4.2.2.de opslagruimte en/of de silo mag niet overvuld worden.
4.2.12: de ruimte tussen de opgeslagen meststoffen, de dakconstructie, spanten en gordingen dient minimaal 1 meter te bedragen.
Het ongeval
[naam 8] , arbeidsinspecteur van de Inspectie SZW, kwam op 11 september 2014 omstreeks 18.10 uur samen met zijn collega [naam 9] naar aanleiding van de melding van een bedrijfsongeval met dodelijke afloop van twee personen bij de locatie aan de [adres] te Waalwijk, terwijl de hulpdiensten druk doende waren om de lichamen te bergen.
[naam 8] zag op de plaats delict (hierna, de PD) een grote ravage van betonblokken en brokstukken. Aan de linkerzijde daarvan en deels over de berg puin lag een enorme bulk kunstmest (kalkammonsalpeter) en aan de rechterzijde stond een groene verreiker.
In de bulkloods bevond zich een aantal vakafscheidingen voor bulkopslag van kunstmestkorrels. Deze vakafscheidingen werden gevormd door muren die opgebouwd waren uit stapelbare betonblokken of zogenaamde betonnen legoblokken.
Hij zag in de bedrijfshal allerlei opvallende beschadigingen en erosie aan de scheidingsmuren van de stapelbare betonblokken. Van een aantal blokken waren delen en brokstukken weggeslagen en een aantal scheidingsmuren stond uit het lood. Hij zag verder een aantal blokken waarvan de buitenste laag bestond uit deels losgekomen schollen. Het gevaar was aanwezig voor het omvallen van deze muren van betonnen legoblokken. De rechterboom van de metalen trap naar het bordes rondom de zeef was aan de onderzijde doorgerot, met gevaar dat de stabiliteit niet kon worden gegarandeerd. Bij de menginstallatie, merk Doyle, was de plaats van de aandrijving eenvoudig bereikbaar, waardoor gevaar voor beknelling tussen de bewegende delen mogelijk was. [naam 8] heeft de aanwezige heer [naam 5] meegedeeld dat er geen werkzaamheden mochten aanvangen en heeft mondeling de stillegging van de werkzaamheden bevolen. Deze stillegging is per brief van 17 september 2014 schriftelijk bevestigd.
Op 12 september 2014 constateerde [naam 8] een groot aantal afwijkingen ten aanzien van de staat van onderhoud van het pand. Hij zag een kapotte windvang, losgeslagen dwarsverbanden bij de spanten, scheefstaande kolommen van de draagconstructie, ernstige roestvorming op metalen delen van de draagconstructie van het pand, het afsteunen van de muren van betonblokken tegen de dragende constructie, kapotte binnenmuren, ernstig geërodeerde binnenmuren, buitenmuren die kapot waren en gescheurde muren. Daarnaast zag hij scheefstaande scheidingswanden van betonblokken, hoog tegen de wanden aan gewerkte bulkopslag van kunstmest. Ook zag hij plasvorming op de vloer in de bedrijfshal. Desgevraagd hoorde hij van de heer [naam 6] dat de kunstmest na verloop van tijd de betonblokken aantast.
Op 25 september 2015 hoorde hij van [naam 6] dat de ervaringsregel was dat vak 6 een bulkcapaciteit had voor ca 800 tot 835 ton Kieseriet, een kunstmestsoort. Ten tijde van het ongeval bevond zich in vak 6 geen Kieseriet, maar Kalkammon, een andere kunstmest. [naam 6] kende geen nadere onderbouwing van de ervaringsregel.
Op 31 oktober 2014 was de PD zodanig vrij van kunstmest en veilig te betreden dat nader onderzoek aan de wanden van vak 6, bedrijfsvloer en aan de betonblokken van de muur mogelijk was.
