ECLI:NL:RBZWB:2019:1056

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 maart 2019
Publicatiedatum
14 maart 2019
Zaaknummer
19/918
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening tegen sluiting woning op grond van artikel 13b Opiumwet

Op 14 maart 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers bezwaar maakten tegen een besluit van de burgemeester van Waalwijk. Dit besluit betrof de sluiting van hun woning voor de duur van drie maanden op basis van artikel 13b van de Opiumwet, omdat er voorwerpen waren aangetroffen die bestemd waren voor illegale hennepteelt. De verzoekers stelden dat de burgemeester niet bevoegd was tot sluiting, omdat er geen handelshoeveelheid drugs was aangetroffen en de beleidsregels ten tijde van de ontdekking van de goederen niets vermeldden over de nieuwe wettelijke bepalingen. De burgemeester had echter vastgesteld dat de aangetroffen voorwerpen voldoende aanwijzingen gaven voor grootschalige hennepteelt.

Tijdens de zitting op 13 maart 2019 werd duidelijk dat de burgemeester zijn bevoegdheid op grond van de Opiumwet terecht had ingeroepen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester bij de uitoefening van zijn bevoegdheid beleidsvrijheid had en dat de sluiting van de woning in overeenstemming was met het Damoclesbeleid van de gemeente Waalwijk. De voorzieningenrechter concludeerde dat de burgemeester in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik had kunnen maken en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden.

Uiteindelijk werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, en de voorzieningenrechter oordeelde dat de sluiting van de woning gerechtvaardigd was op basis van de aangetroffen voorwerpen en de toepasselijke wetgeving. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 14 maart 2019, en tegen deze uitspraak stond geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/918 WET VV

uitspraak van 14 maart 2019 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoekers] , te Waalwijk, verzoekers,

gemachtigde: mr. R.A.H. van Huijgevoort,
en

de burgemeester van de gemeente Waalwijk, verweerder.

