergebleven in de slaapkamer. [11] [Verdachte] heeft verklaard dat hij met zijn vuisten heeft gevochten en dat hij een kort moment zijn handen om de keel van aangever heeft gehad [12] , terwijl hij bovenop aangever zat en aangever op zijn rug op de grond lag. Daarna heeft [Medeverdachte] aangever met een klok op zijn hoofd geslagen. [13] + [14] Op enig moment tijdens het gevecht heeft [Medeverdachte] met zijn schoen op het gezicht van aangever getrapt. [15] + [16] + [17] Deze geweldshandelingen, waarover door aangever en door verdachten is verklaard, passen bij het bij aangever geconstateerde letsel. [18] + [19]
Toen het verzet van aangever was gestaakt, is het geweld opgehouden en heeft [Verdachte] aangever uit zijn woning geduwd. Nadat aangever de woning van [Verdachte] had verlaten, is zijn vuurwapen in de woning achtergebleven [20] . [Verdachte] heeft vervolgens tegen [Medeverdachte] gezegd dat [Medeverdachte] het vuurwapen in het schuurtje van de buurman moest leggen. [21] + [22] Daarna hebben zij afgesproken dat zij niets zouden zeggen over de aanwezigheid van een vuurwapen bij het hele voorval. [23]
Was sprake van medeplegen?
De rechtbank is aan de hand van de hierboven geschetste feiten en omstandigheden van oordeel dat met betrekking tot het uitvoeren van de geweldshandelingen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [Verdachte] en [Medeverdachte] . Zij hebben de in de tenlastelegging genoemde geweldshandelingen gezamenlijk en gedurende de worsteling met aangever op aangever uitgeoefend, met het gezamenlijk doel om de dreiging die van aangever uitging te stoppen. Toen dat doel was bereikt, is het geweld door zowel [Verdachte] als [Medeverdachte] gestopt. Dat er in het geheel van de handelingen een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachten bestond ziet de rechtbank verder bevestigd in het feit dat zij zich na afloop van het geweld samen hebben beziggehouden met het vuurwapen.
Was sprake van (voorwaardelijk) opzet op de dood?
De rechtbank acht de in feit 1 ten laste gelegde geweldshandelingen, te weten het slaan en trappen op het hoofd en het dichtknijpen van de keel wettig en overtuigend bewezen op basis van de bewijsmiddelen die hierboven onder ‘Feiten en omstandigheden’ ten aanzien van die handelingen zijn opgenomen.
De rechtbank moet beoordelen allereerst of de verdachten met het uitvoeren van de geweldshandelingen opzet hadden op de dood van aangever. In het dossier worden geen aanknopingspunten gezien dat verdachten het vol opzet hadden om aangever te doden.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachten voorwaardelijk opzet hebben gehad op de dood van aangever.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad (25 maart 2003, NJ 2003/552) aanwezig is, als verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van die vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Onder ‘de naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans’ moet worden verstaan de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid.
Aangever heeft over de klappen met het harde voorwerp (naar achteraf bleek de klok die te zien is in het dossier op pagina 204, bovenste foto) op zijn hoofd verklaard dat die minder pijnlijk waren dan de andere geweldshandelingen. Waar op het hoofd precies is geslagen wordt uit de aangifte niet duidelijk. In de letselbeschrijving en op foto’s van het letsel van aangever is te zien dat letsel aan het hoofd van aangever vooral is geconcentreerd op het gezicht. Het letsel in het gezicht bestaat uit wonden, zwellingen en bloeduitstortingen. Op andere delen van het hoofd is minder letsel geconstateerd. De rechtbank is op basis van deze feiten van oordeel dat van het slaan op het hoofd met de klok door [Medeverdachte] niet zonder meer gezegd kan worden dat dit een aanmerkelijke kans op de dood oplevert.
