ECLI:NL:RBZWB:2019:2211

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 april 2019
Publicatiedatum
16 mei 2019
Zaaknummer
7627997
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonstop en waarschuwing werkgever bij re-integratie werknemer

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 april 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser 1], een servicemonteur, en zijn werkgever, Kemkens Service en Installatie B.V. [eiser 1] was sinds 1 juli 2016 in dienst bij Kemkens, maar viel na een periode van ziekte opnieuw uit. Kemkens heeft op 20 februari 2019 aan [eiser 1] medegedeeld dat zijn salaris met ingang van 19 februari 2019 was stopgezet, omdat hij niet had meegewerkt aan een re-integratiegesprek. [eiser 1] vorderde in deze procedure betaling van achterstallig salaris, omdat hij van mening was dat Kemkens hem niet had gewaarschuwd voordat de loonstop werd opgelegd, wat in strijd zou zijn met artikel 7:629 lid 7 BW.

De kantonrechter oordeelde dat Kemkens de loonstop terecht had ingesteld. De rechter stelde vast dat Kemkens [eiser 1] onverwijld had geïnformeerd over de loonstop en dat er geen wettelijke verplichting was om eerst een waarschuwing te geven. De rechter wees erop dat de werkgever niet verplicht is om de werknemer vooraf te waarschuwen, zolang de werknemer tijdig op de hoogte is gesteld van de loonstop. De rechter concludeerde dat de loonstop onterecht was, omdat [eiser 1] niet in staat was om naar het gesprek te komen vanwege zijn schouderklachten, zoals bevestigd door de bedrijfsarts. De kantonrechter heeft de vordering van [eiser 1] toegewezen en Kemkens veroordeeld tot betaling van het achterstallige salaris, vermeerderd met wettelijke rente en een wettelijke verhoging van 20%.

Daarnaast werd Kemkens veroordeeld in de proceskosten, maar de voorwaardelijke vordering van [eiser 1] met betrekking tot reiskosten werd afgewezen, omdat niet was gebleken dat Kemkens deze kosten in mindering had gebracht op het salaris. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van werkgevers bij het stoppen van loon en de noodzaak om werknemers tijdig te informeren over dergelijke beslissingen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster I Civiele kantonzaken
Zittingsplaats: Middelburg
zaak/rolnr.: 7627997 / VV 19-23
vonnis in kort geding d.d. 23 april 2019
inzake
[eiser 1],
wonende te Schoondijke, gemeente Sluis,
eisende partij,
verder te noemen: [eiser 1] ,
gemachtigde: mr. P.H. Pijpelink,
t e g e n :
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KEMKENS SERVICE EN INSTALLATIE B.V.,
gevestigd te Middelburg,
gedaagde partij,
verder te noemen: Kemkens,
gemachtigde: mr. D.J.M.C. Sieler.

1.het verloop van de procedure

De procedure is als volgt verlopen:
- beschikking dagbepaling mondelinge behandeling,
- dagvaarding van 27 maart 2019,
- productie d.d. 22 maart 2019 ingediend door de gemachtigde van [eiser 1] ,
- producties d.d. 4 april 2019 ingediend door de gemachtigde van Kemkens,
- mondelinge behandeling d.d. 8 april 2019.

2.de feiten

2.1.
[eiser 1] is met ingang van 1 juli 2016 op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in dienst van Kemkens getreden in de functie van servicemonteur. Het salaris bedroeg laatstelijk € 2.483,44 bruto per maand op basis van 40 uur arbeid per week, exclusief vakantietoeslag. Op de arbeidsovereenkomst is de cao voor het Technisch Installatiebedrijf van toepassing.
2.2.
[eiser 1] viel na re-integratie eind 2018 ziek uit wegens schouderklachten. Nadat [eiser 1] zijn werkzaamheden weer had hervat, viel hij op 5 februari 2019 opnieuw ziek uit. De Arboarts heeft [eiser 1] op 13 februari 2019 onderzocht. De Arboarts heeft in zijn rapportage onder andere medegedeeld dat er naast de beperkingen in de dynamische belastbaarheid ook andere factoren spelen die de aandacht verdienen. De Arboarts heeft partijen geadviseerd om in gesprek te gaan om tot een oplossing te komen van de ontstane situatie, waarbij mediation eventueel een optie is. Werkhervattingsafspraken konden nog niet gemaakt worden en waren mede afhankelijk van de resultaten van het te voeren gesprek.
2.3.
Bij e-mailbericht van 14 februari 2019 heeft Kemkens [eiser 1] uitgenodigd, om het door de Arboarts voorgestelde gesprek op het kantoor in Oss te voeren.
2.4.
[eiser 1] heeft op 14 februari 2019 in een WhatsApp bericht aan Kemkens medegedeeld dat hij wegens schouderklachten niet kan autorijden. [eiser 1] heeft in het bericht voorgesteld het gesprek op een andere plek te laten plaatsvinden dan wel telefonisch te voeren.
2.5.
Kemkens reageert hierop bij e-mailbericht van 18 februari 2019 als volgt:

Beste [eiser 1] ,
Na aanleiding van je wattsapp bericht hierbij onze reactie.
De bedrijfsarts stelt een gesprek voor. Het is dan ook hierom waarom wij je willen uitnodigen voor de afsprak op 19 februari om 13 uur in Oss.
De bedrijfsarts schrijft in zijn rapportage geen beperkingen voor, zodat wij niet inzien waarom dit gesprek niet plaats kan vinden.
In deze ook gemeld dan nota bene de bedrijfsarts een gesprek voorstelt tussen werkgever en werknemer.
Indien je, om voor jou moverende redenen, niet op de afspraak mocht verschijnen, zullen de gevolgen voor eigen rekening zijn. Wij als werkgever willen een goed gevolg geven aan de adviezen van de bedrijfsarts met als doel de verdere re-integratie te bespreken. Dat dit gesprek plaats vindt in Oss is een keuze onzerzijds en gebaseerd op praktische omstandigheden.
(…).
2.6.
[eiser 1] heeft in zijn e-mailbericht van 19 februari 2019 medegedeeld dat hij volgens zijn huisarts geen auto mag rijden.
2.7.
Bij brief van 20 februari 2019 heeft Kemkens aan [eiser 1] medegedeeld dat zijn salarisbetaling met ingang van 19 februari 2019 is stopgezet, tot aan het moment dat [eiser 1] wel meewerkt aan de beoogde re-integratie, zoals voorgesteld door de bedrijfsarts.
2.8.
Op 11 maart 2019 wordt [eiser 1] onderzocht door de bedrijfsarts. In het rapport van de bedrijfsarts wordt onder ander het navolgende medegedeeld:
“(…)
Stand van zaken:
Werknemer is gevraagd om op 14 maart in Oss te verschijnen voor een re-integratiegesprek.
Werkgever vraagt of hij daar met een auto kan komen of met openbaar vervoer.
Advies:
Werknemer is niet in staat om met zelfstandig auto te rijden naar Oss.
Hij is wel in staat om het openbaar vervoer te reizen echter hij geeft aan geen geld te hebben voor een treinkaartje.
(…)”
2.9.
Op 14 maart 2019 heeft tussen [eiser 1] en Kemkens een gesprek op het kantoor in Oss plaatsgevonden.