Procesverloop

Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van 13 februari 2019 (bestreden besluit) van de burgemeester inzake het toepassen van bestuursdwang (woningsluiting voor de duur van 3 maanden). Zij hebben daarnaast de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 13 maart 2019. Verzoekers ( [naam verzoekers] ) zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. De burgemeester heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H. van de Werken.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verzoekers zijn eigenaar/gebruiker van de woning op het adres [adres verzoekers] (de woning) te Waalwijk. Op 9 januari 2019 zijn bij een controle voorwerpen aangetroffen die bestemd zijn voor grootschalige of bedrijfsmatige hennepteelt.
Bij brief van 15 januari 2019 heeft de burgemeester verzoekers meegedeeld dat de aangetroffen voorwerpen aanleiding geven om gebruik te maken van zijn bevoegdheid op grond van de Opiumwet en dat hij een sluiting van het pand gerechtvaardigd acht. De burgemeester heeft vervolgens aangegeven voornemens te zijn om een last onder bestuursdwang als bedoeld in artikel 13b van de Opiumwet op te leggen, waarbij verzoekers worden gelast om de woning te sluiten en afgesloten te houden voor een periode van drie maanden.
Tegen dit voornemen is een zienswijze kenbaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit heeft de burgemeester de woning voor drie maanden gesloten.
Op 21 februari 2019 hebben verzoekers bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Op 21 februari 2019 is tevens een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
2. Verzoekers hebben, samengevat, aangevoerd dat de beleidsregels ten tijde van het ontdekken van de goederen niets vermelden over de nieuwe wettelijke bepalingen. Op dat moment stond in het beleid alleen dat de woning kon worden gesloten als een handelshoeveelheid drugs werd aangetroffen. Nu er in de woning geen handelshoeveelheid drugs is aangetroffen, is de burgemeester niet bevoegd tot sluiting van de woning. Er moet gekeken worden naar de ten tijde van de overtreding geldende beleidsregels. Verzoekers stellen voorts dat het enkel aanwezig hebben van de goederen onvoldoende grondslag kan vormen voor het opleggen van een last onder bestuursdwang. Het is aan de burgemeester om aannemelijk te maken dat de aangetroffen voorwerpen bestemd zijn voor grootschalige of bedrijfsmatige hennepteelt. Volgens verzoekers waren de spullen nog aanwezig van een hennepkwekerij van 13 jaar geleden en dienden deze nog te worden opgeruimd. De garage is overduidelijk ongeschikt voor het exploiteren van een hennepkwekerij. Ter onderbouwing van hun standpunt hebben verzoekers een verklaring overgelegd van [naam deskundige] (oud-brigadier bij de Regiopolitie). Verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit te schorsen.
3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
4. Ingevolge artikel 10a, eerste lid, aanhef en onder 3, van de Opiumwet wordt hij die om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 (https://wetten.overheid.nl/BWBR0001941/2019-01-01), voor te bereiden of te bevorderen voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.
Ingevolge artikel 11a van de Opiumwet wordt hij die stoffen of voorwerpen bereidt, bewerkt, verwerkt, te koop aanbiedt, verkoopt, aflevert, verstrekt, vervoert, vervaardigt of voorhanden heeft dan wel vervoermiddelen, ruimten, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft of gegevens voorhanden heeft, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid (https://wetten.overheid.nl/BWBR0001941/2019-01-01), strafbaar gestelde feiten, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaar of geldboete van de vijfde categorie.
Ingevolge artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3 of artikel 11a voorhanden is.
5.1.
Tussen partijen is, gelet op de aard van de zaak, niet in geschil dat sprake is van spoedeisend belang. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om daar anders over te oordelen.
5.2.
Op 1 januari 2019 is de tekst van artikel 13b van de Opiumwet gewijzigd en is de bevoegdheid opgenomen dat burgemeesters ook woningen en andere panden kunnen sluiten als er voorwerpen of stoffen worden aangetroffen die bestemd zijn voor het telen of bereiden van drugs (Stb. 2018, 481). Bij de verruiming van artikel 13b van de Opiumwet gaat het om voorbereidingshandelingen die strafbaar zijn op grond van artikel 10a of 11a van de Opiumwet. Die bepalingen vereisen dat degene die het voorwerp of de stof in de woning, lokaal of erf voorhanden heeft, weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat het voorwerp of de stof bestemd is voor onder meer het bereiden, bewerken of vervaardigen van harddrugs, respectievelijk voor grootschalige of bedrijfsmatige illegale hennepteelt. Uit de Memorie van Toelichting (MvT, Kamerstuk 34 763, nr. 3) maakt de voorzieningenrechter op dat de situatie van dien aard moet zijn dat redelijkerwijs moet worden aangenomen dat het om strafbare voorbereidingshandelingen gaat. Dat vergt volgens de MvT een bestuurlijke beoordeling die kan worden gebaseerd op de feitelijke omstandigheden, zoals door de politie vastgesteld.