Ten aanzien van een verwurgingshandeling overweegt de rechtbank dat een dergelijke handeling, indien voldoende lang en krachtig uitgevoerd, kan leiden tot de dood. Dat de verwurgingshandeling door [Verdachte] met enige kracht werd uitgevoerd leidt de rechtbank af uit de letselbeschrijving waarin is opgenomen dat de geconstateerde verwondingen in de hals/keel/nek passen bij een poging tot verwurging. Aangever heeft niet verklaard hoe lang de verwurgingshandeling heeft geduurd. [Verdachte] heeft daarover verklaard dat die handeling twee tot vijf seconden duurde. Uit de verklaringen van aangever en van verdachten komt niet naar voren dat aangever in de woning van [Verdachte] buiten bewustzijn is geweest. Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat van de bewezenverklaarde verwurgingshandeling niet kan worden gezegd dat de kans op de dood van aangever hierdoor aanmerkelijk was.
Voor wat betreft het trappen op het hoofd van aangever door [Medeverdachte] wordt overwogen dat op de foto op pagina 216 een afdruk van een schoenzoolprofiel is te zien op de rechter wang en bij de mond van aangever. Deze foto is gemaakt kort na het incident, op 13 augustus 2018. Op latere foto’s van het gezicht van aangever (pagina 183) is op die plaats geen bloeduitstorting met hetzelfde patroon te zien. In de hals van aangever is een bloeduitstorting te zien in het patroon van hetzelfde schoenzoolprofiel (pagina 186). Het trappen in de hals is overigens niet ten laste gelegd. Het trappen in de hals ging kennelijk met een zodanige kracht dat dit een bloeduitstorting heeft veroorzaakt. Het trappen in het gezicht van aangever moet met een minder grote kracht zijn gebeurd, nu dit geen bloeduitstorting tot gevolg heeft gehad. Ook van deze geweldshandeling is de rechtbank daarom van oordeel dat – hoewel het hoofd een kwetsbaar lichaamsdeel is – niet aannemelijk is geworden dat de kans aanmerkelijk was dat daardoor de dood zou intreden.
Nu van de rechtbank van oordeel is dat door de verwurgingshandeling, en het slaan en trappen op het hoofd in het onderhavige geval de kans niet aanmerkelijk was dat verdachte daardoor zou komen te overlijden zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het onder 1 primair ten last gelegde.
Was er sprake van een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel?
De rechtbank is van oordeel dat van de tenlastegelegde geweldshandelingen - het slaan en het trappen op het hoofd - geweldshandelingen zijn die tot zwaar lichamelijk letsel kunnen leiden, zoals (gecompliceerde) botbreuken, gehoor- of gezichtsverlies en blijvende littekens in het gezicht. Deze geweldshandelingen zijn uitgevoerd door verdachte [Medeverdachte] , maar gelet op hetgeen de rechtbank heeft overwogen onder ‘was sprake van medeplegen?’ hebben beide verdachten geweld uitgeoefend en heeft hun samenwerking in het gevecht het mogelijk gemaakt dat de bewezenverklaarde geweldshandelingen gepleegd konden worden. De rechtbank overweegt daarbij dat verdachte [Verdachte] ter terechtzitting heeft verklaard dat toen hij tijdens het gevecht bovenop aangever zat, hij aangever zodanig heeft vastgepakt dat aangever het geweld door verdachte [Medeverdachte] moest incasseren en aangever zich daartegen niet kon verdedigen [24] .
Van de verwurgingshandeling kan niet worden vastgesteld dat de kans aanmerkelijk was dat dit tot zwaar lichamelijk letsel kan leiden, gelet op de duur van het verwurgen volgens [Verdachte] en het aangetroffen letsel, zodat wordt vrijgesproken van dat onderdeel van de tenlastelegging.
De rechtbank acht het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 2
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 2 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 13 mei 2019;
- het proces-verbaal van binnentreden in woning van verdachte [25] ;
- het proces-verbaal van binnentreden in woning [26] ;
- het proces-verbaal van bevindingen cannabis [27] ;
- het proces-verbaal van bevindingen cannabis [28] ;
- het proces-verbaal van bevindingen cannabis [29] .
De totale hoeveelheid hasj betreft volgens de processen-verbaal cannabis 583,3 gram.