3.het geschil en de beoordeling

3.1.
[eiser 1] heeft bij dagvaarding gevorderd Kemkens te veroordelen tot betaling van het netto-equivalent van € 1.898,14 aan achterstallig salaris over de periode 19 februari 2019 tot en met 13 maart 2019, onder gelijktijdige overlegging van een loonstrook, te vermeerderen met de maximale wettelijke verhoging en wettelijke rente. Voorts heeft [eiser 1] voorwaardelijk gevorderd Kemkens te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 65,00 of enig ander bedrag ten titel van voorgeschoten (reis)kosten. Verder heeft [eiser 1] de veroordeling van Kemkens in de proces- en nakosten gevorderd.
3.2.
[eiser 1] legt aan zijn vordering -samengevat- het navolgende ten grondslag. Kemkens heeft [eiser 1] niet vooraf gewaarschuwd dat zij tot een loonstop over zou gaan. Dit is in strijd met artikel 7:629 lid 7 BW. Ook heeft Kemkens nagelaten de reden van de te overwegen loonstop aan [eiser 1] mede te delen. De loonstop kan om die redenen niet in stand blijven. Daarnaast valt het niet verschijnen op een gesprek niet onder een van de opgesomde wettelijke gronden voor een loonstop in artikel 7:629 lid 3 sub a tot en met f BW. Voorts is het in strijd met het goed werkgeverschap over te gaan tot een loonstop, nu [eiser 1] immer bereid was een gesprek aan te gaan met Kemkens. Tijdens het gesprek in Oss heeft Kemkens aan [eiser 1] medegedeeld dat zij de voorgeschoten (reis)kosten in mindering zal brengen op zijn salaris. [eiser 1] heeft om die reden voorwaardelijk gevorderd Kemkens te veroordelen tot betaling van een bedrag aan voorgeschoten reiskosten, indien Kemkens deze kosten in mindering brengt op zijn salaris.
3.3.
Kemkens heeft ter zitting verweer gevoerd en heeft zich -samengevat- op het standpunt gesteld dat -doordat [eiser 1] weigerde te verschijnen voor het gesprek van 19 februari 2019- [eiser 1] zonder deugdelijke grond heeft geweigerd mee te werken aan het evalueren en bijstellen van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 7:658a lid 3 BW. Kemkens was op grond van artikel 7:629 BW derhalve gerechtigd het loon te stoppen gedurende de periode dat [eiser 1] weigerde mee te werken aan de re-integratie. Kemkens heeft [eiser 1] onverwijld over de loonstop geïnformeerd. Kemkens heeft verder ontkend dat zij aan [eiser 1] heeft medegedeeld de voorgeschoten (reis)kosten in mindering zal worden gebracht op zijn salaris.
3.4.
De kantonrechter overweegt het volgende.
3.4.1.
Nu het gaat om een vordering tot betaling van achterstallig loon en niet is gebleken dat [eiser 1] over andere inkomstenbronnen beschikt, is er sprake van een spoedeisend belang.
3.4.2.
[eiser 1] heeft ter onderbouwing van zijn standpunt -dat Kemkens hem eerst een waarschuwing had moeten geven voordat zij tot de loonstop kon overgaan- ter zitting verwezen naar het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 18 april 2017, ECLI:GHARL:2017:3316. De kantonrechter volgt dit standpunt echter niet.
Artikel 7:629 lid 7 BW luidt als volgt: “
De werkgever kan geen beroep meer doen op enige grond het loon geheel of gedeeltelijk niet te betalen of de betaling daarvan op te schorten, indien hij de werknemer daarvan geen kennis heeft gegeven onverwijld nadat bij hem het vermoeden van het bestaan daarvan is gerezen of redelijkerwijs had behoren te rijzen.” Uit dit wetsartikel, noch uit de kamerstukken waar het gerechtshof in het arrest naar verwijst, volgt dat de werkgever de werknemer eerst behoort te waarschuwen dat het geen gevolg geven aan een oproep, tot stopzetten van het loon zal leiden. Kemkens heeft in haar brief van 20 februari 2019 onverwijld en met vermelding van de reden aan [eiser 1] medegedeeld dat zij tot een loonstop is overgegaan. [eiser 1] is daardoor tijdig in staat gesteld de nodige maatregelen te treffen voor de gevolgen van de loonstop. Aan het vereiste van voornoemd wetsartikel is derhalve voldaan. Hoewel Kemkens door [eiser 1] op 14 en 19 februari 2019 op de hoogte is gebracht van zijn schouderklachten en daardoor niet voor het gesprek met de auto naar Oss kon rijden, is Kemkens daaraan voorbij gegaan. Kemkens heeft daarna uit het niet verschijnen van [eiser 1] op het gesprek van 19 februari 2019 geconcludeerd dat [eiser 1] geen recht heeft op loon, nu hij zonder deugdelijke grond weigert mee te werken aan het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan van aanpak conform artikel 7:629 lid 3 onder e BW. De Arboarts heeft echter in zijn rapport van 11 maart 2019, overgelegd als productie 12 bij dagvaarding, bevestigd dat [eiser 1] niet in staat was auto te rijden. Hieruit blijkt dat de grond waarop Kemkens de loonstop heeft ingesteld onterecht was. Kemkens is om die reden gehouden het loon over de periode 19 februari 2019 tot en met 13 maart 2019 te voldoen. De desbetreffende vordering zal derhalve worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met overlegging van een loonstrook. Gelet op de omstandigheden van het geval ziet de kantonrechter termen aanwezig de wettelijke verhoging conform artikel 7:625 BW te matigen tot 20%, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.4.3.
Niet is gebleken dat Kemkens een bedrag aan reiskosten in mindering heeft gebracht dan wel in mindering zal brengen op het salaris van [eiser 1] . De voorwaardelijke vordering zal dan ook worden afgewezen.
3.4.4.
Kemkens zal als de in het grotendeels ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De proceskosten worden tot op heden begroot op:
- € 231,00 aan griffierecht,
- € 400,00 wegens salaris (2 punten à € 200,00) voor de gemachtigde van [eiser 1] conform het liquidatietarief proceskosten,
- € 103,58 aan dagvaardingskosten.
3.4.5.
De gevorderde nakosten zullen worden afgewezen omdat deze onvoldoende gemotiveerd zijn.
De beslissing
De kantonrechter:
rechtdoende als voorzieningenrechter:
veroordeelt Kemkens om tegen bewijs van kwijting aan [eiser 1] te betalen het netto-equivalent van € 1.898,14 aan achterstallig salaris over de periode 19 februari 2019 tot en met 13 maart 2019, onder gelijktijdige overlegging van een loonstrook, te vermeerderen met 20% wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW en de wettelijke rente over het achterstallig salaris en de wettelijke verhoging vanaf de dag der opeisbaarheid tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt Kemkens in de kosten van het geding, aan de zijde van [eiser 1] tot op heden begroot op € 734,58;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.C.M. Koch, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 april 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.
(
JF)