ECLI:NL:RBZWB:2019:1988

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 april 2019
Publicatiedatum
2 mei 2019
Zaaknummer
BRE 18_8223
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening recht op AIO-uitkering en terugvordering door het college van burgemeester en wethouders van Tilburg

In deze zaak heeft eiseres, die sinds 19 juni 2016 een bijstandsuitkering ontvangt, beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg inzake de terugvordering van teveel verstrekte uitkering op grond van de Participatiewet. Het college heeft vastgesteld dat eiseres zich niet aan de inlichtingenverplichting heeft gehouden door niet tijdig door te geven dat zij inkomsten uit arbeid had. Dit leidde tot een herziening van haar uitkering en een terugvordering van € 7.178,77 netto over de periode van 1 juni 2017 tot en met 31 december 2017. Na bezwaar is het terugvorderingsbedrag vastgesteld op € 4.610,15 bruto.

De rechtbank heeft op 26 april 2019 uitspraak gedaan in deze zaak. Eiseres heeft niet gereageerd op de relevante loonstroken die haar zijn verstrekt, en heeft haar standpunt niet onderbouwd. De rechtbank oordeelt dat het college terecht heeft besloten tot terugvordering, omdat eiseres geen dringende redenen heeft aangevoerd om van terugvordering af te zien. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 18/8223 PW

uitspraak van 26 april 2019 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: mr. J.L.A.M. van Os,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 1 november 2018 (bestreden besluit) van het college inzake de terugvordering van de teveel aan haar verstrekte uitkering op grond van de Participatiewet.
Het onderzoek op een zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 15 maart 2019. Eiseres en haar gemachtigde zijn (met bericht van niet verschijnen) niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger] .

