ECLI:NL:RBZWB:2019:2277

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 mei 2019
Publicatiedatum
21 mei 2019
Zaaknummer
02-688112-13
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke tenuitvoerlegging vordering na voorwaardelijke veroordeling

In de zaak van de officier van justitie tegen de veroordeelde, geboren in 1979, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 mei 2019 een beslissing genomen over de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf. De veroordeelde had eerder een gevangenisstraf van 12 maanden opgelegd gekregen, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden die hij niet heeft nageleefd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde zich niet aan de voorwaarden heeft gehouden, waaronder het verbod op drugsgebruik en de verplichting tot behandeling. De reclassering heeft geadviseerd om over te gaan tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke strafdeel, omdat de veroordeelde onvoldoende heeft meegewerkt aan de voorwaarden. De officier van justitie heeft gevorderd de voorwaardelijke gevangenisstraf ten uitvoer te leggen, terwijl de verdediging heeft gepleit voor wijziging van de voorwaarden en omvorming van de gevangenisstraf naar een taakstraf. De rechtbank heeft geoordeeld dat de drugsverslaving van de veroordeelde ernstig is en dat een nieuwe behandeling waarschijnlijk niet zal helpen. De rechtbank heeft besloten om een gedeelte van de voorwaardelijke gevangenisstraf, namelijk één maand, ten uitvoer te leggen, maar heeft de bijzondere voorwaarden opgeheven. De vordering tot tenuitvoerlegging is deels toegewezen, met de beslissing dat de taakstraf 120 uren bedraagt en dat vervangende hechtenis van 30 dagen zal worden toegepast indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht. De overige delen van de vordering zijn afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Parketnummer: 02/688112-13
Beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging ex artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht
In de zaak van de officier van justitie onder het hierboven genoemde parketnummer tegen
[veroordeelde] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
wonende te [adres] ,
heeft de officier van justitie de tenuitvoerlegging gevorderd van een aan veroordeelde opgelegde straf. Op deze vordering heeft de rechtbank de volgende beslissing gegeven.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
- het vonnis van de meervoudige strafkamer te Middelburg van 13 november 2014;
- de beslissing van de meervoudige strafkamer te Middelburg van 4 april 2016;
- de beslissing van de meervoudige strafkamer te Middelburg van 22 september 2016;
- de beslissing van meervoudige strafkamer te Middelburg van 9 januari 2017;
- de beslissing van meervoudige strafkamer te Middelburg van 24 mei 2017;
- het advies aan opdrachtgever toezicht van GGZ Reclassering Limburg van 1 april 2019;
- de vordering van de officier van justitie van 11 april 2019.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting op 7 mei 2019 is officier van justitie mr. M.C. Fimerius gehoord. Tevens is veroordeelde gehoord, bijgestaan door zijn raadsvrouw
mr. N. Wouters, advocaat te Middelburg. Verder is als deskundige gehoord [naam] , reclasseringswerker bij Reclassering Nederland (hierna: de reclassering).

