ECLI:NL:RBZWB:2019:1187

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 maart 2019
Publicatiedatum
21 maart 2019
Zaaknummer
810532-18
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. van der Linden
  • M. van Kralingen
  • M. Heblij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig gezag

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 maart 2019, staat de verdachte terecht voor het medeplegen van het opzettelijk onttrekken van een minderjarige aan het wettig gezag. De zaak betreft een minderjarige, geboren op [geboortedatum 1], die tussen 23 december 2017 en 20 april 2018 door de verdachte en zijn toenmalige partner, [naam 3], zonder toestemming van de vader, [naam 2], naar Curaçao is meegenomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie heeft bewijs aangedragen dat de verdachte samen met [naam 3] de minderjarige heeft onttrokken aan het gezag van de vader, wat wettig en overtuigend bewezen is verklaard door de rechtbank. De verdachte heeft geen bewijsverweer gevoerd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit, waarbij de emotionele impact op de vader van de minderjarige is meegewogen in de strafoplegging. De officier van justitie heeft een taakstraf van 200 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden geëist. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren, met vervangende hechtenis van 100 dagen, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van € 1.000,- aan de benadeelde partij, [naam 2], ter zake van immateriële schade, met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 810532-18
vonnis van de meervoudige kamer van 21 maart 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
raadsman mr. E.B. Jobse, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 7 maart 2019, waarbij de officier van justitie, mr. Verhoeven-Ivankovic, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, ter zake dat:
hij op een of meer tijdstippen, in of omstreeks de periode van 23 december 2017 tot en met 20 april 2018, te Halsteren, gemeente Bergen op Zoom, althans in Nederland en/of te België en/of te Curaçao, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk een minderjarige, te weten: [naam 1] (geboren op [geboortedatum 1] ), heeft onttrokken aan het wettig over die minderjarige gestelde gezag en/of aan het opzicht van degene die dat gezag desbevoegd (mede) over die minderjarige uitoefende (te weten: het gezag van de vader van de minderjarige, genaamd: [naam 2] ),
immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) daar toen (telkens) (in strijd met de afspraken en/of zonder medeweten en/of toestemming van genoemde [naam 2] ), toen en daar tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, die minderjarige meegenomen (en aldus voornoemde minderjarige buiten het bereik en/of de invloedssfeer van die [naam 2] gebracht en/of gehouden), zulks terwijl voornoemde minderjarige (telkens) beneden de twaalf jaren oud was;
art 279 lid 2 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 279 lid 1 Wetboek van Strafrecht.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De ontvankelijk van de officier van justitie.
Het verwijt aan verdachte ziet erop, dat hij [naam 1] in Nederland aan het wettig gezag van de vader heeft onttrokken op het moment dat hij samen met zijn toenmalige partner [naam 3] , [naam 1] , zonder medeweten en zonder toestemming van de vader, meenam naar Curaçao en dat dit onttrekken heeft voortgeduurd tot op het moment dat [naam 1] op Curaçao bij hen werd weggehaald.
Op grond van artikel 5 Sr heeft Nederland rechtsmacht ter zake van misdrijven tegen een Nederlander, voor zover op dat misdrijf naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van ten minste acht jaren is gesteld en daarop door de wet van het land waar het begaan is, straf is gesteld.
Het aan de verdachte ten laste gelegde misdrijf, onttrekking van een minderjarige aan het wettig gezag, terwijl het feit is gepleegd ten aanzien van een minderjarige beneden de twaalf jaar, zou zijn gepleegd tegen aangever [naam 2] , die de Nederlandse nationaliteit heeft. Op dat misdrijf is een gevangenisstraf van ten hoogste negen jaar gesteld. Het is tevens een feit waarop in Curaçao straf is gesteld in artikel 2:246 van het Wetboek van Strafrecht.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel van Nederland op grond van artikel 5 Sr rechtsmacht toekomt. De officier van justitie is daarom ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van opzettelijk onttrekken van de minderjarige [naam 1] aan het gezag van haar vader. Zij baseert zich daarbij op het politieonderzoek waaruit blijkt dat verdachte samen met zijn toenmalige partner [naam 3] , (de moeder van [naam 1] ) met [naam 1] vanuit België – via Santa Dominco – naar Curaçao is vertrokken zonder toestemming en zonder medeweten van de vader en Stichting Jeugdbescherming Brabant. Zij betrekt hierbij het feit dat verdachte en [naam 3] voorafgaand aan hun vertrek hun woning, banen en telefoonabonnementen hadden opgezegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen bewijsverweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Aangever [naam 2] (hierna: [naam 2] ) heeft aangifte gedaan van onttrekking aan het ouderlijk gezag van [naam 1] (hierna: [naam 1] ), geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats 1] . Op 23 december 2017 heeft hij [naam 1] voor het laatst op bezoek gehad. Hij heeft verklaard dat hij vele pogingen heeft gedaan om contact te krijgen met [naam 3] (hierna: [naam 3] ), de moeder van [naam 1] , maar dat dit niet is gelukt. Zij heeft hem op geen enkele wijze in kennis gesteld van haar vertrek met [naam 1] en van hun nieuwe verblijfadres. Hij heeft geen toestemming gegeven aan [naam 3] om hun dochtertje mee te nemen naar het buitenland. [1]
