ECLI:NL:RBZWB:2019:2360

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 mei 2019
Publicatiedatum
23 mei 2019
Zaaknummer
02-688038-18
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanranding van stiefdochter met geweld en seksuele handelingen, werkstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, stond de verdachte terecht voor het aanranding van zijn stiefdochter. De feiten vonden plaats op 24 december 2017 in Oud-Vossemeer, waar de verdachte door middel van geweld en bedreiging zijn stiefdochter heeft gedwongen tot het plegen van ontuchtige handelingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van zijn positie als stiefvader en de kwetsbaarheid van het slachtoffer, die functioneerde op het niveau van een 4-jarig kind. Tijdens de zitting op 13 mei 2019 heeft de verdachte zijn schuld bekend, wat de rechtbank heeft meegenomen in haar oordeel.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en legde een werkstraf op van 240 uren, met een vervangende hechtenis van 120 dagen. Daarnaast werd een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden opgelegd, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de kwetsbaarheid van het slachtoffer en de proceshouding van de verdachte, die openheid van zaken had gegeven en hulp had gezocht na het delict.

De benadeelde partij, de moeder van het slachtoffer, vorderde schadevergoeding, maar werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. De rechtbank kende wel een schadevergoeding toe aan het slachtoffer, die bestond uit materiële en immateriële schade, en legde een schadevergoedingsmaatregel op. De uitspraak werd gedaan op 27 mei 2019.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/688038-18
vonnis van de meervoudige kamer van 27 mei 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte 1] ,
geboren op [geboortedag] 1966 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
raadsman mr. M. Kalle, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 13 mei 2019, waarbij de officier van justitie mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. Verdachte staat, met inachtneming hiervan, terecht ter zake dat
hij op of omstreeks 24 december 2017, te Oud-Vossemeer, gemeente Tholen, door
geweld of (een) ander feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere
feitelijkhe(i)d(en) [naam 1] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer
ontuchtige handeling(en), bestaande die ontuchtige handelingen uit het een of meermalen met zijn, verdachtes hand(en) aanraken van de borst(en) en/of vagina en/of de schaamstreek van voornoemde [naam 1] en/of het plaatsen van een hand van die [naam 1] op de penis van verdachte, en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte misbruik heeft gemaakt van het grote
leeftijdsverschil en grote verschil in ontwikkeling en het uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht als stiefvader van die [naam 1] en/of (daarbij) gebruik heeft gemaakt van de afhankelijkheidssituatie van die [naam 1] als zijn, verdachtes stiefdochter en/of (min of meer)
onverhoeds de borst(en) en/of vagina en/of schaamstreek van voornoemde [naam 1] heeft
aangeraakt.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het aan hem ten laste gelegde feit heeft begaan en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Nu verdachte het aan hem ten laste gelegde feit heeft bekend en hiervoor geen vrijspraak is bepleit, kan, op grond van artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering met de hierna genoemde opgave van bewijsmiddelen worden volstaan:
- de aangifte van [naam 2] , namens [naam 1] , van 2 januari 2018; [1]
- de verklaring van getuige [naam 1] van 12 januari 2018; [2]
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd tijdens de zitting van 13 mei 2019. [3]
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
hijop
of omstreeks24 december 2017, te Oud-Vossemeer, gemeente Tholen, door
geweld of (een) anderfeitelijkhe
(i)d
(en
) en/of bedreiging met geweld of (een) andere
feitelijkhe(i)d(en)[naam 1] heeft gedwongen tot het plegen en
/ofdulden van
een of meer
ontuchtige handeling
(en
), bestaande die ontuchtige handelingen uit het een of meermalen met
zijn, verdachtes hand(en) aanraken van de borst
(en
)en
/ofvagina en
/ofde schaamstreek van
voornoemde [naam 1] en
/ofhet plaatsen van een hand van die [naam 1] op de penis van verdachte, en
bestaande
dat geweld ofdie
anderefeitelijkhe
(i)d
(en
) en/of die bedreiging met geweld of die
andere feitelijkhe(i)d(en)hierin dat verdachte misbruik heeft gemaakt van het grote
leeftijdsverschil en grote verschil in ontwikkeling en het uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend
overwicht als stiefvader van die [naam 1] en
/of(daarbij) gebruik heeft gemaakt van de
afhankelijkheidssituatie van die [naam 1] als zijn, verdachtes stiefdochter en
/of(min of meer)
onverhoeds de borst
(en
)en
/ofvagina en
/ofschaamstreek van voornoemde [naam 1] heeft
aangeraakt.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een werkstraf voor de duur van 200 uren subsidiair 100 dagen hechtenis. Daarnaast vordert hij aan verdachte op te leggen een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met een proeftijd van 2 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging wordt verzocht bij een op te leggen straf rekening te houden met de omstandigheid dat het een eenmalige gebeurtenis van korte duur is geweest. Ook wordt verzocht rekening te houden met het blanco strafblad van verdachte en de omstandigheid dat hij hulp heeft gezocht. Hij heeft spijt betuigt, hetgeen ook is terug te zien in zijn processtrategie, waarbij hij openheid van zaken heeft gegeven. Zijn handelen heeft ook gevolgen voor en impact op verdachte zelf. Tot slot dient rekening te worden gehouden met de omstandigheid dat het proces geruime tijd boven het hoofd van verdachte heeft gehangen. De verdediging verzoekt aan verdachte een werkstraf op te leggen. Zij kan zich vinden in een werkstraf voor de duur van 200 uren. Indien de rechtbank het noodzakelijk en passend acht om daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, dan kan verdachte zich daarin vinden. Verzocht wordt om verdachte in ieder geval geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan aanranding van zijn stiefdochter. Dit is een ernstig feit. Uit het dossier volgt dat de stiefdochter van verdachte het syndroom van Down heeft. Hoewel zij ten tijde van het feit 20 jaar oud was, functioneerde zij op het niveau van een 4-jarig kind. Het feit heeft zich afgespeeld in de slaapkamer van de stiefdochter, een voor haar vertrouwde omgeving, waar zij zich veilig moet kunnen voelen. Verdachte heeft misbruik gemaakt van het feit dat zijn stiefdochter een kwetsbare vrouw is en heeft het vertrouwen dat zij in hem als stiefvader stelde in zeer ernstige mate geschonden. Uit het door haar moeder ter zitting uitgeoefende spreekrecht blijkt dat dit alles ingrijpende gevolgen voor haar dochter heeft. Zij is jaren terug in haar ontwikkeling, vraagt veel meer zorg, durft niet meer alleen te slapen, heeft nachtmerries, is niet meer zindelijk en loopt weg.
