In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 mei 2019 uitspraak gedaan in een bijstandszaak. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. W.R. Aerts, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van het Dagelijks Bestuur van Orionis Walcheren, dat hem verplichtte om maandelijks een specificatie van reistransacties en afschriften van bank- en spaarrekeningen te overleggen. Eiser was van mening dat deze verplichting in strijd was met het rechtszekerheidsbeginsel en dat er geen wettelijke grondslag was voor deze verplichting op basis van artikel 55 van de Participatiewet. De rechtbank heeft vastgesteld dat er al een inlichtingenverplichting op eiser rustte op grond van artikel 17 van de Participatiewet, waardoor hij wijzigingen in zijn woonsituatie en financiële situatie zelf moest doorgeven. De rechtbank oordeelde dat de opgelegde verplichting niet kon worden opgelegd ter vermindering van de bijstandsuitkering, omdat het recht op bijstand al was vastgesteld. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herroept het primaire besluit in zoverre. Tevens werd Orionis veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiser. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken.