ECLI:NL:RBZWB:2018:963

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 januari 2018
Publicatiedatum
19 februari 2018
Zaaknummer
02/700215-16
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zedenzaak met langdurig misbruik van minderjarige dochter door vader

In deze zedenzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 januari 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meermalen vleselijke gemeenschap met zijn dochter, die op het moment van de feiten onder de twaalf jaar was. De rechtbank heeft vastgesteld dat het misbruik zich heeft voorgedaan in de periode van 1981 tot en met 1988, waarbij de dochter op dat moment tussen de vijf en vijftien jaar oud was. De zaak kwam aan het licht door een aangifte van het slachtoffer in 2016. Tijdens de zitting op 4 januari 2018 hebben zowel de officier van justitie als de verdediging hun standpunten gepresenteerd. De officier van justitie achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen, terwijl de verdediging betwistte dat er voldoende bewijs was om tot een veroordeling te komen.

De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer als betrouwbaar beoordeeld, mede omdat deze consistent waren en voldoende detail bevatten. De verdachte heeft tijdens zijn verhoor ook impliciet erkend dat er ongepaste handelingen hebben plaatsgevonden. De rechtbank kwam tot de conclusie dat er voldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren voor de tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 28 maanden, rekening houdend met het aanzienlijke tijdsverloop sinds de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer, maar deze was beperkt tot een bedrag van €680,67, omdat de feiten vóór de inwerkingtreding van de Wet-Terwee waren gepleegd.