Bij haar oordeel over de op te leggen straf houdt de rechtbank ook rekening met de proceshouding van verdachte, waarin hij openheid van zaken heeft gegeven.
De rechtbank houdt er, bij het bepalen van de strafmaat, tevens rekening mee dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten en dat hij vrijwel direct na het plegen van het feit op eigen initiatief hulp en behandeling heeft gezocht.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de aard en de ernst van het feit, en in het bijzonder gelet op de hiervoor genoemde strafverzwarende omstandigheden, waaronder de kwetsbaarheid van het slachtoffer, de maximale werkstraf, te weten een werkstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis passend en geboden is. De rechtbank wijkt hiermee af van de eis van de officier van justitie. De rechtbank is van oordeel dat de eis van de officier van justitie onvoldoende recht doet aan de ernst van het bewezenverklaarde. De rechtbank is verder van oordeel dat het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend is. Wel is zij, gelet op de onderliggende problematiek van verdachte en om hem ervan te weerhouden opnieuw in de fout te gaan, van oordeel dat een stok achter de deur noodzakelijk is. De rechtbank zal daarom aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met een proeftijd van 2 jaar opleggen.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [naam 2] , moeder en tevens curator van [naam 1] , vordert een schadevergoeding van € 6.418,00 ter zake van materiële schade (gezinstraining en verhuis- en herinrichtingskosten), te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank stelt voorop dat de kosten waarvan [naam 2] vergoeding vordert in beginsel kunnen worden aangemerkt als verplaatste schade (kosten ten behoeve van het slachtoffer), die voor vergoeding in aanmerking komt. In hoeverre deze kosten noodzakelijk zijn gemaakt en (volledig) aan het slachtoffer moeten worden toegerekend, is evenwel niet onderbouwd. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. Zij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De benadeelde partij [naam 1] vordert een schadevergoeding van € 9.186,40, bestaande uit een bedrag van € 4.186,40 ter zake van materiële schade en een bedrag van € 5.000,00 ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 952,96 voldoende aannemelijk is gemaakt en voldoende is onderbouwd. Dit betreft de schadeposten onbruikbare kleding, traumatherapie en reiskosten. De rechtbank merkt daarbij op dat ten aanzien van de traumatherapie één factuur, te weten factuur [nummer 1] met kenmerk: [nummer 2] , in mindering is gebracht, omdat deze factuur per abuis tweemaal is opgevoerd. Ten aanzien van de reiskosten overweegt de rechtbank dat deze kosten, met uitzondering van de reiskosten met betrekking tot 22 keer therapie [naam 3] , voldoende aannemelijk zijn gemaakt en voldoende zijn onderbouwd. Het overige deel van de vordering is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd.
De vordering van de benadeelde partij zal daarom tot een bedrag van € 952,96 worden toegewezen. Voor het overige deel zal zij niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. Zij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De gevorderde immateriële schade is tot een bedrag van € 1.850,00 erkend. De vordering zal tot dit bedrag worden toegewezen. Het overige deel van de vordering is onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij zal daarom voor dat deel niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. Zij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Daarnaast zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen bedrag vanaf het tijdstip waarop verdachte het feit heeft gepleegd, te weten 24 december 2017.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, en 246 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 (honderdtwintig) dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarde:
* dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [naam 2] niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [naam 2] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 1] van € 2.802,96, waarvan € 952,96 ter zake van materiële schade en € 1.850,00 ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 24 december 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam 1] , € 2.802,96 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 38 dagen hechtenis, en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 24 december 2017, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. J.A. van Voorthuizen en
mr. I.M. Josten, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. Huwae, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 27 mei 2019.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt -tenzij anders vermeld- bedoeld het eindproces-verbaal met proces-verbaalnummer PL2000-2017310457-12 van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, dienst regionale recherche (ZB), afdeling thematische opsporing (ZB), team zeden (ZB), opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van pagina 1 tot en met 70.
2.Het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 1] van 12 januari 2018, pagina 1 tot en met 36 (los).
3.De verklaring van verdachte, afgelegd tijdens de zitting van 13 mei 2019.