5.3.
De bevoegdheid tot het opleggen van bestuursdwang vloeit naar het oordeel van de voorzieningenrechter rechtstreeks voort uit artikel 13b van de Opiumwet. De burgemeester stelt naar het oordeel van de voorzieningenrechter terecht dat het artikel het vaststellen van beleidsregels niet verplicht. De beleidsregels voor de toepassing van een last onder bestuursdwang en/of bestuurlijke waarschuwing op grond van artikel 13b Opiumwet (Damoclesbeleid 2019) van de gemeente Waalwijk, waarbij voor het eerst beleid is vastgesteld ten aanzien van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet, zijn op 12 februari 2019 in werking getreden. Het bestreden besluit is gedateerd op 13 februari 2019. De voorzieningenrechter is, onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) (zie onder meer de uitspraak van 30 mei 2018, ECLI: NL:RVS:2018:1767, i.h.b. r.o. 7.1) van oordeel dat bij het nemen van een besluit als uitgangspunt heeft te geleden dat het recht moet worden toegepast zoals dat op dat moment geldt. Dit geldt eveneens voor beleidsregels. Dat in het onderhavige geval de constatering van de feiten voor de inwerkingtreding van deze beleidsregels heeft plaatsgevonden, maakt dit niet anders. De rechts- en beleidsregels op het moment van het nemen van het besluit zijn bepalend.
5.4.
Bij een controle, naar aanleiding van een afwijkend stroomverbruik, op het perceel aan de [adres verzoekers] te Waalwijk zijn in de garage de volgende voorwerpen aangetroffen:
- 3 koolstoffilters nog verpakt in kartonnen dozen;
- 3 afzuigapparaten;
- 3 ventilators;
- 2 zwarte strijkzakken met een afmeting van ongeveer 60 x 90 centimeter;
- een groot groen watervat;
- meerdere dikke grijze stroomkabels;
- een bekisting voor een afzuigapparaat;
- meerdere droognetten met hennepresten;
- meerdere flexibele buizen, zwarte en aluminiumkleurige;
- 1 schakelbord;
- 3 koolstoffilters;
- 28 transformatoren van 600 watt in een grote bruine dichte doos;
- 7 kachels;
- 1 kleine koolstoffilter;
- 5 armaturen voor assimilatielampen in een grote bruine doos;
- 9 armaturen voor assimilatielampen in een grote bruine doos;
- 9 armaturen voor assimilatielampen in een grote bruine doos;
- 8 armaturen voor assimilatielampen in een grote bruine doos;
- diverse grote bruine dichte dozen met gebruikte vierkante plantenpotten met een doorsnede van ongeveer 20 centimeter;
- een grote bruine dichte doos, met hierin gele en groene tuinslangen
;
- een witte doos van het merk Sono met hierin een flexibele buis. Hiernaast stond een grijze vuilniszak met hierin een flexibele buis.
5.5.
Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat door [naam verzoeker 1] tijdens de controle op 9 januari 2019 is verklaard dat de goederen die zijn aangetroffen, afkomstig waren van een hennepkwekerij van ongeveer 10 jaar geleden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter blijkt daaruit, gelet op wat in 5.2 is overwogen, voldoende de wetenschap van verzoekers dat deze voorwerpen aanwezig waren voor illegale hennepteelt.
5.6.
In artikel 11, derde lid, Opiumwet gaat het om in de uitoefening van een beroep of bedrijf telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II. In artikel 11, vijfde lid, Opiumwet gaat het om het opzettelijk binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben en/of vervaardigen van een grote hoeveelheid van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet. Met betrekking tot de vraag welke betekenis toekomt aan de termen ‘in de uitoefening van een beroep of bedrijf’ en ‘grote hoeveelheid’ geldt het volgende. De Richtlijn voor strafvordering Opiumwet, softdrugs, geeft indicatoren voor het bedrijfsmatig verhandelen en telen van cannabis. Voor beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt is voorts de mate van professionaliteit en het doel van de teelt van belang. In bijlage 1 van de Aanwijzing Opiumwet is een lijst opgenomen met indicatoren aangaande de professionaliteit: als aan twee of meer punten van hoge professionaliteit op die lijst is voldaan, wordt, ongeacht de hoeveelheid planten, beroeps- of bedrijfsmatig handelen aangenomen. Gelet op de aangetroffen voorwerpen kan naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter gesproken worden van hoge mate van professionaliteit en het bedrijfsmatig telen van hennep.
