ECLI:NL:RBZWB:2019:1934

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 mei 2019
Publicatiedatum
30 april 2019
Zaaknummer
02-015735-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overval met mes op taxichauffeur in vereniging gepleegd

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 mei 2019, staat de verdachte terecht voor een gewelddadige overval op een taxichauffeur, gepleegd op 18 januari 2019 in Tilburg. De verdachte, geboren in 1985 en thans gedetineerd, heeft samen met een medeverdachte de taxichauffeur onder bedreiging met een mes gedwongen tot de afgifte van geld en een telefoon. De officier van justitie heeft de verdachte beschuldigd van afpersing en diefstal met geweld, waarbij de verdachte een bekennende verklaring heeft afgelegd tijdens de zitting op 17 april 2019. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging. De rechtbank heeft de feiten als wettig en overtuigend bewezen verklaard, waarbij de bekennende verklaring van de verdachte en de aangifte van het slachtoffer als belangrijke bewijsmiddelen zijn gebruikt.

De rechtbank heeft de ernst van de feiten onderkend, vooral gezien de impact op het slachtoffer, die door de bedreiging met een mes ernstige psychische gevolgen heeft ondervonden. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar psychologische problemen en de noodzaak voor behandeling. De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 12 maanden geëist, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, maar de rechtbank heeft uiteindelijk een gevangenisstraf van 236 dagen opgelegd, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals voorgesteld door de reclassering. Daarnaast is er een taakstraf van 200 uur opgelegd. De benadeelde partij heeft een schadevergoeding van € 1.750,- gevorderd, maar de rechtbank heeft dit bedrag gematigd tot € 1.250,-, te betalen door de verdachte, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/015735-19
vonnis van de meervoudige kamer van 1 mei 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
thans gedetineerd te PI Zuid-Oost – locatie Ter Peel,
te [adres] ,
raadsman mr. B.J.P. van Gils, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 17 april 2019, waarbij de officier van justitie, mr. Bezem, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, ter zake dat:
feit 1zij op of omstreeks 18 januari 2019 te Tilburg tezamen en in vereniging
met een ander, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een
ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met
geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag
van 85 euro, althans enig gelbedrag, in elk geval enig goed, dat geheel of
ten dele aan die [slachtoffer] of aan een derde, te weten aan taxibedrijf
[naam] , toebehoorde, door een mes op de keel en/of in de zij van die
[slachtoffer] te plaatsen/drukken en daarbij om geld te vragen;
feit 2zij op of omstreeks 18 januari 2019 te Tilburg tezamen en in vereniging
met ander, althans alleen, een telefoon (Apple 6s), in elk geval enig
goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] , heeft
weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te
eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of
gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of
gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf
of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te
maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door een mes
op de keel en/of in de zij van die [slachtoffer] te plaatsen/drukken.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 (afpersing in vereniging) en 2 (diefstal vergezeld van geweld in vereniging) tenlastegelegde heeft begaan en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier, waaronder de bekennende verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich ten aanzien van zowel feit 1 als feit 2 aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
feit 1 en 2
Aangezien verdachte ten aanzien van de feiten een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter zitting van 17 april 2019 [1] ;
- het verhoor van verdachte [verdachte] [2] ;
- de aangifte van [slachtoffer] [3] .
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1
hijop
of omstreeks18 januari 2019 te Tilburg tezamen en in vereniging met een ander,
althans alleen,met het oogmerk om zich en
/ofeen ander wederrechtelijk te bevoordelen door
geweld en/ofbedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van 85 euro
, althans enig gelbedrag, in elk geval enig goed,dat
geheel of ten deleaan die [slachtoffer] of aan een derde, te weten aan taxibedrijf [naam] , toebehoorde, door een mes op de keel en
/ofin de zij van die [slachtoffer] te plaatsen/drukken en daarbij om geld te vragen;
feit 2hijop
of omstreeks18 januari 2019 te Tilburg tezamen en in vereniging met een ander
, althans alleen,een telefoon (Apple 6s),
in elk geval enig goed,diedat geheel of ten deleaan een ander dan aan verdachte en
/ofzijn mededader
(s)toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om
dezezich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd
voorafgegaan,vergezeld
en/of gevolgdvan
geweld en/ofbedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal
voor te bereiden ofgemakkelijk te maken,
of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,door een mes op de keel en
/ofin de zij van die [slachtoffer] te plaatsen/drukken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering gesteld. Hij heeft daarbij rekening gehouden met het advies van de deskundige om verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging acht verdachte verminderd toerekeningsvatbaar en wijst daarbij op het over verdachte uitgebrachte psychologisch rapport van 3 april 2019 en bepleit om de persoonlijke omstandigheden van verdachte zwaar in haar voordeel te laten wegen. Verdachte volgt op dit moment een traject binnen Exodus, waar ze werk heeft en waar ze behandeling krijgt.