Overweging met betrekking tot het medeplegen
Wel zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het tenlastegelegde medeplegen. De enkele omstandigheid dat de vriendin van verdachte samen met hem in de woning woont is onvoldoende om tot wettig en overtuigend bewijs van medeplegen van het aanwezig hebben van de hasj te kunnen komen en ook overigens bevat het dossier geen aanwijzingen voor een nauwe en bewuste samenwerking tussen hen ten aanzien van het aanwezig hebben van de hasj.
Ten aanzien van feit 3
Het vuurwapen dat na het vertrek van aangever in de woning was achtergebleven is door de politie aangetroffen in het schuurtje van de buurman van [Verdachte] . [30] Onderzoek aan het vuurwapen heeft uitgewezen dat sprake is van een alarmpistool van het merk BBM, dat kan worden aangemerkt als een categorie III wapen. [31] Verdachten hebben verklaard dat [Medeverdachte] het vuurwapen heeft bekeken [32] en het magazijn eruit heeft gehaald [33] . [Verdachte] heeft vervolgens tegen [Medeverdachte] gezegd dat [Medeverdachte] het vuurwapen in het schuurtje van de buurman moest leggen. Daarna hebben zij afgesproken dat zij niets zouden zeggen over de aanwezigheid van een vuurwapen bij het hele voorval.
Door aldus te handelen hebben verdachten, in tegenstelling tot het standpunt van de verdediging, juist wel blijk gegeven van de opzet om het wapen, dat in eerste instantie buiten hun wil om in hun machtssfeer was gekomen doordat het in de woning was achtergelaten, in hun machtssfeer te houden. Zij hebben het vuurwapen op een plaats gelegd waarvan alleen zij weet hadden en waar zij toegang toe hadden, en niet meteen tegenover de politie melding gemaakt van het vuurwapen, toen de politie kort na het voorval aan de deur van de woning van [Verdachte] kwam. Omdat verdachten zich samen om het vuurwapen hebben bekommerd, waarbij [Verdachte] heeft beslist waar het moest worden gelegd, en [Medeverdachte] het vuurwapen daar ook daadwerkelijk heeft neergelegd, en omdat nadien onderling is afgesproken tegenover de politie niets te verklaren over dit vuurwapen, is de rechtbank van oordeel dat kan worden gesproken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachten gericht op het in hun machtssfeer brengen en houden van het vuurwapen.
De rechtbank acht het feit op grond van het bovenstaande wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 4
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 4 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 13 mei 2019;
- het proces-verbaal van bevindingen betreffende het onderzoek aan de telefoon van verdachte van 24 augustus 2018. [34]
Over de periode
Bij het uitlezen van de telefoon van verdachte zijn diverse WhatsAppgesprekken aangetroffen die zien op de verkoop van hasj. Uit WhatsAppgesprekken met telefoonnummers [Telefoonnummer 1] en [Telefoonnummer 2] en met [Naam 3] komt naar voren dat vanaf 1 april 2018 door verdachte hasj werd verkocht aan deze personen. De andere WhatsApp-gesprekken die zijn opgenomen in het proces-verbaal van bevindingen betreffende het onderzoek aan de telefoon van verdachte zien op een periode van mei 2018 tot en met uiterlijk 9 augustus 2018. De rechtbank is daarom van oordeel dan bewezen kan worden dat verdachte vanaf 1 april 2018 tot en met 13 augustus 2018 hasj heeft verkocht. Omdat deze periode valt binnen de tenlastegelegde periode zal de rechtbank de periode bewezen verklaren zoals ten laste gelegd. Dat de daadwerkelijke dealperiode korter is dan de tenlastegelegde periode zal de rechtbank meenemen bij het bepalen van de strafmaat.
