In de zaak van de officier van justitie tegen de veroordeelde, geboren in 1979, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 mei 2019 een beslissing genomen over de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf. De veroordeelde had eerder een gevangenisstraf van 12 maanden opgelegd gekregen, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden die hij niet heeft nageleefd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde zich niet aan de voorwaarden heeft gehouden, waaronder het verbod op drugsgebruik en de verplichting tot behandeling. De reclassering heeft geadviseerd om over te gaan tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke strafdeel, omdat de veroordeelde onvoldoende heeft meegewerkt aan de voorwaarden. De officier van justitie heeft gevorderd de voorwaardelijke gevangenisstraf ten uitvoer te leggen, terwijl de verdediging heeft gepleit voor wijziging van de voorwaarden en omvorming van de gevangenisstraf naar een taakstraf. De rechtbank heeft geoordeeld dat de drugsverslaving van de veroordeelde ernstig is en dat een nieuwe behandeling waarschijnlijk niet zal helpen. De rechtbank heeft besloten om een gedeelte van de voorwaardelijke gevangenisstraf, namelijk één maand, ten uitvoer te leggen, maar heeft de bijzondere voorwaarden opgeheven. De vordering tot tenuitvoerlegging is deels toegewezen, met de beslissing dat de taakstraf 120 uren bedraagt en dat vervangende hechtenis van 30 dagen zal worden toegepast indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht. De overige delen van de vordering zijn afgewezen.