De verdediging heeft dan ook verzocht om aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan het voorarrest, met daarbij een voorwaardelijk deel met bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering gesteld en door de officier van justitie gevorderd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte is samen met medeverdachte [medeverdachte] bewust op pad gegaan om een taxichauffeur te overvallen. Zij wist dat [medeverdachte] een mes bij zich had. [medeverdachte] heeft het mes op de keel van de taxichauffeur gezet en heeft het mes vervolgens in zijn zij geplaatst. Hij heeft gevraagd om geld, wat de taxichauffeur onder bedreiging met het mes aan verdachte heeft gegeven. Verdachte heeft daarnaast ook de iPhone van de taxichauffeur weggenomen. Verdachte heeft zich dus schuldig gemaakt aan afpersing en beroving. Dit betreffen ernstige feiten. Uit de slachtofferverklaring van de taxichauffeur is gebleken dat de delicten veel impact op hem hebben gehad en hij zowel in werk- als privésituaties nog altijd nadelige en nare gevolgen ervaart van de overval. Doordat het mes op zijn keel is gezet heeft hij doodsangsten uitgestaan. Sinds de overval is hij minder goed van vertrouwen in zijn werk en is zijn werkplezier minder geworden. Hij slaapt slecht en maakt zich regelmatig zorgen over de volgende werkdag. Ook is hij privé minder open en voorzichtiger geworden en is hij sneller geïrriteerd. Hij voelt zich niet meer veilig op straat. De delicten die verdachte heeft gepleegd hebben daarnaast ook impact op de beroepsgroep van taxichauffeurs in het algemeen. Zij voelen zich door zulke delicten minder veilig om hun werk uit te oefenen. De rechtbank neemt dit alles verdachte zeer kwalijk.
De oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht gaan bij een straatroof met licht geweld uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden. In deze zaak is echter geen sprake van licht geweld, maar van een ernstige bedreiging met een mes. Bovendien heeft verdachte de overval op de taxichauffeur gepleegd samen met een ander en vond de overval plaats in de nacht en in de besloten ruimte van een taxi. Dit zijn strafverzwarende omstandigheden.
Hoewel verdachte een aanzienlijk aandeel heeft gehad in de overval van de taxichauffeur, acht de rechtbank de rol van verdachte kleiner dan die van de medeverdachte. Zo heeft zij niet het mes gebruikt en is het niet verdachte geweest die met het plan is gekomen. De rechtbank heeft hier in het voordeel van verdachte rekening mee gehouden.
De rechtbank heeft acht geslagen op het feit dat verdachte in de afgelopen vijf jaar niet is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Verdachte is sinds 15 maart 2019 geschorst uit de voorlopige hechtenis en verblijft sindsdien bij Exodus in Venlo, een instelling voor beschermd wonen. Zij heeft inmiddels werk gevonden en er wordt ook een behandelingstraject opgestart, dat, zo blijkt uit de rapportage, noodzakelijk is voor verdachte. Verdachte heeft aangegeven dat zij gemotiveerd is om het traject bij Exodus te doorlopen. Dit traject zou komen te vervallen als zij weer de gevangenis in zou moeten.
De rechtbank heeft in het voordeel van verdachte rekening gehouden met het rapport van psycholoog J.P.M. van der Leeuw van 3 april 2019. Daaruit blijkt dat bij verdachte sprake is van een aanpassingsstoornis, een stoornis in het gebruik van cannabis en alcohol en een andere persoonlijkheidsstoornis met antisociale en borderline trekken. Ook is sprake van zwakbegaafdheid. Volgens de psycholoog waren de stoornissen ook aanwezig op het moment van de overval op de taxichauffeur. Verdachte was beïnvloedbaar, impulsief, onrijp en onverantwoordelijk en had een beperkt vermogen om zich de gevolgen voor te stellen van haar gedrag op anderen. Dit heeft ervoor gezorgd dat verdachte is meegegaan in het plannen en het uitvoeren van de delicten. Geldnood was daarbij een belangrijk motief. Middelengebruik heeft de drempel voor grensoverschrijdend gedrag verlaagd. Het was voor verdachte maar beperkt mogelijk om alternatieven te zien en hier gebruik van te maken. De psycholoog adviseert daarom om verdachte het tenlastegelegde in verminderde mate toe te rekenen. De psycholoog acht het risico op herhaling hoog. Bij adequate behandeling en begeleiding zal het recidiverisico afnemen. De psycholoog ondersteunt de plaatsing van verdachte bij Exodus. Daarnaast adviseert de psycholoog een ambulante behandeling bij een forensisch-psychiatrische polikliniek (FPP). Ook adviseert de psycholoog begeleiding door de reclassering.
