ECLI:NL:RBZWB:2019:1799

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 april 2019
Publicatiedatum
23 april 2019
Zaaknummer
02/356351/HA RK 19-63
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de kantonrechter in een civiele procedure over concurrentiebeding

Op 9 april 2019 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beslissing genomen over een wrakingsverzoek van Koninklijke Saan B.V. tegen de kantonrechter die belast was met de behandeling van een kort geding tussen verzoekster en [naam 1]. Het wrakingsverzoek was ingediend naar aanleiding van de zitting op 13 maart 2019, waar verzoekster zich onevenwichtig behandeld voelde door de kantonrechter. Verzoekster, vertegenwoordigd door mr. R. van Biezen, voerde aan dat de kantonrechter vooringenomen was en dat zijn opmerkingen tijdens de zitting de indruk wekten dat hij al een definitief oordeel had gevormd zonder dat verzoekster de kans had gekregen om zijn standpunten volledig naar voren te brengen.

De wrakingskamer heeft de argumenten van verzoekster beoordeeld en geconcludeerd dat de kantonrechter inderdaad de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt. De kantonrechter had tijdens de zitting stellige en onvoorwaardelijke standpunten ingenomen, wat bij verzoekster de indruk heeft gewekt dat hij niet onpartijdig was. De wrakingskamer oordeelde dat de indruk van partijdigheid objectief gerechtvaardigd was, wat leidde tot de toewijzing van het wrakingsverzoek.

De rechtbank heeft het verzoek tot wraking toegewezen, waarmee de kantonrechter werd gewraakt en de zaak opnieuw behandeld zal moeten worden door een andere rechter.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Locatie: Breda
Procedurenummer: 02/356351/HA RK 19-63
Beslissing van 9 april 2019 inzake het wrakingsverzoek ex artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), van:
Koninklijke Saan B.V.,
gevestigd te Diemen,
verder te noemen verzoekster,
gemachtigde: mr. R. van Biezen.

1.Procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt onder meer uit:
  • de processtukken zoals opgenomen in het procesdossier van de hierna te noemen zaak;
  • de zitting in het kort geding op 13 maart 2019;
  • het wrakingsverzoek, gedateerd op 15 maart 2019 en diezelfde dag door de rechtbank ontvangen;
  • de door verzoekster overgelegde pleitnota op 25 maart 2019;
  • de schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek van de kantonrechter, ontvangen op 25 maart 2019;
  • de mondelinge behandeling van het verzoek door de wrakingskamer op
26 maart 2019, waarbij namens verzoeker is verschenen mr. R. van Biezen en
mr. H.M. Paijmans is verschenen namens wederpartij [naam 1] .

2.Het verzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van mr. [naam rechter] , hierna te noemen de kantonrechter, belast met de behandeling van de zaak tussen [naam 1] en verzoekster (procedurenummer 7525867 VV EXPL 19-9).
2.2.
De kantonrechter berust niet in het verzoek tot zijn wraking.