De scheidingsmuur tussen vak 5 en 6 was opgebouwd uit gestapelde betonblokken.De lengte van de muur was 26,4 meter en de hoogte was 4 meter. De onderste laag betonblokken van de onderste muur was op sommige plaatsen versmald tot 65 centimeter, ten opzichte van de oorspronkelijke 76 centimeter. De onderste laag betonblokken stond scheef. De scheefstand was zodanig dat de muur aan de bovenkant, op een hoogte van 4 meter, tussen de 3,8 centimeter en 11,6 centimeter uit het lood stond. Verschillende betonblokken of brokstukken vertoonden tekenen van ernstige erosie. Deze was het gevolg van langdurige inwerking van kunstmest op beton in combinatie met het langs schrapen met de bak van de verreiker.
Verdachte beschikte niet over een onderbouwing dat de aanwezige muur met de opgeslagen kunstmest geen gevaar voor veiligheid opleverde door instorten of omvallen. Zij beschikte niet over een onderbouwing dat de arbeidsplaats waar de muur en de kunstmest zich bevonden zodanig was ingericht, ontworpen, gebouwd, gebruikt en onderhouden dat het gevaar voor de veiligheid zoveel mogelijk werd voorkomen.
Een beschermende maatregel had de maximale aanvulhoogte per kunstmestsoort kunnen zijn. Dit was ook niet mogelijk, aangezien in het bedrijf niet bekend was wat de veilige aanvulhoogtes per kunstmestsoort waren.
Verbalisanten [naam 10] en [naam 11]hebben een forensisch onderzoek ingesteld naar aanleiding van het overlijden op 11 september 2014 van:
- [naam 2] , geboren op [geboortedag 1] 1959, wonende te Waalwijk, en van
- [naam 3] , geboren op [geboortedag 2] 1992, wonende te Andel, op 11 september 2014.
Ter plaatse bij het bedrijf aan de [adres] te Waalwijk zagen zij dat diverse stapelblokken in de keerwanden waren aangetast en ingevreten, met name de onderste laag. Ook zagen zij dat diverse keerwanden uit het lood stonden. Opvallend was ook de oxidatie van de dragende stalen U- en H- profielen, die deel uitmaakten van de constructie van de loods van damwandprofiel. Verbalisanten zagen een grote berg grijze korrels tegen een keerwand. De berg korrels kwam boven de keerwand uit. Onderaan de berg lagen verspreid losse stapelblokken. Tevens stond er een shovel die deels was bedolven onder stapelblokken. Tussen de berg grijze korrels en de shovel lagen, bedolven onder diverse stapelblokken, de twee slachtoffers. De keerwanden bestonden uit zogenaamde stapelblokken van beton. Er waren grote en kleine blokken. Uit naslagwerk blijkt dat soortgelijke blokken een gewicht hebben van respectievelijk 1200 kg en 600 kg.
Beide slachtoffers vertoonden zware trauma’s aan het lichaam. In het bijzijn van verbalisanten vond op 11 september 2014 door lijkschouwer E. Stigter de lijkschouw plaats van slachtoffer [naam 2] . Door de GGD-arts werd als doodsoorzaak aangegeven: “schedel/hersenletsel en ingedrukte borstkas”.
Daarna vond omstreeks 00.25 uur door Stigter de lijkschouw plaats van slachtoffer [naam 3] en gaf de GGD-arts als doodsoorzaak aan: “schedel/hersenletsel en ingedrukte borstkas”.
Verbalisant [naam 12]heeft na het vrijgeven van het bedrijfspand op 23 oktober 2014 een nader onderzoek ingesteld. Daartoe werd eerst de PD vrijgemaakt door de aanwezige kunstmest af te voeren. [naam 12] stelde vast dat er in totaal 804.060 kilogram product uit vak 6 werd afgevoerd. In de vigerende vergunning tekening staat vermeld dat er slechts 250.000 kilogram product in betrokken vak 6 mocht worden opgeslagen.
Op 31 oktober 2014 bleek dat de vloer onder de omgevallen muur niet vlak was. De omgevallen muur, bestaande uit betonblokken bleek in sterke mate aangevreten te zijn door opgeslagen producten, de betonblokken zagen er nat en poreus uit. Tijdens de val van de muur waren er ook betonblokken verbrokkeld of verpulverd.
