Op 21 mei 2019 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser en het UWV over het recht op een WW-uitkering. Eiser had eerder een WW-uitkering aangevraagd na de ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst, maar het UWV had deze aanvraag afgewezen omdat de arbeidsovereenkomst volgens hen niet was ontbonden. Eiser heeft vervolgens opnieuw een aanvraag ingediend, maar het UWV weigerde opnieuw, verwijzend naar het eerdere besluit. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 17 april 2019, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst per 1 december 2016 heeft ontbonden, maar dat eiser pas later een WW-uitkering heeft aangevraagd. De rechtbank oordeelt dat het UWV onzorgvuldig heeft gehandeld door niet de volledige beschikking van het Hof op te vragen, wat leidde tot een onjuist en evident onredelijk besluit. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt het UWV op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen over het recht op een WW-uitkering. Tevens wordt het UWV veroordeeld tot vergoeding van griffierecht en proceskosten aan eiser.