3.De feiten en de gronden voor wraking

3.1.
[naam 1] heeft bij dagvaarding gevorderd bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen het concurrentiebeding tussen hem en zijn voormalige werkgever Koninklijke Saan B.V. geheel te schorsen, althans gedeeltelijk te schorsen met dien verstande dat [naam 1] wordt toegestaan in dienst te treden bij [naam bedrijf] in de functie van Uitvoerder, subsidiair het concurrentiebeding te beperken tot een straal van 20 km rond de vestiging van verzoekster te Tilburg, meer subsidiair indien en voor zover het concurrentiebeding niet geheel of gedeeltelijk wordt geschorst te bepalen dat verzoekster gehouden is aan [naam 1] voor de duur van het concurrentiebeding maandelijks een vergoeding te voldoen van € 3.893,-- bruto (incl. vakantietoeslag) teneinde in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien en verzoekster te veroordelen tot betaling van de kosten van de procedure.
3.2.
Op 13 maart 2019 heeft de behandeling van het kort geding plaatsgevonden.
3.3.
In de na de zitting van 13 maart 2019 ingediende brief voert verzoekster verschillende wrakingsgronden aan. Allereerst is betoogd dat de zaak onevenwichtig is behandeld op de zitting. Er was vrijwel vanaf het begin sprake van een (schijn van) vooringenomenheid doordat de kantonrechter uitsluitend kritisch was op verzoekster en de kantonrechter verzoekster diverse verwijten maakte, verwijten die ook nog eens feitelijk en juridisch onjuist waren. [naam 1] heeft zijn stellingen niet met stukken onderbouwd. Ieder verweer van verzoekster daarover negeerde de kantonrechter en hij nam zonder enig bewijs en ondanks uitdrukkelijke betwisting door verzoekster aan dat [naam 1] zou zijn ontslagen door [naam bedrijf] vanwege het non-concurrentiebeding. De kantonrechter stelde zich bij herhaling verwijtend op richting verzoekster.
Daarnaast heeft verzoekster gesteld dat de primaire vordering niet is behandeld. De kantonrechter zei bij herhaling dat hij (schade)vergoeding zou gaan toewijzen omdat verzoekster [naam 1] terug in dienst moest nemen. Op het daartegen door verzoekster ingebrachte argument dat dat wettelijk gezien en gelet op de formulering van de vorderingen niet kon omdat de primaire vordering daaraan in de weg stond, reageerde de kantonrechter met de opmerking “ik mag ambtshalve alles” en “dan hebt u een probleem want hoger beroep duurt 3 jaar”. Dat riekt naar ambtsmisbruik. Verzoekster voelde zich daardoor oneigenlijk onder druk gezet. De kantonrechter gaf immers te kennen te doen wat hij wilde en verzoekster klem te zetten want de gevolgen zouden praktisch gezien problematisch zijn.
3.4.
Verzoekster heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling een pleitnota ingediend, waarin zij de onder 3.3. aangehaalde wrakingsgronden herhaalt en nader onderbouwt.
3.5.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft verzoekster volhard bij het wrakingsverzoek.

4.Het standpunt van de kantonrechter

4.1.
De kantonrechter heeft aangevoerd dat hij bezwaar maakt tegen de door verzoekster ingediende pleitnota voor zover hier nieuwe elementen in staan. De kantonrechter heeft vervolgens verwezen naar artikel 37 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Hierin is vermeld: “
Het verzoek wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.” De kantonrechter merkt op dat het wrakingsverzoek pas na de zitting is ingediend. Dit had namelijk direct tijdens de zitting kunnen gebeuren, zeker nu verzoekster wordt bijgestaan door een professionele gemachtigde.
4.2.
Inhoudelijk voert de kantonrechter aan dat zich in het begin van de zitting niets heeft voorgedaan wat kritische opmerkingen en/of verwijten betreft. De kantonrechter merkt voorts op dat zijn oordeel dat hij het verzoekster kwalijk nam dat zij [naam 1] als werknemer niet terug in dienst heeft genomen, een rechterlijk oordeel is. Dit heeft met partijdigheid niets te maken. Daarna heeft de kantonrechter de mogelijkheid besproken die de wet biedt bij handhaving van het concurrentiebeding, namelijk het toekennen van een vergoeding aan de werknemer. De kantonrechter voert aan dat ook zijn opmerking dat hij een vergoeding ambtshalve kan toekennen een rechterlijk oordeel betreft. Tot slot verwijst de kantonrechter voor het verdere verloop van de zitting naar de door de griffier gemaakte aantekeningen van de zitting. Hij concludeert dat geen sprake is van vooringenomenheid dan wel van enige grond die toewijzing van het wrakingsverzoek rechtvaardigt. Het zijn in het bijzonder juridische oordelen, ter zitting uitgesproken, waarmee (de advocaat van) verzoekster het niet eens was. Daarvoor leent het instrument van wraking zich niet.

5.Het standpunt van [naam 1]

5.1.
De gemachtigde van [naam 1] heeft op de zitting van 26 maart 2019 verklaard zich te kunnen vinden in de zittingsaantekeningen. Zij heeft toegelicht dat het ging om twee verschillende gespreksonderwerpen, die verzoekster door elkaar haalt. Volgens [naam 1] ging het eerst over het niet terug in dienst nemen van de werknemer. Daar concludeerde de kantonrechter dat hij het verzoekster kwalijk nam dat zij [naam 1] niet terug in dienst heeft genomen. Het andere onderdeel van het gesprek zag op de vergoeding. [naam 1] stelt dat de kantonrechter tijdens de zitting niet heeft laten doorschemeren wat hij zal gaan beslissen. [naam 1] is dan ook van oordeel dat het wrakingsverzoek moet worden afgewezen.

