ECLI:NL:RBZWB:2019:1334
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om omgangsregeling tussen grootmoeder en kleinkind afgewezen wegens gebrek aan nauwe persoonlijke betrekking
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 maart 2019 uitspraak gedaan in een verzoek van een grootmoeder om een omgangsregeling met haar kleinkind. De grootmoeder, bijgestaan door haar advocaat mr. E.M.A. Leijser, verzocht de rechtbank om een zorg- en contactregeling vast te stellen, waarbij zij iedere woensdag van 12.00 uur tot 19.00 uur contact zou hebben met haar kleinkind. De ouders van het kind, bijgestaan door hun advocaat mr. N.A. Boelhouwer, verzetten zich tegen dit verzoek en vroegen de rechtbank om de grootmoeder niet-ontvankelijk te verklaren.
De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat er geen sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de grootmoeder en het kleinkind, zoals vereist op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De grootmoeder stelde dat zij een belangrijke rol had gespeeld in de verzorging van het kleinkind, maar de ouders betwistten dit en gaven aan dat de grootmoeder slechts sporadisch contact had met het kind. De rechtbank concludeerde dat het contact tussen de grootmoeder en het kleinkind niet zodanig intensief was dat het verzoek tot omgang gerechtvaardigd was.
Daarnaast merkte de rechtbank op dat de verstandhouding tussen de ouders en de grootmoeder ernstig verstoord was, wat het voor het kleinkind onveilig maakte om contact met zijn grootmoeder te hebben. De rechtbank besloot de grootmoeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek en compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt het belang van een veilige omgeving voor het kind en de noodzaak om te werken aan herstel van de onderlinge verhoudingen.