De rechtbank heeft in haar beslissing ook de impact van het misbruik op het slachtoffer benadrukt en de ernst van de feiten onderstreept. De verdachte heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden, wat de rechtbank zwaar heeft aangerekend. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/700215-16
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 18 januari 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag 1] 1946 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. P.W. Bakkum, advocaat te Zierikzee.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 4 januari 2018, waarbij de officier van justitie mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, terzake dat:
hij meermalen in of omstreeks de periode van [geboortedag 2] 1981 tot en met 30 juni
1988 te [plaats] vleselijke gemeenschap heeft gehad met een meisje beneden
de leeftijd van twaalf jaren, te weten met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2]
1976, hebbende verdachte zijn penis en/of vingers en/of tong in de vagina van
die [slachtoffer] geduwd/gebracht en/of zijn penis in de mond van die [slachtoffer]
geduwd/gebracht.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en baseert zich daarbij op bewijsmiddelen in het dossier.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen, omdat niet is voldaan aan het bewijsminimum. De in de aangifte genoemde feiten en omstandigheden staan op zichzelf en vinden onvoldoende steun in ander bewijsmateriaal. Daarbij komt ook dat niet valt uit te sluiten dat sprake is van ‘collaboratieve storytelling’.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Juridisch kader
Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering - dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan - kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige (in dit geval de verklaring van aangeefster). Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Twee getuigenverklaringen uit dezelfde bron resulteren niet in twee te onderscheiden bewijsmiddelen die minimaal worden verlangd ter onderbouwing van de bewezenverklaring als geheel. Er moet bijkomend bewijs zijn uit een van die getuige onafhankelijke bron. Voorts gaat het niet slechts om het aantal bronnen van redengevende bewijsmiddelen, maar ook of de aangifte inhoudelijk in voldoende mate wordt ondersteund door bewijsmateriaal uit een andere bron. De te beantwoorden vraag is dan of in dat bewijsmateriaal een bevestiging kan worden gevonden voor de door aangeefster geschetste concrete context.
Betrouwbaarheid
Voor de rechtbank aan die vraag toekomt zal zij, mede gelet op de periode waarop de tenlastelegging betrekking heeft, eerst een oordeel geven over de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster. De rechtbank overweegt dat de verklaringen die aangeefster tegenover de politie heeft afgelegd (het informatief gesprek zeden en de uiteindelijke aangifte), uitgebreid zijn en voldoende specifiek, concreet en gedetailleerd. Op grond van de inhoud kunnen deze als voldoende betrouwbaar worden aangemerkt, te meer nu de verklaringen consistent zijn over de diverse gebeurtenissen die zich in de tenlastegelegde periode hebben afgespeeld.
Het feit
[slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 1976 [1] , heeft verklaard dat er vanaf haar vijfde jaar tot haar veertiende of vijftiende jaar seksuele handelingen hebben plaatsgevonden tussen haar en verdachte, haar vader. Deze handelingen vonden in eerste instantie plaats onder de douche bij hen thuis in [plaats] . [2] Verdachte zat in de tijd dat zij ongeveer vijf jaar oud was aan haar vagina, deed zijn vingers in haar vagina en draaide rondjes bij haar clitoris. [3] Aangeefster heeft over de eerste keer penetratie verklaard dat zij tijdens het douchen op de grond moest gaan liggen, waarna verdachte haar penetreerde in haar vagina. Hij zei daarbij: ‘nu vrijen we zoals grote mensen vrijen’. Het stopte wanneer verdachte klaar kwam. Dit gebeurde een drietal keer in de week en op een gegeven moment ging het ook verder in de slaapkamer van verdachte. Aangeefster moest in de slaapkamer allerlei seksuele handelingen verrichten, tot uiteindelijk de daad. Verdachte duwde ook haar mond naar zijn geslachtsdeel en aangeefster moest met haar mond op en neer bewegen. De seksuele handelingen in het bed gebeurden regelmatig en wanneer verdachte vrij was of in de vakanties gebeurde het vrijwel dagelijks. [4] Het misbruik is gestopt toen aangeefster ergens tussen de veertien en vijftien jaar oud was. [5]
Het dossier bevat naast de verklaring van aangeefster geen ander direct bewijs voor de in de tenlastelegging genoemde vleselijke gemeenschap tussen verdachte en aangeefster. Niemand is hiervan getuige geweest. De vraag die dan ook moet worden beantwoord is of de aangifte in voldoende mate door andere bewijsmiddelen wordt ondersteund.
Verdachte heeft verklaard dat hij met zijn dochters onder de douche is geweest en dat zijn handen misschien weleens op de verkeerde plaatsen hebben gezeten. Hij heeft zijn dochters gewassen en dit deden zij dan ook bij hem. [6] In een volgend verhoor is door de rechter-commissaris aan verdachte gevraagd of hij in het verleden met zijn dochter wel eens dingen heeft gedaan die hij achteraf beter niet had moeten doen. Hij heeft hierop geantwoord dat dit klopt. [7] Verdachte heeft voorts ten overstaan van de politie verklaard dat hij eerder, vanaf het begin al, heeft toegegeven dat hij zijn handen niet thuis kon houden op seksueel gebied. [8]
De rechtbank kwalificeert vorenstaande verklaringen van verdachte als een bekentenis dat er tussen verdachte en aangeefster seksuele handelingen hebben plaatsgevonden. Zij is van oordeel dat voornoemde verklaringen van verdachte de verklaringen van aangeefster in voldoende mate ondersteunen. De rechtbank komt derhalve tot een bewezenverklaring en acht de in de tenlastelegging omschreven vleselijke gemeenschap in de periode van [geboortedag 2] 1981 tot en met 30 juni 1988 wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
meermalen in
of omstreeksde periode van [geboortedag 2] 1981 tot en met 30 juni
1988 te [plaats] vleselijke gemeenschap heeft gehad met een meisje beneden
de leeftijd van twaalf jaren, te weten met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2]
1976, hebbende verdachte zijn penis en
/ofvingers
en/of tongin de vagina van
die [slachtoffer]
geduwd/gebracht en
/ofzijn penis in de mond van die [slachtoffer]
geduwd/gebracht.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft hij verzocht om bij een strafoplegging rekening te houden met de medische klachten van verdachte en zijn hoge leeftijd. Gelet hierop is hij verminderd detentiegeschikt en zal een werkstraf moeilijk uitvoerbaar zijn.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich langdurig, namelijk gedurende een periode van in ieder geval zeven jaar, schuldig gemaakt aan seksueel misbruik van zijn dochter. Zij was bij de aanvang van het seksueel misbruik nog maar vijf jaar oud. Het misbruik heeft hieruit bestaan dat verdachte en zijn dochter over en weer allerlei seksuele handelingen bij elkaar hebben verricht. Daarbij is verdachte tevens meerdere malen met zijn penis in de vagina van zijn dochter binnengedrongen. Het misbruik heeft daarnaast plaatsgevonden in en rond de woning waarin zij beiden verbleven, waardoor voor de dochter geen sprake meer was van een veilige en vertrouwde omgeving, wat een eigen woning wel zou moeten zijn. Het vertrouwen dat zij als kind in haar vader mocht stellen en de veiligheid die zij van hem mocht verwachten, heeft verdachte op een buitengewoon ernstige wijze beschaamd en veronachtzaamd.
Verdachte heeft op ernstige wijze de lichamelijke integriteit van aangeefster geschonden. Hierdoor heeft verdachte een normale en gezonde seksuele ontwikkeling, waar ieder kind recht op heeft, doorkruist. Het is algemeen bekend dat jonge misbruikslachtoffers lange tijd op diverse vlakken ernstige gevolgen kunnen ondervinden van hetgeen hen is aangedaan. . Ook in dit geval heeft, blijkens de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring, het misbruik een enorme impact gehad op het leven van zijn dochter. Verdachte heeft bij dit alles kennelijk niet stilgestaan en heeft zijn eigen lustgevoelens en de bevrediging daarvan vooropgesteld.
De rechtbank rekent het verdachte ook zwaar aan dat hij zowel in zijn verklaringen bij de politie als ter terechtzitting geen enkele verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen en kennelijk geen oog heeft voor de impact en de gevolgen die zijn handelen hebben gehad.
Voor wat betreft de persoon van verdachte houdt de rechtbank rekening met zijn het uittreksel Justitiële Documentatie ten name van verdachte van 30 november 2017 waaruit blijkt dat hij niet eerder veroordeeld is voor het plegen van strafbare feiten. Ook betrekt de rechtbank bij de straftoemeting de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze naar voren zijn gekomen tijdens de zitting.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder zij zijn gepleegd, niet anders kan worden gereageerd dan door het opleggen van een vrijheidsbenemende straf. De eis van de officier van justitie is in het licht van hetgeen voor soortgelijke feiten wordt opgelegd te begrijpen. Echter, gelet op het zeer aanzienlijke tijdsverloop sinds de feiten hebben plaatsgevonden zal de rechtbank de door haar op leggen gevangenisstraf beperken tot 28 maanden, met aftrek van voorarrest. Dat verdachte verminderd detentiegeschikt zou zijn, vindt geen steun in het dossier. De rechtbank gaat aan dat verweer dan ook aan voorbij.

