ECLI:NL:RBZWB:2019:1721

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 april 2019
Publicatiedatum
18 april 2019
Zaaknummer
02-665243-18
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. van der Linden
  • A. Dekker
  • J. Fleskens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zedenzaken met onvoldoende bewijs voor ontuchtige handelingen met minderjarige

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 april 2019, stond de verdachte terecht voor het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige, geboren in 1972. De tenlastelegging omvatte verschillende seksuele handelingen met een persoon die op het moment van de feiten nog geen zestien jaar oud was. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 4 april 2019, waarbij de officier van justitie, mr. Gaillard, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De verklaringen van de aangever, [naam 1], en getuige [naam 2] werden kritisch beoordeeld. De rechtbank benadrukte dat in zedenzaken, waar vaak slechts twee personen bij de feiten betrokken zijn, extra zorgvuldig naar de waardering van de afgelegde verklaringen moet worden gekeken. De rechtbank concludeerde dat de verklaring van de aangever niet voldoende steun vond in ander bewijs, waardoor de verdachte van zowel het primair als subsidiaire feit werd vrijgesproken. De beslissing werd genomen met inachtneming van de hoge juridische maatstaf van wettig en overtuigend bewijs.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/665243-18
vonnis van de meervoudige kamer van 18 april 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1972 te [geboorteplaats]
wonende aan het [adres 1]
raadsman mr. Van der Hout, advocaat te Roosendaal

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 4 april 2019, waarbij de officier van justitie, mr. Gaillard en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. Verdachte staat, met inachtneming hiervan, terecht ter zake dat
hij op een tijdstip in of omstreeks de periode van 01 januari 2006 tot en met
31 december 2006 te Bergen op Zoom, met [naam 1] , die toen de leeftijd
van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige
handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit:
- het strelen en/of aanraken van de nek, in elk geval het lichaam, van die
[naam 1] en/of
- het (tong)zoenen van die [naam 1] en/of
- het betasten en/of aanraken van de (naakte) penis van die [naam 1] en/of
- het aftrekken van de penis van die [naam 1] en/of
- het pijpen van die [naam 1] ;
art 247 Wetboek van Strafrecht
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2006 tot en met 1 augustus 2008
te Bergen op Zoom, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of
bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [naam 1] heeft
gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige
handeling(en), bestaande uit het meermalen, althans eenmaal
- strelen en/of aanraken van de nek, in elk geval het lichaam, van die
[naam 1] en/of
- ( tong)zoenen van die [naam 1] en/of
- betasten en/of aanraken van de (naakte) penis van die [naam 1] en/of
- aftrekken van de penis van die [naam 1] en/of
- pijpen van die [naam 1]
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging
met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit
het meermalen, althans eenmaal (telkens)
-onverhoeds aan die [naam 1] (een) voorstel(len) doen om bij hem en/of bij
elkaar seksuele handeling(en) te verrichten en/of
-(daarbij) voorbij is gegaan aan de verbale en/of (non)verbale signalen van
verzet en/of weerstand van die [naam 1] en/of
-het tonen van pornografisch materiaal op de televisie en/of
-(daarbij) misbruik te maken van een psychisch en een fysiek overwicht, dat
verdachte had op die [naam 1] , gelet op het leeftijdsverschil tussen hem,
verdachte, en die [naam 1] ;
art 246 Wetboek van Strafrecht