Ook bleek dat de muur geen penanten had en niet verankerd was in de fundering van de achtermuur of vloer. De muur stond koud op de vloer.
Verbalisant zag dat het bedrijf in slechte staat verkeerde, zowel de vloer als alle aanwezige muren waren in slechte staat. Hij zag dat de muren schots en scheef stonden. Hij zag dat de muren afgebrokkeld en beschadigd waren. Hij zag aan de aanwezige plasvorming op de vloer dat deze vloer niet gelijk was.
Uit het controleverslag van de Omgevingsdienst Midden en West-Brabantblijkt dat de toezichthouder, [naam 13] , op 8 oktober 2014 heeft geconstateerd dat in vak 6 veel meer bulkopslag kunstmest aanwezig was dan de 250 ton die op de plattegrond bij de vergunningsaanvraag was vermeld. Ook heeft hij geconstateerd dat de ruimte tussen de bulkopslag van kunstmest en de dakconstructie, spanten en gordingen in sommige vakken minder dan 1 meter bedraagt.
[naam 5]heeft verklaard dat, voordat verdachte het pand overnam van de [bedrijf] , de indeling en het gebruik ervan al zo was. De boxen zoals vak 6 werden altijd op dezelfde wijze gevuld. Dat ging al zo voor de komst van verdachte. Verdachte heeft na de overname van dit bedrijfspand nooit berekeningen laten uitvoeren omtrent de vraag hoeveel er per opslagvak mocht worden opgeslagen. Er is gewoon nooit over nagedacht en ze gingen uit van de situatie die bij de [bedrijf] was gegroeid en die volgens [naam 2] veilig was. Aan onderhoud van de betonblokken is nooit gedacht. Voor [naam 5] waren het altijd hele dikke betonnen muren, waarvan hij dacht dat daar nooit wat mee kon gebeuren, al heeft hij daar nooit onderzoek naar laten doen.
[naam 4]heeft verklaard dat hij werkzaam is als heftruckchauffeur bij [verdachte] , gevestigd aan de [adres] te Waalwijk, waar hij werkt met [naam 2] , [naam 14] en [naam 6] . In de achterste hal liggen kunstmeststoffen opgeslagen. Die opslag gebeurt door een vrachtwagen die de kunstmest in een opslagvak kiept waarna de kunstmest in het vak wordt opgeduwd. Dat opduwen doet [naam 2] met een verreiker en bij zijn afwezigheid doet [naam 4] dat.
Het ongeval dat op 11 september 2014 is gebeurd, vond plaats in de vakken 5 en 6. Vak 5 was zo goed als leeg en vak 6 zat helemaal vol. Tijdens de lunchpauze had [naam 2] verteld dat hij nog vijf bakken kunstmest vanuit vak 5 in vak 6 had kunnen scheppen.
Na de pauze was [naam 2] nog naar de tegenover het bedrijf gevestigde firma [firma] gegaan omdat er problemen met de verreiker waren.
Omstreeks 16.00 uur zag hij een medewerker van [firma] de achterste hal van hun bedrijf binnenlopen. Enkele minuten laten kwam [naam 14] en wenkte dat hij mee moest komen. [naam 4] zag binnen dat de muur tussen vak 5 en 6 was omgevallen en dat [naam 2] onder de betonblokken lag.
[naam 4]is later nogmaals gehoord en verklaarde toen dat [naam 6] die ochtend tegen [naam 2] had gezegd dat hij moest proberen de kunstmest vanuit vak 5 nog zoveel mogelijk in vak 6 te krijgen.
Een nieuwe muur is mooi recht, maar de muur tussen vak 5 en 6 was dat niet. Het ene blok was mooi recht, het andere was ingevreten door de kunstmest.
[naam 2] waarschuwde hen vanaf dag één voor de muren. Hij zei dan: “Ga daar niet staan als je er niets te zoeken hebt”. Naar aanleiding daarvan gingen zij nooit bij de muren staan als het niet nodig was. Vrijwel alle muren stonden schots en scheef. De muur die omgevallen was stond net zo scheef als de andere muren.
