Uitspraak
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De beoordeling van het bewijs
5.De beslissing
spreekt verdachte vrijvan het onder primair en subsidiair tenlastegelegde feit.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 april 2019, stond de verdachte terecht voor het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige, geboren in 1972. De tenlastelegging omvatte verschillende seksuele handelingen met een persoon die op het moment van de feiten nog geen zestien jaar oud was. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 4 april 2019, waarbij de officier van justitie, mr. Gaillard, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De verklaringen van de aangever, [naam 1], en getuige [naam 2] werden kritisch beoordeeld. De rechtbank benadrukte dat in zedenzaken, waar vaak slechts twee personen bij de feiten betrokken zijn, extra zorgvuldig naar de waardering van de afgelegde verklaringen moet worden gekeken. De rechtbank concludeerde dat de verklaring van de aangever niet voldoende steun vond in ander bewijs, waardoor de verdachte van zowel het primair als subsidiaire feit werd vrijgesproken. De beslissing werd genomen met inachtneming van de hoge juridische maatstaf van wettig en overtuigend bewijs.