De reclassering heeft in het rapport van 16 april 2019 geadviseerd om een gedeeltelijk voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, de verplichting om te verblijven bij Exodus of een andere instelling voor beschermd wonen zolang de reclassering dat nodig acht, verplichte behandeling door een FPP of een soortgelijke zorgverlener en een drugs- en alcoholverbod met verplichte controle.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van ernstige feiten, waarvoor in beginsel alleen een aanzienlijke onvoorwaardelijke gevangenisstraf, eventueel in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf, passend is. Eigenlijk zou de onvoorwaardelijke gevangenisstraf flink langer moeten duren dan de 56 dagen die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De schorsing van de voorlopige hechtenis vond plaats op een relatief vroeg moment voor ernstige feiten als deze. De rechtbank ziet echter ook in dat verdachte hulp en begeleiding nodig heeft en dat zij deze hulp en begeleiding inmiddels ontvangt bij Exodus. De rechtbank is daarom van oordeel dat het op dit moment niet wenselijk is voor zowel verdachte als voor de maatschappij als verdachte terug naar de gevangenis zou moeten en het traject bij Exodus zou worden afgebroken.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 236 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de 56 dagen die verdachte al vast heeft gezeten, passend en geboden. Bij de voorwaardelijke gevangenisstraf zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden opleggen zoals geadviseerd door de reclassering. Om de ernst van de feiten te benadrukken legt de rechtbank daarnaast aan verdachte een taakstraf op van 200 uur.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 1.750,- voor zowel feit 1 als feit 2. Voornoemd bedrag bestaat uit immateriële schade.
De officier van justitie verzoekt de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging verzoekt de vordering van de benadeelde partij te matigen, omdat de bedragen die normaliter in soortgelijke gevallen worden toegekend, aanmerkelijk lager liggen dan het bedrag zoals dit thans door de benadeelde partij is gevorderd.
De rechtbank acht het, gelet op de aard van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, aannemelijk dat de benadeelde partij als gevolg van de bewezen verklaarde feiten immateriële schade heeft geleden, zodat zij grond ziet voor toewijzing van schadevergoeding in verband met deze schade. De rechtbank begroot de immateriële schade naar billijkheid op een bedrag van € 1.250,- en zal het bedrag daartoe matigen. De rechtbank wijst de vordering voor het overige deel af.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Daarnaast zal de wettelijke rente worden toegewezen over het toegewezen bedrag vanaf 18 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank overweegt voorts dat de vordering hoofdelijk zal worden toegewezen, nu er sprake is van meerdere daders.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 10, 22c, 22d, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 36f, 57, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 2:diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld, tegen personen, gepleegd met het
oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door
twee of meer verenigde personen;
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 200 (tweehonderd) uren;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 236 (tweehonderdzesendertig) dagen,
waarvan 180 (honderdtachtig) dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee)
jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest
heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde
gevangenisstraf;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer wordt
gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van
de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaarden:
* dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een
strafbaar feit;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen
aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in
artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d,
tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen vijf werkdagen meldt volgend op de schorsing bij de
reclassering Roermond. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo
vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren.
Verdachte werkt mee aan het toezicht en de begeleiding door de reclassering, zolang de
reclassering dat nodig vindt. Hieronder valt ook het meewerken aan huisbezoeken;
* dat verdachte verblijft bij Exodus Venlo of een andere instelling voor beschermd wonen of
maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering en zolang de reclassering dat
nodig acht. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling
in overleg met de reclassering voor haar heeft opgesteld;
* dat verdachte zich laat behandelen door een FPP of een soortgelijke zorgverlener, te
bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als
de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen
die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel
zijn van de behandeling;
* dat verdachte geen drugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod. De controle
gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak betrokkene wordt
gecontroleerd;
* dat verdachte geen alcohol gebruikt en meewerkt aan controle op dit alcoholverbod. De
reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak betrokkene wordt
gecontroleerd. Mogelijke controlemiddelen zijn urineonderzoek en ademonderzoek
(blaastest);
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de
naleving van deze voorwaarden;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 1250,-, ter
zake van immateriële schade;
- wijst de vordering voor het overige deel af;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten
behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet
gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer K.
[slachtoffer] (feit 1 en 2), € 1250,- te betalen, en vermeerderd met de wettelijke rente,
berekend vanaf 19 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, bij niet betaling te
vervangen door 22 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende
hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet
gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting
aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.M. Pooyé, voorzitter, mr. M.A.E. Dekker en mr. E.S.M. van Bergen, rechters, in tegenwoordigheid van drs. T. Swint, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 1 mei 2019.
Mr. Pooyé, mr. Dekker en drs. Swint zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt -tenzij anders vermeld- bedoeld het eindproces-verbaal met registratienummer: PL2000-2019014343 van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, district Hart van Brabant, opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van pagina 1 tot en met 96.
2.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] , pagina 56 t/m 65.
3.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 18 januari 2019, pagina 68 t/m 70.