[naam 14]heeft verklaard dat hij in dienst is van de B.V. Hij was op 11 september 2014 buiten bezig toen er een monteur kwam. Even later reed [naam 14] op de vorkheftruck, hoorde hij een harde klap en voelde hij de hele vorkheftruck trillen. Hij zag binnen dat er een hele muur was omgevallen. Met [naam 4] zag hij [naam 2] en de monteur onder de muur liggen.
Een jaar of zo geleden had [naam 2] tegen hen gezegd dat zij op de muren moesten letten.
Novares heeft op 20 april 2015 een rapport uitgebracht betreffende de controle berekening van bulkopslagwanden van betonnen stapelblokken. Voor zover relevant zijn hierna conclusies opgenomen.
“De volgens Eurocode toegestane aanvulhoogtes van het toegepaste stortgoed zijn 3.45 m bij een vlakke aanvulling en 2.58 m bij een aanvulling met een natuurlijk talud van 30°.
In het onderzochte bezwijkgeval is duidelijk geworden dat bij de aangetroffen situatie, waar sprake was van een aanvulling tot 4.00 m met een talud van 25.7°, gecombineerd met een scheefstand van 2.4° en een effectieve blokbreedte van 650 mm, de grensstabiliteit al met 34% overschreden was (UC = 1.34).
Belastinggevallen D en E illustreren hoe verraderlijk de verschillen kunnen zijn: bij geval D is de capaciteit al ruim met 34% (UC = 1.34) overschreden, terwijl de aanvulling maar 16% (54 cm) te hoog was om de wand juist te laten staan.
Dat de wand ondanks de 34% overschrijding niet eerder is omgevallen kan als volgt verklaard worden:
1. De breedte-reductie was niet over de gehele wand uniform in die extreme mate aanwezig.
2. De wand aan de open voorzijde van de bunker is slechts ten dele belast, door de lagere aanvulhoogte. Aan de achterzijde was de wand ingesloten door de achterwand (…). Door de afschuifnokken zijn de blokken in staat om belasting en capaciteit over de lengte-as van de wand te spreiden. De onbenutte capaciteit aan de voorzijde en de extra capaciteit aan de achterzijde kunnen daardoor ten goede komen aan de overbelaste delen van de wand in het midden. Van de totale wandlengte van ca 25 m is zeker 11 m, of lager belast, of heeft een hogere capaciteit. In feite komt het er op neer dat de wand door de afschuifnokken en door de verticale voorspandruk t.g.v. het eigengewicht in staat is bepaalde buig- en wringmomenten op te nemen.
De berekende belastinggevallen tonen aan dat de beschadiging van de blokken een bijdrage van ca. 18% aan het bezwijken heeft gegeven en de scheefstand een bijdrage van ca. 10%.
Tevens kan men stellen dat zonder de negatieve bijdrage van de scheefstand en de gereduceerde breedte van de blokken de wand onder de gegeven condities welhaast zeker niet bezweken was.
Desalniettemin blijft het onaanvaardbaar dat de toegestane aanvulhoogtes, berekend volgens de Eurocode, in de praktijk worden overschreden.”
Op 13 september 2018 heeft Novaedes, op verzoek van de rechtbank, een tweede rapportage uitgebracht.Voor zover relevant is hieruit opgenomen:
“Wanneer de bezwijkkans 50.000 maal groter is dan de wettelijk geaccepteerde bezwijkkans, is deze situatie te interpreteren als een “reële kans op”.
Vraag 1:
Kan de deskundige berekenen wat de belasting van de scheidingsmuur tussen vak 5 en 6 zou zijn geweest, wanneer vak 6 opgevuld was met Kalkammon tot aan de hoogte van de bovenkant van de scheidingsmuur, met hier boven in het midden een topje?
(…)
Wanneer de berekening van de wand gemaakt wordt met alle aanwezige gebreken, zijnde afgebrokkelde randen en initiële scheefstand van de wand, is 97% van de draagcapaciteit van de wand bereikt, wanneer het kunstmest tot aan het randje van de wand (4m hoog) vlak is opgevuld. Daarbij zij aangetekend dat voor alle belastingfactoren de waarde 1.0 aangehouden is, waardoor de gewenste veiligheid van 1 op 100,000 faalkans al bij lange na niet meer gehaald wordt.