Ten aanzien van feit 5
Nadat verdachte op 13 augustus 2018 is aangehouden, is hij overgebracht naar het politiecellencomplex Torentijd. Daar is een veiligheidsfouillering uitgevoerd, waarbij in de rechter broekzak van verdachte een vouwmes is aangetroffen. [35]
Er is onderzoek verricht aan het mes. Het betreft een mes van het merk Homeij. Een dergelijk mes kan een voorwerp zijn in de zin van artikel 2, eerste lid, categorie IV, sub 7 van de Wet wapens en munitie. [36] Er moet dan sprake zijn van voorwerpen waarvan, gelet op hun aard of de omstandigheden waaronder zij worden aangetroffen, redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zij zijn bestemd om letsel aan personen toe te brengen of te dreigen en die niet onder één van de andere categorieën vallen. Het dragen van een dergelijk voorwerp is strafbaar. Onder ‘dragen’ wordt op grond van artikel 1, sub 10, van de Wet wapens en munitie verstaan het bij je hebben van een wapen op de openbare weg of andere voor het publiek toegankelijke plaatsen.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij sinds zijn ontvoering altijd een mes bij zich draagt ter zelfbescherming. [37] Daarmee kan naar het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het mes worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen of om ermee te dreigen.
Verdachte is na het incident in de woning uit de woning de hal in gepraat door de politie. Daar is hij aangehouden en overgebracht naar het politiecellencomplex Torentijd in Middelburg. Verdachte heeft het mes, dat gedurende die tijd in zijn broekzak zat, aldus bij zich gehad op de openbare weg. Dat verdachte daar op dat moment niet bij stil heeft gestaan doet niet ter zake. Het vloeit voort uit zijn keuze om altijd een mes bij zich te dragen. Gelet daarnaast op zijn verklaring naar de reden waarom hij het mes bij zich droeg, kan worden bewezen dat hij het mes niet alleen op 13 augustus 2018 bij zich droeg, maar ook al eerder. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het mes op of omstreeks 13 augustus 2018 bij zich heeft gedragen.
Ten aanzien van feit 6
In de woning van verdachte is een kruisboog aangetroffen. Verdachte heeft verklaard dat dit zijn kruisboog is. Door de afdeling Wapens, Munitie en Explosieven is deze kruisboog aangemerkt als een categorie IV-wapen. Ingevolge artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie is het dragen van een dergelijk wapen strafbaar. Onder ‘dragen’ wordt op grond van artikel 1, sub 10, van de Wet wapens en munitie verstaan het bij je hebben van een wapen op de openbare weg of andere voor het publiek toegankelijke plaatsen. Nu het dossier geen aanwijzingen bevat dat verdachte de kruisboog op die plaatsen bij zich had, spreekt de rechtbank verdachte vrij van dit feit.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1 subsidiair
op 13 augustus 2018 te Vlissingen tezamen en in vereniging
met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [Slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
die [Slachtoffer] meermalen met een hard voorwerp op het hoofd heeft geslagen
en die [Slachtoffer] op het hoofd heeft getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
feit 2
op 13 augustus 2018 te Vlissingen opzettelijk aanwezig heeft gehad,
een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere
substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
feit 3
op 13 augustus 2018 te Vlissingen tezamen en in vereniging met een ander een wapen (alarmpistool merk BBM) van categorie III, voorhanden heeft gehad.
feit 4
op tijdstippen in de periode van 1 januari 2018 tot en met 13 augustus 2018 te Vlissingen
opzettelijk verkocht (telkens) (dealers)hoeveelheden van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
feit 5
op of omstreeks 13 augustus 2018 te Vlissingen, een wapen van categorie IV
heeft gedragen, te weten een zakmes (merk Homeij) waarvan, gelet op de aard of de omstandigheden waaronder dat voorwerp werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat zij was bestemd om letsel aan personen toe te brengen, of te dreigen en dat niet onder een van de andere categorieën viel.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Ten aanzien van feit 1
5.1
Standpunt van de officier van justitie
Omdat niet geheel van de verklaringen van aangever uitgegaan kan worden, maar evenmin van die van de verdachten, kan de feitelijke gang van zaken niet worden vastgesteld. Die omstandigheid moet dan worden uitgelegd in het voordeel van verdachten. Het toegepaste geweld heeft een relatie met het bezoek van aangever aan de woning van verdachte en het vuurwapen dat hij bij zich had. Verdachte en de medeverdachte hebben gehandeld in reactie op wat aangever heeft gedaan: zij hebben zich verdedigd nadat een vuurwapen tegen hen werd getrokken in de woning van verdachte. Er bestond een noodweersituatie. Er was paniek en het door de verdachten toegepaste geweld was erg fors. De officier van justitie gaat daarom uit van noodweerexces, zodat de verdachte en de medeverdachte niet strafbaar zijn. Hij heeft daarom ten aanzien van dit feit ontslag van alle rechtsvervolging gevorderd.
