ECLI:NL:RBZWB:2019:2284

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 mei 2019
Publicatiedatum
21 mei 2019
Zaaknummer
BRE 18_6045
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit inzake pleegzorg en pleegzorgvergoeding onder de Jeugdwet

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Middelburg, waarin haar verzoek om ondersteuning op het gebied van opvoeden en verzorgen op basis van de Jeugdwet werd afgewezen. Eiseres, die sinds 2003 als pleegouder voor haar kleinzoon zorgt, stelt dat zij recht heeft op pleegzorg en een pleegzorgvergoeding met terugwerkende kracht vanaf 6 januari 2005. De rechtbank heeft op 17 mei 2019 uitspraak gedaan in deze zaak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het college pas sinds de invoering van de Jeugdwet op 1 januari 2015 verantwoordelijk is voor de pleegzorg. Voor die tijd was dit de taak van het Bureau Jeugdzorg. Eiseres heeft erkend dat er nooit een pleegcontract is gesloten, wat een vereiste is voor het verkrijgen van een pleegzorgvergoeding. De rechtbank oordeelt dat het college enkel kan vaststellen dat eiseres in aanmerking komt voor pleegzorg, waarna een pleegzorgaanbieder kan worden ingeschakeld die de vergoeding verstrekt. Aangezien er geen pleegcontract is, kan eiseres geen aanspraak maken op de vergoeding.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 18/6045 WET

uitspraak van 17 mei 2019 van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: mr. M.W. Dieleman,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Middelburg, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 25 juli 2018 (bestreden besluit) van het college inzake haar verzoek op basis van de Wet op de jeugdzorg dan wel de Jeugdwet om ondersteuning op het gebied van opvoeden en verzorgen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 12 april 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en haar echtgenoot. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger vwr1] en [naam vertegenwoordiger vwr2] .

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres heeft zich gemeld bij Porthos met het verzoek om aan haar pleegzorg en een pleegzorgvergoeding toe te kennen. Naar aanleiding daarvan heeft er een huisbezoek plaatsgevonden en is aan eiseres bij besluit van 12 maart 2018 (primair besluit) pleegzorg toegekend met ingang van 22 januari 2018. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dat besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Zij geeft aan [naam kleinzoon] , haar kleinzoon, al sinds 2003 als pleegouder te hebben verzorgd en opgevoed. Zij vindt dat zij al vanaf 6 januari 2005 recht heeft op pleegzorg en een pleegzorgvergoeding. In 2005 is er namelijk al onderzoek gedaan naar de hulpvraag en is passende ondersteuning geïndiceerd. Tot een pleegcontract is het toen echter niet gekomen, maar dat is eiseres niet te verwijten. De zorg kan niet meer worden gegeven en dat is spijtig. De pleegzorgvergoeding kan volgens eiseres echter wel alsnog worden uitbetaald. Het herstellen van fouten uit het verleden is namelijk niet strijdig met de doelstelling van de Jeugdwet. Door het alsnog toekennen van de pleegzorgvergoeding wordt het probleemoplossend van de pleegouders versterkt.
3. Artikel 2.3, eerste lid, van de Jeugdwet bepaalt dat indien een jeugdige of een ouder naar het oordeel van het college jeugdhulp nodig heeft in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn, het college ten behoeve van de jeugdige die zijn woonplaats heeft binnen zijn gemeente, voorzieningen treft op het gebied van jeugdhulp en waarborgt het college een deskundige toeleiding naar, advisering over, bepaling van en het inzetten van de aangewezen voorziening, waardoor de jeugdige in staat wordt gesteld:
a. gezond en veilig op te groeien,
b. te groeien naar zelfstandigheid, en
c. voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren,
rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau.
Artikel 5.1, eerste lid, van de Jeugdwet bepaalt onder andere dat de pleegzorgaanbieder een pleegcontract sluit met een pleegouder (…).
Artikel 5.3, eerste lid, van de Jeugdwet bepaalt dat een pleegzorgaanbieder aan een pleegouder een vergoeding voor de verzorging en opvoeding van de in het gezin van de pleegouder geplaatste jeugdige verstrekt, bestaande uit een basisbedrag, welk bedrag kan worden vermeerderd met een toeslag, of verminderd met een korting. Daarnaast verstrekt een pleegzorgaanbieder een vergoeding van bijzondere kosten aan pleegouders.
Artikel 23, eerste lid, van de Wet op de jeugdzorg bepaalde tot 1 januari 2015 dat een zorgaanbieder die pleegzorg biedt, aan een pleegouder waarmee hij een pleegcontract heeft gesloten een subsidie verstrekt voor de opvoeding en verzorging van de in het gezin van de pleegouder geplaatste jeugdige, bestaande uit een door Onze Ministers vast te stellen basisbedrag, dat voor te onderscheiden leeftijdscategorieën verschillend kan zijn.
4. Aan eiseres is met ingang van 22 januari 2018 pleegzorg toegekend op grond van de Jeugdwet. Zij is van mening dat zij al sinds 6 januari 2005 recht had op pleegzorg en dat dit ten onrechte aan haar is onthouden. Hoewel zij erkent dat de pleegzorg feitelijk niet met terugwerkende kracht kan worden geleverd, vindt zij dat de daarmee verband houdende pleegzorgvergoeding alsnog aan haar kan en moet worden uitbetaald over de periode van 6 januari 2005 tot 22 januari 2018.
5. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor het standpunt en de situatie van eiseres, volgt de rechtbank eiseres niet in haar standpunt. Allereerst is het college pas sinds de invoering van de Jeugdwet op 1 januari 2015, verantwoordelijk voor de door eiseres gewenste pleegzorg. Daarvoor was dat het toenmalige Bureau Jeugdzorg. Bovendien is zowel in de Jeugdwet als de toenmalige Wet op de jeugdzorg bepaald dat het niet het college, maar de pleegzorgaanbieder is die aan de pleegouder een pleegzorgvergoeding verstrekt. Naar het oordeel van de rechtbank kan eiseres dan ook geen pleegzorgvergoeding van het college verlangen. Het college kan onder de Jeugdwet immers slechts vaststellen dat eiseres in aanmerking komt voor pleegzorg, waarna een pleegzorgaanbieder kan worden ingeschakeld die ook de pleegzorgvergoeding kan verstrekken.
6. Voor de verstrekking van die pleegzorgvergoeding vereist de Jeugdwet, net als overigens de toenmalige Wet op de jeugdzorg, dat er sprake is van een pleegcontract tussen de pleegouder en de pleegzorgaanbieder. Gelet daarop kan eiseres niet worden gevolgd in haar standpunt dat het leveren van pleegzorg en het verstrekken van een pleegzorgvergoeding niet onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden. Omdat er nooit een pleegcontract is gesloten, zoals eiseres erkent, maakt eiseres ook daarom geen aanspraak op een pleegzorgvergoeding. Dat het haar niet zou zijn te verwijten dat er nooit een pleegcontract is gesloten, maakt dat niet anders. Het enkele feit dat er geen pleegcontract is geweest voorafgaand aan 22 januari 2018, betekent dat er alleen al gelet daarop geen basis is om met terugwerkende kracht aan eiseres een pleegzorgvergoeding toe te kennen.
7. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, voorzitter, en mr. J.L. Sierkstra en mr. L.P. Hertsig, leden, in aanwezigheid van mr. H.J. Kroes, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.