Wanneer bovenop deze vlakke aanvulling een topje met helling van ca. 4.6 °wordt geschud dan is 100 % van de draagcapaciteit bereikt en is de faalkans in principe 1 op 2.
Het verschil in opslag tussen de vlakke aanvulling en het topje van 4.8 °is ca. 40 ton Kalkammon.
Vraag 2:
Kan de deskundige berekenen wat de belasting van de scheidingsmuur tussen vak 5 en vak 6 zou zijn geweest, wanneer er naast de ‘reguliere’ belasting zoals omschreven in vraag 1, 50 tot 100 ton extra Kalkammon was toegevoegd op de in het rapport beschreven wijze, te weten vanuit vak 5 over de scheidingsmuur?
Wanneer bovenop de in vraag 1 beschreven aanvulling met een topje met helling van ca. 4.8° zoveel materiaal wordt toegevoegd dat het topje een helling krijgt van ca. 15° dan is ca. 90 ton Kalkammon extra toegevoegd. De draagcapaciteit van de wand is dan rekentechnisch al met 11% overschreden. Rekentechnisch had de wand dan al omgevallen moeten zijn.
(…)
Het komt er op neer dat door bepaalde aannames en vereenvoudigingen, die noodzakelijk zijn om de berekening überhaupt mogelijk te kunnen maken, de wand eigenlijk meer capaciteit heeft dan uit de berekening zou volgen.
(…)
Vraag 5:
Kan de deskundige berekenen wat de reële kans op instorting zou zijn geweest ten tijd van het incident door de ‘reguliere’ belasting zoals beschreven in vraag 1, de ‘extra’ belasting zoals beschreven in vraag 2, en het op de ochtend van 11 september 2014 mogelijk aantikken van de muur door de verreiker bij het beladen van vak 5, zoals beschreven in het rapport, rekening houdende met alle eigenschappen en gebreken van de muur?
Het principe van de wanden, opgebouwd uit losse stapelblokken, is gebaseerd op zwaartekracht. Het totale gewicht van de wand en de breedte van de wand op de vloer zijn de belangrijkste eigenschappen waaraan de wand zijn capaciteit ontleent. Het gewicht wordt enerzijds bepaald door de soortelijke massa van het bouwmateriaal (beton), anderzijds door de gravitatieversnelling (zwaartekrachtversnelling).
In principe is deze laatste parameter een constante waarde die per locatie op aarde maar minimaal verschilt, maar die wel verstoord kan worden door externe factoren zoals trillingen. Dit is bijvoorbeeld in extreme mate het geval bij aardbevingen. Een trilling in de wand, de ondergrond of het opgeslagen product kan zodoende het evenwicht tijdelijk verstoren, waardoor in een kritieke situatie een bezwijkscenario in gang gezet wordt. (…)
Samenvattend kan men stellen dat iedere verstoring in de vorm van een trilling, in een kritieke situatie het bezwijken van de wand kan inzetten. Het aantikken van de wand door de verreiker kan een van die trillingen zijn.”
De schuldvraag
Ten aanzien van feit 1:
Aan verdachte wordt verweten dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan dood door schuld van [naam 2] en [naam 3] . Met schuld in de zin van artikel 307 Sr. wordt bedoeld een min of meer grove of aanmerkelijke schuld, onachtzaamheid of nalatigheid. Of daarvan sprake is wordt bepaald door de manier waarop die schuld in de tenlastelegging nader wordt geconcretiseerd, en is voorts afhankelijk van het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van de verdachte. Ook zal er een causaal verband tussen de schuld van verdachte en de dood van de slachtoffers moeten worden vastgesteld.