Namens de burgemeester is ter zitting onweersproken gesteld dat met de aangetroffen voorwerpen een hennepkwekerij kan worden opgezet met ruim 300 planten, waarvan per plant 28 gram hennep per oogst kan worden verkregen, zodat ook van een ‘grote hoeveelheid’ als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van het Opiumwetbesluit kan worden gesproken. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is hiermee voldoende aannemelijk dat sprake kan zijn van grootschalige hennepteelt.
5.7.
Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet voldaan. De burgemeester was dan ook bevoegd om een last onder bestuursdwang op te leggen tot sluiting van de woning.
5.8.
Vervolgens ligt ter beoordeling aan de voorzieningenrechter de vraag voor of de burgemeester in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Hierbij is van belang dat de burgemeester bij de uitoefening van zijn bevoegdheid op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet over beleidsvrijheid beschikt. Dit betekent dat de rechter de invulling van die bevoegdheid met enige terughoudendheid moet toetsen.
In het Damoclesbeleid 2019 van de gemeente Waalwijk staat het volgende:
“Van voorbereidingshandelingen is sprake als in een woning of lokaal of op een erf voorwerpen of stoffen aanwezig zijn die bestemd zijn voor onder meer het telen of bereiden van drugs. Het gaat om voorbereidingshandelingen die strafbaar zijn op grond van artikel 10a of 11 van de Opiumwet.
(…)
Sluiting is aan de orde zodra het pand een schakel vormt in de productie of distributie van drugs.”
5.9.
De stelling van verzoekers dat het spullen zijn van een hennepkwekerij van meer dan 10 jaar geleden, volgt de voorzieningenrechter niet. De voorzieningenrechter stelt vast dat uit het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal blijkt dat de verbalisanten op de droognetten groene hennepresten hebben aangetroffen. Hieruit kan volgens de verbalisanten worden opgemaakt dat de hennepresten geen jaren oud konden zijn. In de aangetroffen strijkzakken roken de verbalisanten daarnaast een sterke henneplucht. Volgens de verbalisant is het zeer onwaarschijnlijk dat deze er al jaren lagen, gelet op de sterke henneplucht. Er zat ook geen stof op de strijkzakken. Er is ook geen stof aangetroffen op de afzuigapparaten. De kartonnen dozen waarin de twee grote koolstoffilters, de lampenkamppen, de plantenpotten en de transformatoren zaten bevonden zich in zeer goede staat. Sommige kartonnen dozen waren met doorzichtige tape dichtgeplakt en alle tape zag er nog intact uit. Ook op deze dozen zat geen stof.
Aan de overgelegde verklaring van [naam deskundige] kan niet de waarde worden gehecht die verzoekers daaraan gehecht wensen te zien. Uit de verklaring volgt immers niet dat het om dezelfde voorwerpen gaat als die thans zijn aangetroffen. Daarnaast kunnen de voorwerpen in de tussenliggende periode nog zijn gebruikt voor hennepteelt.
5.10.
In de in het Damoclesbeleid 2019 opgenomen handhavingsmatrix woningen en/of bijbehorende erven blijkt dat bij een 1e constatering van de aanwezigheid van drugs in een handelshoeveelheid van lijst I of lijst II - of een middel dat vooruitlopend op plaatsing op lijst I en II is aangewezen in een ministeriële regeling of aanwezigheid van een voorwerp of stof, als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3, of artikel 11a van de Opiumwet - een sluiting van drie maanden het gevolg is.
De door de burgemeester gelaste sluiting van drie maanden is overeenkomstig dit beleid.
5.11
Uit de uitspraak van de Afdeling van 26 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2840, volgt dat de burgemeester alle omstandigheden van het geval dient te betrekken in zijn beoordeling en moet bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb, die maken dat het handelen overeenkomstig de beleidsregels gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen.
Door verzoekers is, daarnaar gevraagd, ter zitting expliciet gesteld dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de burgemeester had moeten afzien van het sluiten van de woning.
5.12
In het bestreden besluit heeft de burgemeester een belangenafweging gemaakt. De burgemeester heeft in redelijkheid meer gewicht mogen toekennen aan het algemeen belang dat is gediend bij handhaving. De burgemeester heeft dan ook in redelijkheid van zijn bevoegdheid op grond van artikel 13b van de Opiumwet gebruik kunnen maken.
5.13
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
5.14
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. N.M. Zandbergen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2019.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.