5.2
Standpunt van de verdediging
Als iemand je in je huis bedreigt met een vuurwapen dan is dat een evidente dreigende ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van je lijf. Als daarop wordt geworsteld en geslagen met vuisten dan is dat een proportionele reactie. Vluchten moet redelijkerwijs mogelijk zijn, maar vluchten uit je eigen huis als iemand met een vuurwapen op je gericht staat, is geen optie. Aan de subsidiariteitseis is ook voldaan. Er is geen sprake van culpa in causa. Nu verdachte een beroep op noodweer toekomt, heeft de verdediging ontslag van alle rechtsvervolging bepleit.
Mocht geoordeeld worden dat de grenzen van noodzakelijke verdediging zijn overschreden, dan heeft de verdediging naar voren gebracht dat sprake is van noodweerexces. Duidelijk is sprake van een hevige gemoedsbeweging bij de aanwezigen. Het overlevingsinstinct ging aan. Als dan te ver wordt gegaan met verdedigen is dat gezien de omstandigheden van het geval voorstelbaar en te rechtvaardigen.
5.3
Oordeel van de rechtbank
Gezien de onder 4.3. genoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat aannemelijk is geworden dat sprake was van een noodweersituatie toen aangever in de woning van verdachte [Verdachte] een vuurwapen trok. Op dat moment dreigde voor verdachten een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van hun eigen lijf en dat van de vriendin van verdachte, eens temeer nu aangever zijn bedoelingen niet kenbaar maakte en – in plaats van (met een buit) de woning te verlaten, de slaapkamer in woning in liep. De dreiging bleef bestaan nadat aangever naar de slaapkamer was gelopen, aangezien toen het vuurwapen nog in de woning en in handen van aangever was. De rechtbank betrekt in deze beoordeling ook de omstandigheid dat de woning van verdachte [Verdachte] een kleine woning betrof en dat aangever – zoals verdachten en [Naam 1] hebben verklaard – een grote en forse man is.
Verdachten hebben zich tegen de dreiging verdedigt met de geweldshandelingen zoals bewezenverklaard. Gelet op de omstandigheid dat zij een forse man met een vuurwapen tegenover zich hadden in een kleine ruimte is de rechtbank van oordeel dat het door verdachten toegepaste geweld geboden was ter noodzakelijke verdediging. Gezien de kleine ruimte konden verdachten zich nauwelijks aan de dreiging onttrekken en van in ieder geval verdachte [Verdachte] kon niet verwacht worden dat hij, om zich te onttrekken aan de dreiging, zijn eigen woning zou verlaten. Verdachten hebben met hun handelen de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit niet overschreden.
Nu het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde feit niet strafbaar is, zal de rechtbank verdachten ten aanzien van dit feit ontslaan van alle rechtsvervolging.
Ten aanzien van feit 3
5.4
Het standpunt van de verdediging
Het vuurwapen is in de woning van verdachte gebracht door aangever. Verdachte wilde het zelf niet in zijn woning hebben. Zij handelen was er daarna op gericht om er zo snel mogelijk van af te raken. Onder deze omstandigheden is de daad niet strafbaar vanwege afwezigheid van alle schuld, en wordt verzocht verdachte ten aanzien van dit feit te ontslaan van alle rechtsvervolging.