In deze zaak is tenlastegelegd, kort gezegd, dat verdachte heeft nagelaten maatregelen te treffen om te voorkomen dat de muur tussen vak 5 en 6 zou omvallen, terwijl het duidelijk moet zijn geweest dat deze in zodanige staat was dat deze zou kunnen omvallen.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [naam 2] en [naam 3] zijn overleden, doordat zij zijn bedolven onder betonblokken, toen de scheidsmuur tussen de vakken 5 en 6 omviel. Vaststaat dat [naam 2] die dag in opdracht van [naam 6] vak 6 zoveel mogelijk heeft aangevuld met kunstmest vanuit vak 5. Ook blijkt uit de bewijsmiddelen dat hij dat (deels) heeft gedaan door met de verreiker vanuit vak 5 kunstmest over de muur in vak 6 te storten.
De rechtbank maakt uit de deskundigenrapporten van Novares en Novaedes op dat het omvallen van de muur is veroorzaakt door een zware belasting vanuit vak 6 op de muur, terwijl de muur instabiel was (1) door een door slijtage en “aanvreten” veroorzaakte smalle basis van de muur en (2) door scheefstand van de muur. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de mogelijkheid van omvallen (door trillingen) door aantikken van de muur door [naam 2] niet de oorzaak kan zijn geweest, omdat dan de muur in dat geval direct of kort na het aantikken had moeten bezwijken en niet enkele uren later.
Volgens Van Bergen was de belangrijkste oorzaak van het omvallen de smalle basis, veroorzaakt door het aanvreten van de blokken, in combinatie met de scheefstand en daarbij het overvullen van vak 6.
De verdediging heeft aan de hand van de conclusies van deskundige Borsje bepleit dat de scheefstand door het overbeladen van vak 6 door [naam 2] kan zijn veroorzaakt, omdat de overbelasting kon leiden tot steeds dieper indrukken van het asfalt en daarmee uiteindelijk tot omvallen. Dat zou betekenen dat de muur voor het bijladen in de ochtend van 11 september 2014 nog niet scheef heeft gestaan.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat er meer muren in de loods scheef en uit het lood stonden. [naam 4] verklaarde immers dat
“vrijwel alle muren schots en scheef stonden, ook de muur die omgevallen is stond net zo scheef als de andere muren”.
Voor de rechtbank staat daarmee voldoende vast dat de bewuste muur tussen vak 5 en 6 ook voor 11 september 2014 al scheef stond.
Het moet naar het oordeel van de rechtbank voor iedereen zichtbaar zijn geweest dat de muren uit het lood stonden en waren aangetast, evenals overigens ook dat de inrichting van de bulkloods in zijn geheel in zeer slechte staat was, zoals blijkt uit de bovengenoemde bewijsmiddelen. Bij het personeel was bekend dat men moest oppassen voor de muren. Dat blijkt uit de verklaringen van [naam 14] en [naam 4] dat [naam 2] hen had gewaarschuwd niet bij de muren te gaan staan. Ook was bekend dat kunstmest een negatieve invloed had op de betonblokken. [naam 6] verklaarde dit immers. De B.V. heeft echter nooit een inventarisatie gemaakt van de staat van de muren (en de inrichting). Nimmer is onderzocht welke invloed de inwerking van meststof op de muren kon hebben of wat de exacte draagkracht van de muren was. Evenmin is ooit berekend hoeveel ton van welke meststof in welk vak kon worden gestort. Maximumhoogtes voor het laden van de vakken waren niet aangegeven of anderszins aan het personeel kenbaar gemaakt. Op grond van de vergunning in combinatie met de hierbij behorende tekening mocht in vak 6 maximaal 250 ton worden gestort. Vast staat dat op de dag van het bedrijfsongeval er veel meer in dit vak lag en er toen nog is bijgestort. Er werd dan ook in strijd met de milieuvergunning gehandeld. Er was volgens de heer [naam 5] gewoon doorgewerkt zoals in het verleden altijd al werd gewerkt.
De werkzaamheden pasten in de normale uitoefening van het bedrijf en kunnen het bedrijf dan ook worden toegerekend. Dat er deels een bijzondere manier van belading werd toegepast door [naam 2] maakt dit niet anders. [naam 2] kreeg immers de opdracht om vanuit vak 5 zoveel mogelijk kunstmest in vak 6 over te scheppen, terwijl vak 6 al volgens de reguliere gang van zaken als vol had moeten worden beschouwd. [naam 2] heeft de gegeven opdracht naar beste kunnen uitgevoerd.