6.De beoordeling en de gronden daarvoor

6.1.
Ingevolge artikel 36 Rv kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
6.2.
Daarbij moet voorop worden gesteld, dat bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter als uitgangspunt dient, dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat een rechter ten aanzien van een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
6.3.
Voordat tot inhoudelijke behandeling van het verzoek kan worden overgegaan dient te worden beoordeeld of het wrakingsverzoek tijdig is gedaan, nu de kantonrechter lijkt te stellen dat het verzoek te laat is ingediend. De raadsman van verzoekster heeft op de zitting verklaard dat hij dermate overrompeld was door hetgeen op de zitting was gebeurd dat hij een mogelijk wrakingsverzoek eerst wilde bespreken met zijn collega, voor wie hij de zaak waarnam.
De wrakingskamer is van oordeel dat het wrakingsverzoek tijdig is gedaan. Verzoekster heeft direct de dag na de zitting de zittingsaantekeningen opgevraagd en kenbaar gemaakt dat zij mogelijk een wrakingsverzoek zou indienen. Daarnaast is het begrijpelijk dat de raadsman van verzoekster eerst overleg wilde voeren met zijn collega, alvorens hij het wrakingsverzoek daadwerkelijk heeft ingediend. Door twee dagen na de zitting het wrakingsverzoek in te dienen, kan niet gezegd worden dat het verzoek te laat is gedaan.
6.4.
De kantonrechter heeft in zijn schriftelijke reactie bezwaar gemaakt tegen de pleitnota van verzoekster voor zover daar nieuwe elementen in staan. De wrakingskamer is van oordeel dat de pleitnota geen nieuwe standpunten bevat en dus mag worden meegenomen bij de behandeling van het wrakingsverzoek.
6.5.
De wrakingskamer stelt voorop dat het in civiele zaken niet ongebruikelijk is dat een rechter partijen tijdens de zitting confronteert met inconsistenties in redeneringen en partijen kritisch ondervraagt over de door hen ingenomen standpunten. Hierbij dient wel steeds de nodige welwillendheid te worden betracht en dient de rechter ervoor te waken dat hij door zijn vraagstelling de indruk wekt zich reeds een (definitief) oordeel te hebben gevormd. Volledigheidshalve merkt de wrakingskamer op dat dit iets anders is dan het formuleren van een voorlopig oordeel, dat kan worden gegeven nadat partijen hun standpunten uiteen hebben kunnen zetten.
6.6.
Daarnaast merkt de wrakingskamer op dat een negatief ervaren beslissing, een voor verzoekster onbegrijpelijke of niet-gemotiveerde beslissing of zelfs een beslissing waarvan de juistheid ernstig moet worden betwijfeld, in het algemeen geen grond is voor toewijzing van een verzoek tot wraking. Dit is slechts anders indien de betreffende beslissing zozeer onbegrijpelijk is dat voor die beslissing redelijkerwijs geen andere verklaring is te geven dan dat die is ingegeven door vooringenomenheid van de rechter.
6.7.
Door verzoekster is aangevoerd dat sprake was van een onevenwichtige behandeling op de zitting. Met de kantonrechter is de wrakingskamer van oordeel dat het verloop van de zitting, zoals die blijkt uit de zittingsaantekeningen, geen blijk geeft van een onevenwichtige behandeling. Dat aan een partij meer kritische vragen worden gesteld dan aan een andere partij is daarvoor onvoldoende. Daarbij hebben partijen steeds de gelegenheid gekregen hun standpunten kenbaar te maken en te reageren op de standpunten van de wederpartij. De wrakingskamer ziet hierin dan ook geen grond om het wrakingsverzoek toe te wijzen.
6.8.
Door verzoekster is vervolgens aangevoerd dat de kantonrechter de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt doordat hij onaanvaardbaar onder druk werd gezet door de stellige oordelen die de kantonrechter tijdens de zitting kenbaar maakte.
De wrakingskamer zal deze grond beoordelen op basis van de zittingsaantekeningen.
Uit pagina 11 van de zittingsaantekeningen blijkt dat de kantonrechter tijdens de zitting heeft gesteld: “