7.De benadeelde partij

De benadeelde [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 15.907,11, waarvan € 907,11 ter zake van materiële schade en € 15.000,- ter zake van immateriële schade.
De rechtbank stelt vast dat de volgende artikelen van toepassing zijn op de beoordeling van de vordering van de benadeelde partij. Artikel 56 (oud) van de Wet op de Rechterlijke Organisatie (Wet RO) alsmede de artikelen 332 tot en met 337 en artikel 361 van het Wetboek van Strafvordering, zoals deze artikelen luidden vóór de inwerkingtreding van de Wet van 23 december 1992 tot aanvulling van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering, de Wet voorlopige regeling schadefonds geweldsmisdrijven en andere wetten met voorzieningen ten behoeve van slachtoffers van strafbare feiten (Stb. 1993, 29, hierna: Wet-Terwee). De nieuwe bepalingen uit de Wet-Terwee zijn ingevolge artikel IX, eerste lid, van de Wet-Terwee immers niet van toepassing op strafbare feiten die zijn begaan vóór het tijdstip van de inwerkingtreding. De Wet-Terwee is eerst op 1 april 1995 landelijk, en daarmee ook voor het arrondissement Middelburg, in werking getreden.
De bewezen verklaarde feiten zijn gepleegd in de periode van [geboortedag 2] 1981 tot en met 30 juni 1989; derhalve vóór de inwerkingtreding van de Wet-Terwee. Gelet hierop is op de ingediende vordering van de benadeelde partij het oude recht van toepassing. Hieruit vloeit voort dat de benadeelde partij maximaal tot een bedrag van ƒ 1.500,00 (omgerekend
€ 680,67) in haar vordering kan worden ontvangen en dat de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht niet kan worden opgelegd.
Voor wat betreft de inhoudelijke beoordeling van de vordering van de benadeelde partij is de rechtbank van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van de bewezen verklaarde feiten. Zij acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is voldoende onderbouwd en door de verdediging niet betwist, zodat de vordering op basis van de wetgeving zoals deze gold ten tijde van het bewezenverklaarde voor toewijzing tot een bedrag van € 680,67 (materiële schade) in aanmerking komt. Daarnaast zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen over het toegewezen bedrag vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 30 juni 1988.
De vordering zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.Het beslag

De officier van justitie heeft ter zitting medegedeeld dat de onder verdachte in beslag genomen goederen, vermeld op de beslaglijst, reeds aan verdachte zijn teruggegeven. Een beslissing op hetgeen op de beslaglijst is vermeld, is dan ook niet meer aan de orde.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 10, 27, 57 en 244 (oud) van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
met iemand beneden de twaalf jaar vleselijk gemeenschap hebben,
meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 28 (achtentwintig) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 680,67 ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 juni 1988 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Josten, voorzitter, mr. G.H. Nomes en
mr. H.E. Goedegebuur, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Willeboordse, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 18 januari 2018.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal wordt, tenzij anders vermeld, bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door één of meer daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Wanneer wordt verwezen naar dossierpagina’s betreffen dit de doorgenummerde pagina’s van het dossier van de Politie Zeeland-West-Brabant, Unit Zeden, proces-verbaalnummers 2016094551/ZBRBC 16108 en 2016120222/ZBRBC 16108, dossierpagina’s 1 tot en met 181.
2.Het proces-verbaal aangifte van [slachtoffer] van 19 mei 2016, pagina 17, derde, vierde en zesde alinea.
3.Het proces-verbaal aangifte van [slachtoffer] van 19 mei 2016, pagina 17, achtste alinea.
4.Het proces-verbaal aangifte van [slachtoffer] van 19 mei 2016, pagina 19, laatste twee alinea’s, pagina 20, eerste, vijfde en negende alinea, en pagina 21, zevende alinea.
5.Het proces-verbaal aangifte van [slachtoffer] van 19 mei 2016, pagina 23, negende alinea.
6.Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 30 november 2016, pagina 110, tweede en derde alinea.
7.Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 2 december 2016, bij de rechter-commissaris.
8.Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 8 december 2016, pagina 163, twaalfde alinea.