Voor de rechtbank staat vast dat genoemde omstandigheden de dood van [naam 2] en [naam 3] hebben veroorzaakt én dat die oorzaken aan de B.V. (en aan medeverdachte [naam 5] ) te verwijten zijn, omdat deze redelijkerwijs bekend hadden moeten zijn met het gevaar maar dit nooit hebben onderzocht, laat staan daar ooit maatregelen tegen hebben genomen.
De rechtbank betrekt daarbij ook dat zij, zoals hierna zal blijken, ook grotendeels tot een veroordeling van de bij feit 2 omschreven overtredingen van de Arbeidsomstandighedenwet komt.
Alles tegen elkaar afwegend is de rechtbank van oordeel dat het handelen van de B.V. in dit geval de aanmerkelijke onvoorzichtigheid, onachtzaamheid of nalatigheid oplevert. Zij acht feit 1 wettig en overtuigend bewezen.
De verwijten inzake de Arbeidsomstandighedenwet
Ten aanzien van feit 2:
Ingevolge artikel 1, eerste lid, onder a, sub 1, van de Arbeidsomstandighedenwet wordt onder werkgever verstaan degene jegens wie een ander krachtens arbeidsovereenkomst of publiekrechtelijke aanstelling gehouden is tot het verrichten van arbeid, behalve indien die ander aan een derde ter beschikking wordt gesteld voor het verrichten van arbeid, welke die derde gewoonlijk doet verrichten.
Ingevolge artikel 1, derde lid, onder g, van de Arbeidsomstandighedenwet is als werkplaats aan te merken iedere plaats die in verband met het verrichten van arbeid wordt of pleegt te worden gebruikt.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte een bedrijf heeft waarin werkzaamheden worden verricht door een aantal werknemers. Het bedrijf van verdachte kan dan ook worden aangemerkt als een werkplaats als bedoeld in de Arbeidsomstandighedenwet. [naam 2] was in dienst bij verdachte en was werknemer in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.
Uit de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen blijkt dat de B.V. haar medewerkers arbeid heeft laten verrichten in haar vestiging te Waalwijk, terwijl zij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de veiligheid en gezondheid van haar werknemers onvoldoende waren gewaarborgd en er evenmin op heeft toegezien dat instructies en voorschriften ter voorkoming van risico’s bij de werkzaamheden werden nageleefd.
Er werden immers grote hoeveelheden kunstmest in bulk opgeslagen in een onveilige werkomgeving. Aan eenvoudig waarneembare beschadigingen/slijtages aan met name scheidingswanden werd geen aandacht besteed.
De rechtbank stelt voorts vast dat bij het bedrijfsmatig in bulk opslaan van dermate grote hoeveelheden kunstmest van de B.V. zoveel professionaliteit verwacht mag worden dat ervoor wordt gezorgd dat haar werknemers die arbeidsplaats veilig kunnen betreden en dat er zodanige instructies worden gegeven en maatregelen worden genomen dat eventueel gevaar wordt voorkomen, of in ieder geval zoveel mogelijk wordt beperkt.
Eenvoudig waarneembare slijtage en beschadigingen van (enorme) betonblokken, scheefstand van muren en het onveilig vullen van bulkvakken werden niet gesignaleerd, noch werden daar maatregelen tegen genomen of werd er zo nodig corrigerend opgetreden.
De situatie in de bulkloods was zodanig dat de B.V. naar het oordeel van de rechtbank zich in alle redelijkheid had moeten realiseren dat er daardoor een aanmerkelijke kans op bedrijfsongevallen was ontstaan. Desondanks heeft zij nagelaten corrigerend op te treden. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat de B.V. de in feit 2 omschreven handelingen krachtens de Arbeidsomstandighedenwet opzettelijk heeft overtreden, althans naleving van die voorschriften heeft nagelaten, ten gevolge waarvan haar werknemer [naam 2] is komen te overlijden.