5.5
Het standpunt van de officier van justitie
Verdachte heeft beschikt over het vuurwapen dat in zijn woning was achtergelaten. Hij heeft tegen de medeverdachte gezegd dat die het vuurwapen weg moest leggen. Verdachte heeft daarmee beslist dat hij het vuurwapen onder zich wilde houden.
5.6
Het oordeel van de rechtbank
Zoals hierboven onder 4.3 reeds overwogen duiden de handelingen van verdachten ten aanzien van het vuurwapen na het geweldsincident er niet op dat zij zo snel mogelijk van het vuurwapen af wilden raken, maar juist dat zij daar nog over wilden beschikken. De rechtbank verwerpt daarom het verweer.
Er zijn voor het overige geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de andere feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is ten aanzien van de feiten 2, 3, 4 en 5 strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van veertien maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan zeven maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, voor de feiten 2, 3 en 4. Voor feit 5 heeft hij een geldboete van € 225,- geëist.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft naar voren gebracht dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een geweldsdelict. Bepleit is een straf gelijk aan het voorarrest aangevuld met een voorwaardelijke straf. Gelet op alle omstandigheden van het geval zou het ongewenst zijn als de strafoplegging tot gevolg zou hebben dat verdachte opnieuw gedetineerd zou worden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft samen met de medeverdachte een vuurwapen voorhanden gehad. Het ongecontroleerd wapenbezit brengt onaanvaardbare risico’s en gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving met zich mee. Verdachten hebben deze risico’s op de avond van 13 augustus 2018 zelf aan den lijve ondervonden toen zij het vuurwapen tegenover zich hadden.
Verder heeft verdachte zich gedurende een periode van viereneenhalve maand schuldig gemaakt aan het dealen van hasj. Bij hem is ook meer dan een halve kilo hasj aangetroffen. Verdachte is zijn handelen mede verantwoordelijk voor de nadelige effecten die het gebruik van verdovende middelen veroorzaakt. Hasj is een stof die verslavend werkt en schadelijk is voor de gezondheid. Voorts is het een feit van algemene bekendheid dat verslaafden in de regel vermogensdelicten plegen om in hun gebruik te kunnen voorzien. Verdachte heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd en alleen oog gehad voor zijn eigen gewin.
Verdachte heeft ten slotte een vouwmes gedragen, kortgezegd om dit als wapen te gebruiken als de situatie daar – naar de mening van verdachte – om zou vragen. Het met die intenties dragen van een vouwmes kan een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich brengen.
Uit het strafblad van verdachte komt naar voren dat hij in de afgelopen vijf jaar vóór de bewezenverklaarde strafbare feiten niet eerder onherroepelijk is veroordeeld wegens een geweldsdelict.
Er zijn geen rapportages uitgebracht over verdachte.
Gelet op het bovenstaande en op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd is de rechtbank van oordeel dat voor de feiten 2, 3 en 4 een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden noodzakelijk is. De rechtbank geen ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Wel ziet de rechtbank aanleiding een deel daarvan, te weten twee maanden voorwaardelijk op te leggen, om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Het dragen van het vouwmes betreft een overtreding. De rechtbank zal voor dit feit, conform de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, een geldboete opleggen ter hoogte van € 225,-.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [Slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 11.882,36, vermeerderd met wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, voor feit 1.
De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van deze vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, nu beoordeling van die vordering een nader onderzoek vraagt naar de rol van de benadeelde partij in het ontstaan van het conflict waarvoor hij schadevergoeding vordert. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.Het beslag

8.1
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.
8.2
De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat feit 2 is begaan met betrekking tot voorwerp ’21 stuks verdovende middelen’, G1930868.
Gebleken is voorts dat feit 5 is begaan met het mes, G1917111.
Verder zijn deze voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan
in strijd is met de wet.