2.De procesgang

Aan veroordeelde is bij vonnis van 13 november 2014 een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 12 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 5 jaar, met als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich uiterlijk binnen 5 dagen na het onherroepelijk worden van het vonnis zal melden bij Emergis Verslavingsreclassering te Middelburg en zich gedurende de proeftijd op door Emergis Verslavingsreclassering te bepalen tijdstippen dient te blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zo lang die instelling dat noodzakelijk acht;
* dat verdachte zich op basis van de door het NIFP-IFZ afgegeven indicatiestelling zal laten opnemen in de (Forensische) Verslavingszorg – GGZ Noord Holland Noord of soortgelijke intramurale instelling, waarbij hij zich houdt aan de aanwijzing die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-) directeur van die instelling zullen worden gegeven;
* dat verdachte zich na het doorlopen van de klinische behandeling in het kader van de nazorg ambulant zal laten behandelen bij de forensische polikliniek De Waag te Middelburg en zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens die instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
* dat verdachte medewerking verleent aan een alcohol- en drugsverbod, waarbij hij zich op het gebied van drug- en alcoholgebruik, respectievelijk het gebruik van alcoholarme dranken zoals maltbier, dient te houden aan de richtlijnen van de behandelaars en de reclassering, ook als dit inhoudt volledige abstinentie en hij wordt geacht actief mee te werken aan de controle hierop middels urinecontroles en/of blaastesten en hij stemt in met de voor hem geïndiceerde medicatie ter voorkoming van terugval, zolang de reclassering dat wenselijk acht;
* dat verdachte toestemming geeft om op indicatie bestanden op zijn gegevensdrager/pc te controleren op verboden materiaal.
Voormeld vonnis is onherroepelijk geworden op 28 november 2014.
Bij beslissing van 4 april 2016 heeft de rechtbank te Middelburg de voorwaarden gewijzigd in die zin dat deze als volgt komen te luiden:
* dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd dient te blijven melden bij Emergis Verslavingsreclassering, dan wel een vergelijkbare instelling, op door Emergis Verslavingszorg, dan wel de vergelijkbare instelling, te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang die instelling dat noodzakelijk acht;
* dat veroordeelde zich op basis van de door het NIFP-IFZ afgegeven indicatiestelling zal laten opnemen in de (Forensische) Verslavingszorg-GGZ Noord Holland Noord of soortgelijke intramurale instelling, waarbij hij zich houdt aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven, waarbij de behandeltermijn gemaximaliseerd wordt tot 15 maanden;
* dat veroordeelde zich na het doorlopen van de klinische behandeling in het kader van de nazorg ambulant zal laten behandelen bij de forensische polikliniek De Waag te Middelburg, dan wel een vergelijkbare kliniek en zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens die instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
Bij beslissing van 22 september 2016 heeft de rechtbank te Middelburg de voorwaarde:
* dat veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en een drugsverbod, waaronder zo nodig urinecontroles, daaronder begrepen;
gewijzigd in die zin dat deze als volgt komt te luiden:
* dat veroordeelde zich op het gebied van alcoholgebruik, respectievelijk het gebruik van alcoholarme dranken zoals maltbier, dient te houden aan de richtlijnen van de behandelaars en de reclassering, ook als dit inhoudt volledige abstinentie. De controle op de naleving van deze voorwaarde zal ondersteund worden door middel van middelencontrole, ook als dit mocht inhouden het meewerken aan een bloedonderzoek. De veroordeelde heeft zich vooraf akkoord verklaard met het meewerken aan bloedonderzoek indien de reclassering dit aangewezen acht.
Bij beslissing van de rechtbank te Middelburg van 9 januari 2017 is de vordering tot tenuitvoerlegging van 13 december 2016 afgewezen, omdat de rechtbank er rekening mee hield dat veroordeelde gemotiveerd was en al veel had bereikt. De rechtbank heeft aan veroordeelde de kans gegeven gedurende de periode van de resterende proeftijd een zelfstandig bestaan zonder drugs en strafbare feiten op te bouwen.
Bij beslissing van de rechtbank te Middelburg van 24 mei 2017 is de vordering tot tenuitvoerlegging van 27 maart 2017 afgewezen en heeft zij de volgende bijzondere voorwaarden toegevoegd:
* dat veroordeelde zich op basis van de door het NIFP-IFZ af te geven indicatiestelling zal laten opnemen in een intramurale instelling voor (Forensische) Verslavingszorg, waarbij hij zich houdt aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven, waarbij de behandeltermijn gemaximaliseerd wordt tot één jaar;
* dat veroordeelde zich na het doorlopen van de klinische behandeling in het kader van de nazorg zal laten opnemen in een RIBW of een instelling voor begeleid wonen, zulks ter beoordeling van het NIFP-IFZ, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.