Ik neem het u kwalijk dat u de werknemer niet terug hebt genomen. Je kunt je afvragen wat dat in deze procedure voor consequenties moet hebben.(...)”.Vervolgens heeft de kantonrechter gevraagd of verzoekster zich niet verantwoordelijk voelt voor deze werknemer en gevraagd of verzoekster bereid is te betalen voor één jaar. Nadat verzoekster hem erop wijst dat de kantonrechter daarmee volledig voorbij gaat aan de stelplicht, antwoordt de kantonrechter:
“dit kan ik zelfs ambtshalve doen” (pagina 13 van de zittingsaantekeningen).Later tijdens de zitting heeft de kantonrechter gezegd
“(…) het aspect dat u meneer niet terug nam, maakt u min of meer verantwoordelijk voor de situatie waar meneer nu in zit. In dat geval is een vergoeding geïndiceerd, omstandigheden neem ik mee” (pagina 15 van de zittingsaantekeningen).
De wrakingskamer is van oordeel dat de kantonrechter met deze uitlatingen een onvoorwaardelijk en definitief standpunt heeft gegeven en ook heeft aangegeven dat hij voornemens was om te gaan beslissen dat aan de werknemer een schadevergoeding moest worden toegekend. Op zichzelf kan de wrakingskamer zich voorstellen dat een rechter zijn oordeel in een zaak al tijdens de zitting kenbaar maakt om discussie tussen partijen in een bepaalde richting te sturen of discussie uit te lokken, en dat partijen dan hadden kunnen begrijpen dat hiermee nog geen definitief oordeel was gegeven. Als de kantonrechter dit bedoelde, was het wenselijk geweest dat hij zijn oordelen van een voorbehoud had voorzien.
In dit geval heeft verzoekster aangegeven dat hij geen sollicitaties heeft gezien en de vraag gesteld of het juridisch juist is. De kantonrechter heeft hierover het debat kennelijk niet willen aangaan door te stellen
(pagina 16 van de zittingsaantekeningen):
Dat mag u door het Hof laten toetsen, mocht u het niet met mijn beslissing eens zijn.
Volgens verzoekster is daar nog aan toegevoegd:
“Dan bent u drie jaar verder”. Weliswaar komt deze laatste zin niet in de zittingsaantekeningen voor, maar de wrakingskamer gaat ervan uit dat dit wel zo door de kantonrechter is gezegd nu dit door de kantonrechter niet expliciet wordt ontkend, de wederpartij zich dit niet meer goed kan herinneren en verzoekster nadrukkelijk stelt dat dit wel zo gezegd is. De wrakingskamer weegt hierbij mee dat het wrakingsverzoek overigens een correcte weergave bevat van hetgeen op zitting is verhandeld, terwijl ten tijde van het opstellen van het verzoek de zittingsaantekeningen nog niet bekend waren, zodat geen aanleiding bestaat om aan de stellingen van verzoekster te twijfelen.
Vervolgens heeft verzoekster kenbaar gemaakt dat hij van oordeel was dat de kantonrechter zijn bevoegdheden in een kort geding zou overschrijden door de primaire en subsidiaire vordering niet te bespreken of te beoordelen, maar wel het meer subsidiair gevorderde toe te wijzen terwijl daarvoor onvoldoende gesteld was. De kantonrechter heeft hierover opnieuw het debat niet willen aangaan door te stellen dat “
Ik ga niet opnieuw met u in discussie en argumenten aanvoeren”en
“ik mag het, zelfs als het niet gevorderd wordt, ambtshalve.” (pagina 16 van de zittingsaantekeningen).
Door reeds tijdens de zitting stellige en onvoorwaardelijke standpunten kenbaar te maken en vervolgens het debat hierover af te kappen met de mededeling dat de juistheid van die oordelen slechts (drie jaar later) in hoger beroep kunnen worden getoetst, heeft bij verzoekster redelijkerwijs de vrees kunnen ontstaan dat de kantonrechter zich reeds een definitief oordeel had gevormd, zonder dat verzoekster hierover zijn mening heeft kunnen geven. Aldus heeft de kantonrechter hiermee de schijn van vooringenomenheid gewekt.
6.9.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat bij verzoekster objectief gerechtvaardigd de indruk heeft kunnen ontstaan dat de kantonrechter niet onpartijdig is. Dit brengt met zich dat het wrakingsverzoek behoort te worden toegewezen.

7.De beslissing

De rechtbank:
7.1.
wijst het verzoek tot wraking toe.
Deze beslissing is gegeven op 9 april 2019 door mrs. Peters, Scheffers en
Van Lanen en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van
mr. Rockx, griffier.