8.3
De verbeurdverklaring
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp is vatbaar voor verbeurdverklaring. Gebleken is dat feit 4 is begaan met behulp van dat voorwerp.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24c, 33, 33a, 36b, 36c, 47, 57 en 62 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 3, 11 en 13a van de Opiumwet, en de artikelen 26, 27, 54 en 55 van de Wet wapens en munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 1 primair en het onder 6 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het onder feit 1 subsidiair bewezen verklaarde geen strafbaar feit is en
ontslaat verdachte op dat onderdeel van alle rechtsvervolging;
- verklaart het overige bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 2:Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet
gegeven verbod;
feit 3:medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet
wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een
vuurwapen van categorie III;
feit 4:Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet
gegeven verbod;
feit 5:Handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie,
terwijl het feit is begaan met betrekking tot een wapen van categorie IV;
- verklaart verdachte strafbaar voor het overige bewezen verklaarde;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte met betrekking tot de feiten 2, 3 en 4 tot
een gevangenisstraf van 6 (zes) maanden, waarvan 2 (twee) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- stelt in dit verband vast dat verdachte het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf reeds heeft ondergaan;
- veroordeelt verdachte met betrekking tot feit 5 tot
betaling van een geldboete van € 225,-(tweehonderdvijfentwintig euro);
- beveelt dat bij niet betaling van de geldboete,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
4 (vier) dagen;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
- 1 stuk ondergoed, G1917109
- 1 tas, Eastpak, G1931335
- 1 horloge, Casio, G1931337
- 2 sokken, G1917110
- 1 broek, G1917111;
- verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
- 21 stuk verdovende middelen, G1930868
- 1 mes, G1917112;
- verklaart verbeurd het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
- 1 mobiele telefoon, kl. zwart, Samsung, G1917402;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [Slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [Slachtoffer] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Josten, voorzitter, mr. H.E. Goedegebuur en
mr. M.A.H. Kempen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Moggré-Hengst, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 27 mei 2019.
Mr. M.A.H. Kempen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal wordt, tenzij anders vermeld, bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door één of meer daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Wanneer wordt verwezen naar dossierpagina’s betreffen dit de doorgenummerde pagina’s van het dossier van de Politie Zeeland – West-Brabant, registratienummer PL2000-2018190550.
2.Verklaring van verdachte [Verdachte] ter terechtzitting van 13 mei 2019.
3.Verklaring van verdachte [Verdachte] van 14 augustus 2018, pagina 32, laatste alinea.
4.Verklaring van verdachte [Medeverdachte] van 16 augustus 2018, pagina 115, zesde alinea.
5.Rapport opgemaakt door het Nederlands Forensisch Instituut op 3 april 2019, waaruit blijkt dat op de patroonhouder van het inbeslaggenomen vuurwapen DNA van onder meer getuige [Naam 2] is aangetroffen; dit rapport is gevoegd in het persoonsdossier in de gele map ‘opsporingsonderzoek’.
6.Verklaring van getuige [Naam 2] van 9 april 2019, blad 2, negende, tiende en laatste alinea; nagekomen proces-verbaal dat is gevoegd in het persoonsdossier in de gele map ‘opsporingsonderzoek’.
7.Verklaring van [Slachtoffer] van 18 april 2019, blad 2, vierde en zesde alinea; nagekomen proces-verbaal dat is gevoegd in het persoonsdossier in de gele map ‘opsporingsonderzoek’.
8.Proces-verbaal van binnentreden woning van 17 augustus 2018, pagina 254, vierde alinea, en met als bijlage bij dit proces-verbaal kleurenfoto’s op pagina 259 tot en met 261 van de vindplaats van het vuurwapen.
9.Verklaring van verdachte [Verdachte] ter terechtzitting van 13 mei 2019.
10.Verklaring van verdachte [Medeverdachte] van 16 augustus 2018, pagina 114, achtste alinea, en pagina 115, eerste en tweede alinea.
11.Verklaring van verdachte [Medeverdachte] van 16 augustus 2018, pagina 117, eerste alinea.
12.Aangifte van [Slachtoffer] van 14 augustus 2018, pagina 176, de op één na laatste alinea.
13.Verklaring van verdachte [Verdachte] ter terechtzitting van 13 mei 2019.
14.Aangifte van [Slachtoffer] van 14 augustus 2018, pagina 176, zevende alinea.
