Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.het verloop van de procedure
2.de feiten
Beste [eiser 1] ,
3.het geschil en de beoordeling
De werkgever kan geen beroep meer doen op enige grond het loon geheel of gedeeltelijk niet te betalen of de betaling daarvan op te schorten, indien hij de werknemer daarvan geen kennis heeft gegeven onverwijld nadat bij hem het vermoeden van het bestaan daarvan is gerezen of redelijkerwijs had behoren te rijzen.” Uit dit wetsartikel, noch uit de kamerstukken waar het gerechtshof in het arrest naar verwijst, volgt dat de werkgever de werknemer eerst behoort te waarschuwen dat het geen gevolg geven aan een oproep, tot stopzetten van het loon zal leiden. Kemkens heeft in haar brief van 20 februari 2019 onverwijld en met vermelding van de reden aan [eiser 1] medegedeeld dat zij tot een loonstop is overgegaan. [eiser 1] is daardoor tijdig in staat gesteld de nodige maatregelen te treffen voor de gevolgen van de loonstop. Aan het vereiste van voornoemd wetsartikel is derhalve voldaan. Hoewel Kemkens door [eiser 1] op 14 en 19 februari 2019 op de hoogte is gebracht van zijn schouderklachten en daardoor niet voor het gesprek met de auto naar Oss kon rijden, is Kemkens daaraan voorbij gegaan. Kemkens heeft daarna uit het niet verschijnen van [eiser 1] op het gesprek van 19 februari 2019 geconcludeerd dat [eiser 1] geen recht heeft op loon, nu hij zonder deugdelijke grond weigert mee te werken aan het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan van aanpak conform artikel 7:629 lid 3 onder e BW. De Arboarts heeft echter in zijn rapport van 11 maart 2019, overgelegd als productie 12 bij dagvaarding, bevestigd dat [eiser 1] niet in staat was auto te rijden. Hieruit blijkt dat de grond waarop Kemkens de loonstop heeft ingesteld onterecht was. Kemkens is om die reden gehouden het loon over de periode 19 februari 2019 tot en met 13 maart 2019 te voldoen. De desbetreffende vordering zal derhalve worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met overlegging van een loonstrook. Gelet op de omstandigheden van het geval ziet de kantonrechter termen aanwezig de wettelijke verhoging conform artikel 7:625 BW te matigen tot 20%, te vermeerderen met de wettelijke rente.
JF)