De rechtbank gaat uit van opzet op het verrichten van handelingen dan wel nalaten van het treffen van maatregelen in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet. In het kader van de Wet op de Economische Delicten is opzet kleurloos opzet. Het enkele nalaten in strijd met dan wel nalaten van treffen van maatregelen in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet is voldoende.
Overigens is de rechtbank daarbij wel van oordeel dat dit verwijt zich niet uitstrekt tot het vermeende nalaten ten aanzien van de aanpassingen in de inventarisatie en evaluatie van de risico’s, de R.I.&E. (gedachtestreepje 2 van feit 2).
Dit formulier was opgesteld in juli 2013. Het betrof weliswaar geen statisch instrument, maar niet is vastgesteld, noch aannemelijk gemaakt, dat er in ruim een jaar sprake is geweest van andersoortige ervaringen of gewijzigde werkmethoden of –omstandigheden die aanleiding hadden moeten zijn tot aanpassingen. Dat de RI&E wellicht inhoudelijk niet toereikend was, en in die zin de Arbeidsomstandighedenwet is overtreden, is niet ten laste gelegd.
Verdachte wordt van dat deel van de tenlastelegging vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 3 voorts:
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat van de stapelbare betonblokken die zijn gebruikt om de muren op te bouwen, stukken waren weggeslagen en afgebroken. Verder blijkt uit de bewijsmiddelen dat een aantal muren schots en scheef stonden, en dus uit het lood stonden. Ook volgt uit de bewijsmiddelen dat de rechterboom van de metalen trap naar het bordes rondom de zeef aan de onderzijde was doorgerot, zodat de stabiliteit niet kon worden gegarandeerd en er ernstig gevaar was voor personen bij het betreden van de trap.
Voorts was bij de menginstallatie, merk Doyle, de plaats van de aandrijving eenvoudig bereikbaar zodat gevaar voor beknelling tussen de bewegende delen daarvan mogelijk was met ernstig gevaar voor personen ten gevolge als de menginstallatie in bedrijf was.
Deze omstandigheden maken dat het voorschrift dat de inrichting schoon moet worden gehouden en in goede staat van onderhoud moet verkeren, is overtreden.
Toezichthouder Milieu van de Omgevingsdienst West-Brabant, de heer [naam 13] , heeft in zijn controleverslag geconstateerd dat in (bulk)vak 6 meer bulkopslag van kunstmest aanwezig was dan volgens de plattegrond is toegestaan. Voorts was de ruimte die ingevolge PGS7: 4.2.12 tussen de opgeslagen kunstmeststoffen en de dakconstructie, spanten en gordingen minimaal 1 meter moet bedragen, in vak 3 en vak 6 minder dan een meter. Alhoewel niet verwezen is naar de kennelijk geldende PGS7, 4.2.2 ten aanzien van de overvulling acht de rechtbank dat onderdeel bewezen, gelet op hetgeen hiervoor bij de feiten 1 en 2 is vastgesteld én de omstandigheid dat een ruimte van minder dan een meter tussen opslag en het dak reeds betekent dat sprake is van overvulling.
Voorts heeft [naam 13] vastgesteld dat er in vak 6 meer kalkammon moet zijn opgeslagen dan de volgens de vergunning toegestane 250 ton. De tenlastelegging spreekt over ongeveer 830 ton, maar de rechtbank heeft hiervoor al vastgesteld dat het ongeveer 804 ton betrof. De heer [naam 5] heeft op de zitting verklaard dat hij dit heeft overgenomen van een vergunningaanvraag van zijn voorganger, maar dat in werkelijkheid er veel meer ton in vak 6 kon en ook mocht. De rechtbank gaat daar aan voorbij. Op de aanvraag stond 250 ton, de aanvrager heeft dat zelf ingevuld. Omdat de tekening bij de aanvraag behoort en de aanvraag tot de vergunning behoort, is slechts dit maximum tonnage voor vak 6 vergund.
Ook feit 3 acht de rechtbank derhalve wettig en overtuigend bewezen.