15.Aangifte van [Slachtoffer] van 14 augustus 2018, pagina 176, laatste alinea, en pagina 177, eerste alinea.
16.Verklaring van verdachte [Medeverdachte] van 15 augustus 2018, pagina 104, zesde alinea (alleen “ja, dat zijn mijn schoenen”).
17.Foto’s van aangever zoals hij op straat werd aangetroffen, waarbij een afdruk van een schoenzool op zijn gezicht te zien is, en een foto de schoenzool van een Puma-schoen, pagina’s 214 tot en met 216 en pagina 218.
18.Het formulier ‘beschrijving letsel’ van de Ggd, op 14 augustus 2018 ondertekend door forensisch geneeskundige M. Weststrate, pagina 181 (voor- en achterzijde van de pagina).
19.Brief van 27 september 2018 van de afdeling chirurgie van het Admiraal De Ruyter Ziekenhuis met als bijlage de brief van 14 augustus 2018 van de spoedeisende hulp van dit ziekenhuis, pagina 181A tot en met 181D.
20.Zie voetnoot 11.
21.Verklaring van verdachte [Medeverdachte] van 16 augustus 2018, pagina 120, zesde en zevende alinea.
22.Verklaring van verdachte [Verdachte] van 17 augustus 2018, pagina 66, eerste alinea.
23.Verklaring van verdachte [Verdachte] van 15 augustus 2018, pagina 54, eerste alinea.
24.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 13 mei 2019.
25.Proces-verbaal van binnentreden in woning van 17 augustus 2018, pagina 251, waarin is opgenomen dat in de woning van verdachte twee blokjes hasj van 2,4 gram zijn aangetroffen en drie blokken hasj van 77,8 gram.
26.Proces-verbaal van binnentreden in woning van 17 augustus 2018, pagina 254, waar is opgenomen dat in het schuurtje van nummer 61 in beslag werd genomen negen bij elkaar verpakte blokken hasj in plastic (454 gram) en één blok hasj in plastic (50 gram).
27.Proces-verbaal van bevindingen cannabis van 18 september 2018, inhoudende dat de aangeboden partij 77,8 gram betrof en dat een monster hiervan een positieve reactie gaf indicatief voor THC, zijnde de werkzame stof in hasjiesj. De substantie werd door de verbalisant herkend als hasjiesj.
28.Proces-verbaal van bevindingen cannabis van 13 september 2018, inhoudende dat de aangeboden partij in totaal 2,4 gram netto betrof en dat een monster hiervan een positieve reactie gaven indicatief voor THC. De substantie werd door de verbalisant herkend als hasjiesj.
29.Proces-verbaal van bevindingen cannabis van 18 september 2018, inhoudende dat de aangeboden partij in totaal 503,1 gram betrof en dat een monster hiervan een positieve reactie gaven indicatief voor THC. De substantie werd door de verbalisant herkend als hasjiesj.
30.Ziet voetnoot 8.
31.Proces-verbaal van de afdeling Wapens, Munitie en Explosieven van 6 september 2018, pagina 395 vanaf ‘wapentechnische omschrijving voorwerp, goednummer 1920492’, en pagina 396, eerste alinea, en onder ‘juridische omschrijving voorwerp, goednummer 1920492’.
32.Verklaring van verdachte [Verdachte] van 15 augustus 2018, pagina 54, tweede alinea.
33.Verklaring van verdachte [Medeverdachte] van 16 augustus 2018, pagina 117, eerste alinea.
34.Proces-verbaal van bevindingen van 24 augustus 2018, pagina 277 tot en met 280.
35.Proces-verbaal van bevindingen van 14 augustus 2018, pagina 202, derde alinea, met als bijlage een foto van het mes op pagina 203.
36.Proces-verbaal van de afdeling Wapens, Munitie en Explosieven van 6 september 2018, pagina 397, eerste alinea onder ‘wapentechnische omschrijving voorwerp, goednummer 1917112’, en pagina 398, tot ‘wapentechnische omschrijving voorwerp, goednummer 1917420’.
37.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 13 mei 2019.