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde feit (met iemand beneden de leeftijd van zestien jaar buiten echt ontuchtige handelingen plegen) heeft gepleegd. Zij baseert zich daarbij op de verklaring van aangever [naam 1] , de getuigenverklaring van [naam 2] en de plattegronddie door [naam 1] is getekend. De officier van justitie acht de verklaring van [naam 2] betrouwbaar nu zij het voor verdachte opnam toen zij vertelde over zijn eerdere strafzaak. Over de aangifte van [naam 1] geeft de officier van justitie aan dat deze verklaring consistent en gedetailleerd is. [naam 2] heeft een belangrijke disclosure verklaring afgelegd en verklaart op belangrijke punten hetzelfde. Dat [naam 1] zich in eerste instantie heeft vergist met betrekking tot de leeftijd waarop het misbruik zou hebben plaatsgevonden, maakt zijn verklaring niet onbetrouwbaar. De officier van justitie volgt de verklaring van [naam 1] dat hij maximaal 15 jaar oud is geweest en acht daarmee hetgeen primair aan verdachte ten laste is gelegd wettig en overtuigend bewezen. Voor zover voor het primair ten laste gelegde een vrijspraak zou volgen, acht de officier van justitie op basis van dezelfde bewijsmiddelen het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij op het volgende. [naam 1] heeft in eerste instantie verklaard dat het jaartal waarbinnen alles zich heeft afgespeeld 2004 is geweest en hij in de eerste klas van de middelbare school zat Na inpraten op [naam 1] – dat de plaatsniet kon kloppen waar toen de ontuchtige handelingen zouden hebben plaatsgevonden, omdat verdachte in 2004 nog niet in de woning aan de [adres 2] woonde, – heeft hij dit jaartal bijgesteld. Voorts is sprake van een één op één verklaring van [naam 1] en verdachte. Voor getuige [naam 2] heeft te gelden dat zij het verhaal van haar echtgenoot zou hebben gehoord en dit niet als steunbewijs kan dienen. De plattegrond die [naam 1] heeft getekend van de benedenverdieping van de woning van verdachte aan de [adres 2] komt op belangrijke punten niet overeen met de feitelijke situatie. Ook de omschrijving van de bank en de auto is onjuist. Verdachte ontkent de seksuele handelingen zoals deze uit de tenlastelegging naar voren komen te hebben gepleegd. Er is onvoldoende wettig bewijs om tot een bewezenverklaring te komen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Veel zedenzaken kenmerken zich door de omstandigheid dat slechts twee personen aanwezig waren bij de (beweerdelijke) seksuele handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Dat maakt dat extra zorgvuldig naar de waardering van afgelegde verklaringen moet worden gekeken, zeker als het een ontkennende verdachte betreft.
Volgende het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering en de op die bepaling betrekking hebbende jurisprudentie van de Hoge Raad kan bewijs dat de verdachte een tenlastegelegd feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij eraan in de weg staat dat de rechter tot een bewezenverklaring komt ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Er dient dus sprake te zijn van steunbewijs. Dat steunbewijs mag in beginsel niet direct afkomstig zijn van dezelfde bron. Een verklaring van een ander aan wie de getuige enkel heeft verteld wat hem is overkomen, levert onvoldoende steunbewijs op.
Door [naam 1] is in 2017 aangifte gedaan van seksueel misbruik gepleegd door verdachte. Het misbruik zou eenmalig hebben plaatsgevonden in de woning van verdachte. In eerste instantie heeft [naam 1] verklaard dat hij 13 jaar oud was ten tijde van het misbruik en dat het zou hebben plaatsgevonden in de woning aan de [adres 2] te Bergen op Zoom. Later , en wel op het moment dat hij ermee wordt geconfronteerd dat verdachte toen nog niet aan de [adres 2] in Bergen op Zoom woonachtig was, stelt hij zijn verklaring voor wat betreft zijn leeftijd bij. [naam 1] heeft in aanvulling op zijn verklaring een plattegrond van de woning aan de [adres 2] getekend.
De verklaring van [naam 2] is – voor zover het ziet op het seksueel misbruik zoals dit is omschreven door [naam 1] – ‘van horen zeggen’ en levert derhalve geen (direct) steunbewijs op. Daar komt bij dat zij alleen heeft gehoord dat haar man zou zijn misbruikt, maar de details heeft haar man haar niet willen vertellen. Deze verklaring kan wellicht worden beoordeeld als ondersteunend voor de betrouwbaarheid van de aangifte, maar hetgeen de getuige heeft verklaard is uiteindelijk slechts terug te voeren op dezelfde bron.
Voorts levert naar het oordeel van de rechtbank de plattegrond van de woning van verdachte – zoals deze is getekend door [naam 1] – onvoldoende (direct) steunbewijs op om tot een bewezenverklaring van het aan verdachte tenlastegelegde feit te komen.
Alles afwegende constateert de rechtbank, zonder daarbij te oordelen dat aangever niet naar waarheid zou hebben verklaard, dat er zich onvoldoende (steun)bewijs in het dossier bevindt om aan de hoge juridische maatstaf van wettig en overtuigend bewijs te kunnen voldoen. Verdachte zal derhalve van zowel het primair als subsidiaire feit vrijgesproken worden.

5.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder primair en subsidiair tenlastegelegde feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van der Linden, voorzitter, mr. Dekker en mr. Fleskens, rechters, in tegenwoordigheid van De Klerk-Van Rijs, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 18 april 2018.