ECLI:NL:RBZWB:2019:1613

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 april 2019
Publicatiedatum
15 april 2019
Zaaknummer
02-700253-18
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing voorlopige hechtenis wegens het ontbreken van ernstige bezwaren

Op 11 april 2019 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant een verzoek behandeld tot opheffing van de voorlopige hechtenis van de verdachte, die in verband wordt gebracht met de dood van een slachtoffer. De verdachte, geboren in 1993 en thans gedetineerd, heeft ontkend verantwoordelijk te zijn voor de dood van het slachtoffer. De rechtbank heeft in eerdere bevelen tot gevangenhouding ernstige bezwaren geconstateerd, waarbij de verdachte samen met medeverdachten betrokken was bij een ruzie waarbij een mes werd getoond. Getuigen hebben verklaard dat de verdachte en een andere mannelijke verdachte bij het slachtoffer stonden, dat er ruzie was en dat de verdachte later heeft gezegd dat hij het slachtoffer had gestoken. Een medeverdachte heeft verklaard dat zij een mes had gepakt om de situatie te de-escaleren, maar dat het mes uiteindelijk door een andere medeverdachte op het slachtoffer is gebruikt. De rechtbank heeft op basis van het dossier en de verklaringen van de verdachten geconcludeerd dat er onvoldoende ernstige bezwaren zijn om de voorlopige hechtenis te handhaven. Daarom heeft de rechtbank op 15 april 2019 de voorlopige hechtenis opgeheven en de onmiddellijke invrijheidstelling van de verdachte gelast.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team strafrecht, locatie Middelburg
Parketnummer: 02/700253-18
Opheffing voorlopige hechtenis
Beslissing op het verzoek d.d 11 april 2019 tot opheffing van de
voorlopige hechtenis van:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1993 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
thans gedetineerd.
Het verzoek is behandeld op de zitting van 11 april 2019 en aldaar is
verdachte, bijgestaan door zijn raadsman, gehoord. Tevens is gehoord
de officier van justitie.
De rechtbank overweegt naar aanleiding van het verzoek, als volgt.
Aan de voorlopige hechtenis van verdachte ligt ten grondslag dat verdachte
samen en in vereniging met een ander of anderen [slachtoffer] van het leven
heeft beroofd door hem met een mes in de buik te steken.
Verdachte heeft steeds ontkend dat hij verantwoordelijk is voor de dood van
het slachtoffer.
De rechtbank heeft in het bevel tot gevangenhouding van 8 januari 2019 over
de ernstige bezwaren ten aanzien van verdachte het volgende overwogen.
Verdachte is met het latere slachtoffer en de medeverdachten ( [medeverdachte 1] en
[medeverdachte 2] ) tegelijkertijd in de kamer van [medeverdachte 2] geweest. Toen is ruzie
ontstaan waarbij een mes is getoond en verdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat
verdachte toen door het slachtoffer bij de keel is gepakt. Voorts hebben
getuigen gezien dat in ieder geval verdachte en de andere mannelijke
verdachte buiten de woning bij het slachtoffer, die toen op de grond lag,
hebben gestaan waarbij door één van hen is gezegd: "we moeten hier weg".
Vervolgens heeft verdachte zich ook uit de voeten gemaakt. Volgens getuige
[naam getuige] heeft verdachte later tegen haar gezegd dat verdachte [medeverdachte 1] het
slachtoffer heeft gestoken en dat verdachte [medeverdachte 2] de aanstichter was. Naar
het oordeel van de rechtbank vormden die feiten en omstandigheden, in
onderlinge samenhang bezien, voldoende basis voor het aannemen van ernstige
bezwaren.
Verdachte [medeverdachte 2] heeft op 25 maart 2019 onder meer verklaard dat zij een mes
had gepakt, daarmee op een tafel is gaan staan om de verdachten [medeverdachte 1] en [verdachte]
en het slachtoffer uit haar woning te krijgen. Nadat zij vertrokken
waren heeft zij het mes op tafel gelegd. Vervolgens zijn [medeverdachte 1] , verdachte en
het slachtoffer weer de woning binnengekomen. Zij heeft verder verklaard dat
verdachte [medeverdachte 1] en het slachtoffer ruzie kregen, dat daar klappen bij zijn
uitgedeeld en dat zij [medeverdachte 1] hoorde zeggen: 'waar is dat mes'. [medeverdachte 2] heeft
toen het mes gepakt om te voorkomen dat [medeverdachte 1] het mes zou pakken. Volgens
[medeverdachte 2] heeft [medeverdachte 1] het mes van haar afgepakt en is hij vervolgens op het
slachtoffer afgelopen.
Uit een herzien rapport van 4 april 2019 van het NFI blijkt dat op het lemmet
en op het heft van het mes DNA-materiaal van verdachte [medeverdachte 1] is aangetroffen.
[medeverdachte 1] heeft onder meer verklaard dat hij boos op het slachtoffer is geworden
en hem heeft vastgepakt rond zijn bovenlichaam, dat het slachtoffer hem bij
de keel heeft gegrepen en dat er 'vuisten zijn gevallen'. Als hij woedend
wordt, wordt het hem zwart voor zijn ogen. Hij verklaart ook dat als [medeverdachte 2]
verklaart dat hij om een mes vroeg en dit mes van tafel wilde pakken, dat
-------------------------------------------------------------------------------
niet waar is. Hij heeft volgens zijn verklaring geen mes gezien en ook geen
mes vastgehad. Hij heeft het mes niet van [medeverdachte 2] afgepakt en is hier niet
mee op het slachtoffer afgelopen. Hij heeft verklaard dat er geen DNA van hem
op het mes zal zitten. Hij weet niet hoe zijn bloed op het mes komt.
Ter zitting van 11 april 2019 heeft de officier van justitie als het meest
waarschijnlijke scenario benoemd dat [medeverdachte 1] het slachtoffer heeft gestoken.
Naar het oordeel van de rechtbank lijkt dit inderdaad, op basis van het
momenteel voorliggende dossier, vooralsnog het scenario waar van uit zou
moeten worden gegaan. Uitgaande van dit scenario is ter beoordeling of er
voldoende ernstige bezwaren bestaan voor het medeplegen van de doodslag in de
zin dat verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte 1] heeft gehandeld.
Naar het oordeel van de rechtbank vormt de inhoud van het dossier, de
resultaten van technisch onderzoek en de door de verdachten afgelegde
verklaringen, onvoldoende basis om ernstige bezwaren in genoemde zin ten
aanzien van verdachte aan te nemen.
Gelet hierop heft de rechtbank de voorlopige hechtenis van verdachte op en
gelast zij de onmiddellijke invrijheidstelling van verdachte.
Deze beslissing is gegeven op 15 april 2019 door mr G.H. Nomes, voorzitter,
en mrs N.C.W. Haesen en I.M. Josten, in tegenwoordigheid van mr. S.A. Huwae,
griffier.
De officier van justitie gelast de tenuitvoerlegging van vorenstaande
beschikking en brengt deze ter kennis van verdachte.