Bij beschikking van deze rechtbank d.d. 5 september 2017 heeft de kinderrechter [naam 3] en [naam 2] gezamenlijk belast met het gezag over [naam 1] . [2]
Er is een politieonderzoek gestart om de verblijfplaats van [naam 1] te achterhalen. Op 20 april 2018 zijn verdachte en [naam 3] op Curaçao aangehouden en is [naam 1] overgedragen aan de gezinsvoogd. [3]
[naam 3] heeft bij de politie verklaard dat zij eind december 2017 samen met verdachte met [naam 1] vanuit Brussel – via Santa Dominco – naar Curaçao is gevlogen om daar op vakantie te gaan. Zij had [naam 2] hiervoor geen toestemming gevraagd. Ze wist dat [naam 2] mede het ouderlijk gezag had. [4]
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij wist dat [naam 2] gezag over [naam 1] heeft en dat er een omgangsregeling was. Eind december 2017 is hij met [naam 3] en [naam 1] naar Curaçao vertrokken vanuit Brussel, om de rust op te zoeken. Ze gingen er even tussenuit om alles weer op een rijtje te krijgen en omdat [naam 3] tegen de muur werd gezet door instanties. Er werd niet naar haar geluisterd, de omgang werd beslist zonder haar erbij te betrekken. [5]
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met [naam 3] in de periode van 23 december 2017 tot en met 20 april 2018 schuldig heeft gemaakt aan het onttrekken van de minderjarige [naam 1] aan het wettig gezag van haar vader.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
hij op een of meer tijdstippen,in
of omstreeksde periode van 23 december 2017 tot en met 20 april 2018
, te Halsteren, gemeente Bergen op Zoom, althans in Nederland en/of te België en/ofte Curaçao, tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen,
(telkens)opzettelijk een minderjarige, te weten: [naam 1] (geboren op [geboortedatum 1] ), heeft onttrokken aan het wettig over die minderjarige gestelde gezag
en/of aan het opzicht van degene die dat gezag desbevoegd (mede) over die minderjarige uitoefende(te weten: het gezag van de vader van de minderjarige, genaamd: [naam 2] ),
immers he
eftebbenverdachte en
/ofzijn mededader
(s) daar toen (telkens)(in strijd met de afspraken en
/ofzonder medeweten en
/oftoestemming van genoemde [naam 2] ), toen en daar tezamen
en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, die minderjarige meegenomen (en aldus voornoemde minderjarige buiten het bereik en
/ofde invloedssfeer van die [naam 2] gebracht en
/ofgehouden), zulks terwijl voornoemde minderjarige
(telkens)beneden de twaalf jaren oud was.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 200 uren, te vervangen door 100 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, alsmede een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt rekening te houden met de voorgeschiedenis, waarbij er tussen de toenmalige partner van verdachte, te weten [naam 3] en [naam 2] een strijd was ontstaan over de omgang met [naam 1] en veel civiele rechtszaken zijn gevoerd. Verdachte was erg betrokken bij [naam 1] en heeft [naam 3] in deze lastige situatie alleen maar willen ondersteunen en is met hen meegegaan naar Curaçao. De verdediging verzoekt verder rekening te houden met het blanco strafblad van verdachte, het feit dat alle schorsingsvoorwaarden door verdachte tot op heden zijn nageleefd en hij een fulltime baan heeft. De verdediging verzoekt gelet op het vorenstaande aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De verdediging bepleit primair een volledig voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, subsidiair een taakstraf waarvan al dan niet een gedeelte voorwaardelijk zonder oplegging van bijzondere voorwaarden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van onttrekking van [naam 1] , de dochter van [naam 3] , zijn toenmalige partner, aan het gezag van haar vader. Hij heeft samen met [naam 3] , [naam 1] , zonder medeweten en toestemming van de vader, naar Curaçao meegenomen en verbleef met hen daar gedurende vier maanden, tot zijn aanhouding. Gedurende die maanden heeft de vader op geen enkele wijze contact met zijn dochter gehad, wist niet waar zij was en verkeerde hij voortdurend in onzekerheid omtrent het lot van zijn dochter. Dit heeft de vader logischerwijs emotioneel erg aangegrepen. Dat het kind weer is teruggekeerd naar Nederland en haar vader weer heeft kunnen zien is niet de verdienste van verdachte, maar van adequaat optreden van diverse (Nederlandse en buitenlandse) opsporingsdiensten en andere overheidsdiensten en organisaties. Verdachte heeft verklaard dat slechts sprake was van een (verlengde) vakantie en het verblijf op Curaçao van tijdelijke aard was. Uit het dossier komt echter een ander beeld naar voren, namelijk dat verdachte van plan was voor langere tijd met medeverdachte [naam 3] en [naam 1] weg te blijven. Verdachte heeft in Nederland zijn baan opgezegd en [naam 3] heeft haar eigen kapsalon achtergelaten. Ze hebben de huur van hun woning in Essen opgezegd en de politie relateert dat volgens de verhuurder van het huis waarin zij op Curaçao verbleven er een huurcontract van een jaar was afgesloten. Verdachte had ook een baan gevonden op Curaçao. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig feit en de rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
De rechtbank houdt er rekening mee dat verdachte een blanco strafblad heeft.