3.De standpunten van partijen

3.1
Het advies van de reclassering
Uit het advies van de reclassering van 1 april 2019 blijkt dat zij geen mogelijkheden ziet om het toezicht te continueren, omdat veroordeelde zich niet aan de bijzondere voorwaarden heeft gehouden. Door het niet open zijn over zijn gebruik, of in ieder geval pas op een later moment, kan de reclassering de risico’s onvoldoende inschatten. De reeds eerder ingezette behandelingen (ambulant en klinisch) hebben niet tot het gewenste resultaat geleid en een nieuwe behandeling zal geen nieuwe inzichten met zich meebrengen. De reclassering heeft een lange adem met veroordeelde gehad en het toezicht is niet langer uitvoerbaar. Veroordeelde heeft onvoldoende meegewerkt aan de voorwaarden en er wordt geadviseerd om over te gaan tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke strafdeel.
De reclasseringswerker heeft namens de reclassering hieraan ter zitting toegevoegd dat, nadat het reclasseringsrapport van 1 april 2019 is opgesteld, veroordeelde door is gegaan met het gebruiken van drugs. Het toezicht is alleen uitvoerbaar wanneer de voorwaarden worden nageleefd, omdat op die manier het risico kan worden ingeperkt. Er zijn in de afgelopen jaren ook dingen wel goed gegaan; veroordeelde heeft meerdere behandelingen doorlopen en heeft hier veel van geleerd.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de acht maanden voorwaardelijke gevangenisstraf ten uitvoer te leggen.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De terugvallen die veroordeelde heeft gehad op het gebied van drugsgebruik zijn niet alleen te wijten zijn aan veroordeelde; er zijn onder andere fouten gemaakt binnen de FPA, er was geen adequate nazorg voor zijn drugsverslaving en hij kon in veel klinieken niet terecht voor zijn drugsverslaving door zijn zedenproblematiek, waarvoor hij geen behandeling meer nodig heeft. Ondanks de drugsverslaving heeft veroordeelde nooit een terugval gehad in het plegen van strafbare feiten. Wanneer veroordeelde een gevangenisstraf van acht maanden opgelegd krijgt, zal hij alles wat hij nu opgebouwd heeft, kwijtraken. Er is primair verzocht de bijzondere voorwaarden te wijzigen op twee punten, te weten het laten vervallen van de voorwaarden ten aanzien van abstinentie van drugsgebruik en op de controle van gegevensdragers. Door wijziging van de bijzondere voorwaarden kan het risico op recidive gemonitord worden en kan veroordeelde geholpen worden met zijn drugsverslaving. Subsidiair is verzocht de ten uitvoer te leggen gevangenisstraf om te zetten in een taakstraf van 240 uur met daarnaast een verkorting van de proeftijd tot en met de uitspraakdatum, zodat de zaak volledig is afgedaan.

4.De beoordeling van de rechtbank

De rechtbank stelt, gelet ook op het standpunt van veroordeelde ter zitting, vast dat veroordeelde zich niet heeft gehouden aan de bijzondere voorwaarden, zodat de vordering na voorwaardelijke veroordeling toegewezen kan worden. De rechtbank is echter van oordeel dat de drugsverslaving van veroordeelde dermate ernstig is, dat veroordeelde zich in de toekomst ook niet zal kunnen houden aan het drugsverbod. Hij heeft diverse behandelingen gevolgd en hij heeft hier veel van geleerd, maar het heeft niet tot het gewenste resultaat, namelijk het abstinent blijven van drugs, geleid. Een nieuwe behandeling zal naar verwachting geen nieuwe inzichten met zich meebrengen. De rechtbank stelt vast dat ondanks de drugsverslaving veroordeelde geen terugval heeft gehad in het plegen van strafbare feiten. De rechtbank ziet als risico dat wanneer de volledige tenuitvoerlegging plaats zal vinden, veroordeelde alles wat hij tot nu toe opgebouwd heeft zal kwijtraken en acht dit niet wenselijk. Om deze redenen zal de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging deels toewijzen met dien verstande dat een maand gevangenisstraf omgezet zal worden in een taakstraf. De rechtbank realiseert zich echter dat dit zou betekenen dat veroordeelde moet blijven voldoen aan de bijzondere voorwaarden. Om bovenstaande redenen zal de rechtbank de voorwaarden die zijn verbonden aan het resterende deel van de voorwaardelijke straf wijzigen in die zin dat de bijzondere voorwaarden komen te vervallen. De vordering wordt voor het overige deel afgewezen.

5.De beslissing.

De rechtbank:
- gelast dat een gedeelte van de voorwaardelijke gevangenisstraf, die bij vonnis van 13 november 2014 is opgelegd in de zaak onder bovengenoemd parketnummer, te weten één maand gevangenisstraf, ten uitvoer zal worden gelegd;
- bepaalt dat deze ten uitvoer te leggen gevangenisstraf zal worden vervangen door
een taakstraf van 120 (honderdtwintig) uren;
- beveelt dat indien veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
30 (dertig) dagen;
- wijzigt de aan veroordeelde bij vonnis van 13 november 2014 opgelegde en nadien gewijzigde voorwaarden met dien verstande dat de
bijzondere voorwaardenkomen te
vervallen;
- wijst de vordering na voorwaardelijke veroordeling van 11 april 2019 voor het overige af.
Deze beslissing is gegeven door mr. T. van de Poll, voorzitter, mr. J.P.M. Hopmans en mr. G.H. Nomes, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier drs. T. Swint en is uitgesproken ter openbare zitting op 21 mei 2019.
Mr. Hopmans en de griffier zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.