Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 maart 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen [A] B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst over een naheffingsaanslag loonheffingen. De belanghebbende, een moedervennootschap, claimde een S&O-afdrachtvermindering, maar beschikte niet over een S&O-verklaring, terwijl haar dochtervennootschap dat wel deed. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende de afdrachtvermindering niet kon toepassen, omdat zij niet over de vereiste S&O-verklaring beschikte. De inspecteur had een naheffingsaanslag opgelegd voor de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013, waarbij een bedrag van € 13.958 aan loonheffingen was nageheven, plus belastingrente van € 1.723. Tijdens de zitting op 20 februari 2019 werd het standpunt van de belanghebbende besproken, waarin werd gesteld dat de Belastingdienst had geweigerd een loonbelastingnummer aan de dochtervennootschap te verstrekken, waardoor deze geen aangiften kon indienen. De rechtbank concludeerde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, omdat de belanghebbende niet voldeed aan de voorwaarden voor de S&O-afdrachtvermindering. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.