Overwegingen

feiten en omstandigheden

1. Eiseres ontvangt sinds 19 juni 2016 een bijstandsuitkering naar de norm voor een
alleenstaande.
In januari 2018 is onderzoek ingesteld naar het recht op een bijstandsuitkering van eiseres. Aanleiding hiervan is de telefonische mededeling aan het college van eiseres van
12 januari 2018 dat zij in september 2017 is begonnen met werken en is vergeten haar inkomsten daaruit door te geven. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in de rapportage van 18 januari 2018.
Bij besluit van 18 januari 2018 heeft het college gesteld dat eiseres zich niet aan de inlichtingenverplichting heeft gehouden door niet tijdig door te geven dat zij inkomsten uit arbeid had. De uitkering moet worden herzien, waarbij de inkomsten van eiseres volledig moeten volledig worden gekort op haar uitkering voor de periode van 18 september 2017 tot en met 31 december 2017.
Uit nader onderzoek is gebleken dat eiseres in de maanden juni 2017 tot en met december 2017 inkomsten heeft ontvangen van twee werkgevers. De bevindingen van dit onderzoek zijn vastgelegd in de rapportage van 9 juli 2018.
Bij besluit van 9 juli 2018 (primair besluit I) heeft het college de teveel verstrekte uitkering over de periode van 1 juni 2017 tot en met 31 december 2017 ten bedrage van € 7.178,77 netto van eiseres teruggevorderd.
Bij besluit van 11 juli 2018 (primair besluit II) heeft het college gesteld dat in verband met een recht op nabetaling van eiseres een bedrag van € 704,99 in mindering zal worden gebracht op de vastgestelde vordering, zodat de terugvordering € 6.473,78 netto bedraagt.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de primaire besluiten. Zij heeft afgezien van een hoorzitting.
Bij het bestreden besluit heeft het college het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, in die zin dat het terugvorderingsbedrag is gewijzigd en vastgesteld op € 4.610,15 bruto. Voor zover het bezwaar geacht moet worden tevens te zijn gericht tegen het besluit van
18 januari 2018 heeft het college het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat het buiten de bezwaartermijn is gemaakt en er geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding.
beroepsgronden
2.1
Eiseres betwist de hoogte van de terugvordering en stelt dat die een, in goede justitie nader te bepalen, lager bedrag moet betreffen.
2.2
Eiseres heeft verder gesteld dat zij haar standpunt niet verder kan onderbouwen, omdat de looninkomsten op basis waarvan het college de terugvordering heeft vastgesteld haar onbekend zijn. Volgens eiseres beschikt zij niet meer over de relevante loonstroken aangezien zij die heeft ingeleverd bij de sociale dienst.
2.3
Eiseres verwijst in beroep tevens naar haar bezwaren in de bezwaarfase en stelt dat die in het bestreden besluit niet, althans onvoldoende zijn weerlegd. In bezwaar heeft eiseres aangevoerd dat haar recht op uitkering ten onrechte is herzien en ten onrechte is beslist dat zij teveel uitkering heeft ontvangen en deze moet terugbetalen.
beoordeling rechtbank
3.1
Het college heeft het bezwaar van eiseres, voor zover dat geacht moet worden mede te zijn gericht tegen het besluit van 18 januari 2018, niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift buiten de bezwaartermijn is ontvangen. Eiseres heeft in beroep niet betwist dat dat bezwaarschrift te laat is ingediend. Zij heeft ook geen gronden aangevoerd die erop duiden dat zij verschoonbaar te laat bezwaar heeft gemaakt. Ook ambtshalve is de rechtbank niet gebleken van een verschoonbare termijnoverschrijding. Het college heeft dan ook terecht geconcludeerd dat het bezwaar van eiseres ten aanzien van dit onderdeel niet-ontvankelijk is.
3.2
Dit betekent dat schending van de inlichtingenverplichting door eiseres en de herziening van het recht op uitkering van eiseres in rechte vast staan. Hierna zal worden beoordeeld of de berekening van het teruggevorderde bedrag juist is en of de terugvordering terecht plaatsvindt.
bedrag van terugvordering
3.3
Namens het college is op de zitting verklaard dat de relevante loonstroken al in de bezwaarfase in afschrift aan de gemachtigde van eiseres zijn verstrekt. In die fase is blijkens de stukken hierop namens eiseres niet gereageerd.
De rechtbank heeft de stukken die betrekking hebben op het onderhavige beroep, waaronder de betreffende loonstroken, op 3 januari 2019 van het college ontvangen. Zij heeft vervolgens die stukken, inclusief de loonstroken, met een begeleidende brief van 21 januari 2019 aan de gemachtigde van eiseres doorgestuurd. Daarom staat vast dat (de gemachtigde van) eiseres vanaf in ieder geval de ontvangst van de door de rechtbank doorgestuurde stukken in januari 2019 de beschikking heeft gehad over de relevante loonstroken en dus vervolgens inhoudelijk had kunnen reageren op de berekening van het college en onderbouwd had kunnen stellen waarom die berekening niet juist was en eventueel ook wat volgens haar het juiste bedrag moest zijn. Nu eiseres dat heeft nagelaten, volgt de rechtbank haar niet in haar stelling dat het bedrag van de terugvordering door haarzelf niet kan worden berekend en dat dat bedrag lager moet zijn.
3.4
De rechtbank stelt vast dat eiseres de berekening in het bestreden besluit van het college inhoudelijk niet onderbouwd heeft betwist. Gelet op het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat het college op goede gronden de teveel betaalde uitkering heeft berekend op een bedrag van € 4.610,15 bruto.
terugvordering
3.5
Artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt, voor zover van belang, dat het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terugvordert voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van die wet.
Op grond van het achtste lid van artikel 58 van de Participatiewet kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
3.6
Uit voormeld artikel volgt dat het college gehouden was over te gaan tot terugvordering van de teveel aan eiseres betaalde uitkering, behoudens dringende redenen.
Dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien kunnen volgens vaste rechtspraak slechts gelegen zijn in de onaanvaardbaarheid van de financiële of sociale consequenties die een terugvordering voor de betrokkene heeft. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is, en waarin een individuele afweging plaatsvindt van alle relevante omstandigheden.
3.7
Eiseres heeft in voornoemde zin geen dringende redenen aangevoerd en ook de rechtbank ziet geen aanleiding op grond waarvan het college van terugvordering af zou moeten zien.
conclusie en proceskosten
4.1
Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
4.2
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Toekoen, rechter, in aanwezigheid van mr. C.F.E.M. Mes, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 april 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.