Alles afwegende acht de rechtbank de door de officier van justitie geëiste straf passend en geboden. Met het voorwaardelijk deel van deze straf wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten als de onderhavige te plegen.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [naam 2] vordert een schadevergoeding van € 6.288,25, te weten € 4.788,25 materiële schade en € 1.500,- immateriële schade. Deze vordering betreft twee aan medeverdachte tenlastegelegde feiten. Voor verdachte is enkel van belang de gevorderde schadevergoeding ter zake van het aan hem tenlastegelegde.
Materiële schade
Voornoemd bedrag bestaat blijkens het voegingsformulier uit de volgende posten:
- loonderving 13 uren à € 16,04 per uur € 208,52
- juridische kosten:
a) valse aangifte € 1.524,60
b) onttrekking gezag € 3.041,20
- reiskosten € 5,93
De rechtbank zal de benadeelde partij in de vordering wegens materiële schade niet-ontvankelijk verklaren. De rechtbank is met betrekking tot de gevorderde loonderving en de juridische kosten onder sub a (valse aangifte) van oordeel dat dit schade betreft die verband houdt met een voor verdachte niet ter zake doend feit. De rechtbank overweegt dat het causaal verband tussen de juridische kosten onder sub b (onttrekking gezag) en het bewezen verklaarde ontbreekt, nu deze kosten zien op de civiele procedures die zijn gevoerd. De rechtbank overweegt ten aanzien van de opgevoerde reiskosten dat - voor zover zij al zien op het tenlastegelegde feit - onvoldoende is onderbouwd waar deze kosten betrekking op hebben.
Immateriële schade
De benadeelde partij vordert ter zake van het (mede) aan verdachte tenlastegelegde feit een vergoeding van € 1.000,-.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezenverklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde bedrag is voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot een bedrag van € 1.000,- toewijzen.
De kosten rechtsbijstand
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 1.524,60 aan proceskosten opgevoerd. Naar het oordeel van de rechtbank komen de opgevoerde proceskosten enkel in aanmerking voor vergoeding volgens het liquidatietarief. Aansluiting wordt gezocht bij het in Nederlandse civiele procedures voor kosten van rechtsbijstand gebruikelijke liquidatietarief voor kantonzaken geldend vanaf 1 januari 2019. Daarbij wordt de hoogte van het te vergoeden bedrag gebaseerd op het (totale) bedrag dat ter zake van materiële en immateriële schade wordt gevorderd, ongeacht of dat bedrag voor toewijzing vatbaar is. Het salaris wordt berekend aan de hand van een puntenstelsel, waarbij voor het opstellen en indienen van een voegingsformulier één punt wordt gehanteerd en voor de aanwezigheid op de zitting ook één punt wordt toegekend. De benadeelde partij vordert schadevergoeding van in totaal € 6.288,25. Voor bedragen tussen € 5.000,- en € 10.000,- wordt per punt een salaris toegekend van € 300,-. De rechtbank zal een bedrag van € 600,- toekennen ter zake van kosten voor rechtsbijstand.
Schadevergoedingsmaatregel, wettelijke rente en hoofdelijkheid
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Daarnaast zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen over het toegewezen bedrag vanaf 20 april 2018. De rechtbank zal de vordering voor zover deze beide verdachten betreft, hoofdelijk toewijzen, nu sprake is van medeplegen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 27, 36f, 47, 279 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Medeplegen van opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig over hem gesteld gezag, terwijl de minderjarige beneden de twaalf jaren oud is;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 200 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
100 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf naar rato van twee uur per dag;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 2 maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd van twee jaren na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarden:
* dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam 2] van € 1.000,- ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf 20 april 2018 tot de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door de mededader is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte hoofdelijk, tezamen met de mededader, in de kosten die de benadeelde partij ter zake van rechtsbijstand heeft gemaakt voor zover dit beide verdachten betreft, te weten € 600,-;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [naam 2] (feit 1), € 1.000,- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf 20 april 2018 tot de dag der algehele voldoening, bij niet betaling te vervangen door 20 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door de mededader is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van der Linden, voorzitter, mr. Van Kralingen en
mr. Heblij, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Van den Hurk-Van der Zanden, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 21 maart 2019.
Mrs. Van Kralingen en Heblij zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer ZB2R018023 Champion van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 515.
2.het geschrift, zijnde uittreksel Gezagsregister, registerkaartnummer 2017_00028234
3.proces-verbaal van bevindingen verblijf Curaçao verbalisant [naam 4] , p. 427-430
4.proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 3] , p. 452-460
5.proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p. 477-484