In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 maart 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een omgevingsvergunning eerste fase voor de uitbreiding van een geitenhouderij. Eiseres, vertegenwoordigd door mr. S.M. Schipper, had beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Etten-Leur, dat op 8 februari 2018 had besloten de vergunning te weigeren. De weigering was gebaseerd op het voorzorgbeginsel, waarbij het college zich zorgen maakte over de mogelijke gezondheidsrisico's voor omwonenden, gezien de verhoogde kans op longontsteking in de nabijheid van geitenhouderijen, zoals blijkt uit een rapport van het RIVM.
Tijdens de zitting op 31 januari 2019 werd het standpunt van eiseres gepresenteerd, die aanvoerde dat de weigering onterecht was en dat er geen algemeen aanvaarde wetenschappelijke inzichten waren die de conclusie van het college ondersteunden. Eiseres stelde dat de vergunning juist zou bijdragen aan een vermindering van de uitstoot van schadelijke stoffen door de toepassing van luchtwassers. Het college daarentegen verwees naar meerdere wetenschappelijke rapporten die een verband legden tussen geitenhouderijen en gezondheidsrisico's, en concludeerde dat de uitbreiding van de geitenhouderij ongewenst was.
De rechtbank oordeelde dat het college de mogelijke nadelige effecten voor de volksgezondheid terecht had betrokken bij de beoordeling van de aanvraag. De rechtbank vond dat het college voldoende had gemotiveerd waarom het voorzorgbeginsel in deze specifieke situatie leidde tot de weigering van de vergunning. Hoewel de rechtbank het beroep gegrond verklaarde en het bestreden besluit vernietigde, liet zij de rechtsgevolgen van het besluit in stand, wat betekent dat de weigering van de vergunning van kracht blijft. Eiseres werd in de proceskosten vergoed.