ECLI:NL:RBZWB:2019:1796

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 april 2019
Publicatiedatum
23 april 2019
Zaaknummer
BRE 19_301
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijkheid bezwaarschrift inzake handhavingsverzoeken

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van 20 november 2018, waarin het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tholen het bezwaarschrift van eiser kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dit bezwaarschrift was gericht tegen een brief van het college van 25 juni 2018, waarin het college zijn voornemen tot afwijzing van handhavingsverzoeken aankondigde. Eiser, vertegenwoordigd door J.A. de Boe, heeft aangevoerd dat de brief van 25 juni 2018 een bestuurlijk rechtsoordeel bevatte, waartegen bezwaar mogelijk was. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 21 maart 2019 in Breda gehouden, waar eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, maar de andere eisers niet.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de brief van 25 juni 2018 niet kan worden opgevat als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat deze brief geen rechtsgevolg in het leven riep. De rechtbank oordeelt dat het college terecht heeft geconcludeerd dat het bezwaarschrift van eiser niet-ontvankelijk was, aangezien er op dat moment nog geen besluit was genomen waartegen bezwaar kon worden gemaakt. De rechtbank heeft de argumenten van eiser verworpen en geoordeeld dat het beroep ongegrond is.

De uitspraak is gedaan door mr. M.Z.B. Sterk, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Graumans, griffier, en is openbaar uitgesproken op 18 april 2019. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/301 GEMWT

uitspraak van 18 april 2019 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser 1] ,

[naam eiser 2] ,
[naam eiser 3] ,
[naam eiser 4]
allen te [woonplaats] , opposanten,
gemachtigde: [naam gemachtigde 1] ,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tholen, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 20 november 2018 (bestreden besluit) inzake de kennelijke niet-ontvankelijkheid van het bezwaarschrift van eiser tegen de brief van het college van 25 juni 2018.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 21 maart 2019. Eiser J.A. de Boe is verschenen. Hij heeft tevens opgetreden als gemachtigde van eisers [naam eiser 1] , [naam eiser 2] en [naam eiser 3] , die niet zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam gemachtigde 2] , [naam gemachtigde 3] en [naam gemachtigde 4] .

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 9 mei 2018 en 14 mei 2018 hebben eisers een verzoek tot handhaving ingediend, in verband met de bewoning door arbeidsmigranten van het pand aan de [adres] te [woonplaats] .
Per brief van 25 juni 2018, verzonden op 28 juni 2018, heeft het college aan eisers laten weten voornemens te zijn de handhavingsverzoeken af te wijzen.
Op 3 augustus 2018 hebben eisers een bezwaarschrift ingediend tegen (de conclusie zoals verwoord in) de brief van 25 juni 2018.
Op 20 november 2018 heeft het college het bezwaarschrift van eisers kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat het college met de brief van 25 juni 2018 nog geen besluit had genomen op de verzoeken tot handhaving, waartegen bezwaar en beroep openstond.
2. Bij beroepschrift van 20 december 2018 hebben eisers tegen het besluit aangevoerd dat de brief van 25 juni 2018 een bestuurlijk rechtsoordeel bevatte, waartegen wel bezwaar mogelijk was. De conclusie zoals verwoord in de brief van 25 juni 2018 kan volgens eisers niet anders dan als een besluit worden beschouwd, omdat zonder voorbehoud een oordeel wordt gegeven over de toepassing van een wettelijk voorschrift in een concrete situatie.
3. Artikel 1:3, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat onder een besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Volgens vaste jurisprudentie heeft een beslissing rechtsgevolg als zij erop is gericht een bevoegdheid, recht of verplichting voor één of meer anderen te doen ontstaan of teniet te doen, dan wel de juridische status van een persoon of een zaak vast te stellen.
4. Naar het oordeel van de rechtbank kan de brief van het college van 25 juni 2018 niet anders worden opgevat dan als het voornemen om de verzoeken tot handhaving af te wijzen. Met deze brief werd geen rechtsgevolg in het leven geroepen. Ter zitting heeft de gemachtigde onderstreept dat het bezwaarschrift niet zozeer gericht was tegen de brief, als wel tegen de conclusie zoals verwoord in de brief. De rechtbank is echter van oordeel dat deze conclusie niet los gezien kan worden van de (overige) inhoud van de brief, waaruit evident blijkt dat het een voornemen betreft. Immers, in de brief is uitdrukkelijk verwoord dat het college voornemens is het verzoek af te wijzen, maar dat zij, voordat zij hiertoe overgaat, eisers in de gelegenheid stelt hun zienswijze ten aanzien van dit voornemen naar voren te brengen. Voorts is uitdrukkelijk vermeld dat deze brief geen besluit is in de zin van de Awb en dat eisers de definitieve beschikking op een later moment tegemoet kunnen zien. Gelet hierop kan niet gezegd worden dat op dat moment reeds sprake was van een besluit zoals bedoeld in artikel 1:3 van de Awb, waartegen bezwaar kon worden gemaakt.
5. De rechtbank is van oordeel dat het college het bezwaarschrift van eisers terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, zodat het beroep van eisers ongegrond zal worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.Z.B. Sterk, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Graumans, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 april 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.