In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 februari 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot onderbewindstelling en mentorschap. Verzoekster, een zorginstelling genaamd IRIZ Thuiszorg, heeft een verzoek ingediend tot de instelling van een bewind over de goederen van de rechthebbende, die in een kwetsbare positie verkeert. De rechthebbende, geboren op een bepaalde datum en wonende op een specifiek adres, heeft het verzoek tot onderbewindstelling ondertekend, maar tijdens de mondelinge behandeling bleek dat zij niet langer achter dit verzoek stond, waardoor het verzoek als ingetrokken werd beschouwd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen familieleden of andere personen waren die het verzoek tot onderbewindstelling konden indienen, waardoor IRIZ Thuiszorg, als zorginstelling die feitelijk zorg verleent, bevoegd was om het verzoek in te dienen op basis van artikel 1:432 lid 2 BW. De rechtbank heeft geoordeeld dat IRIZ Thuiszorg in staat is om te beoordelen of de rechthebbende een bewind nodig heeft, gezien de zorg die zij verleent.
Daarnaast heeft Stichting Mentorschap Zeeland een verzoek ingediend tot instelling van een mentorschap over de rechthebbende. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat deze stichting niet bevoegd was om dit verzoek in te dienen, en heeft haar daarom niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de rechthebbende, als gevolg van haar lichamelijke of geestelijke toestand, niet in staat is om haar eigen belangen te behartigen, en heeft het verzoek tot onderbewindstelling van IRIZ Thuiszorg ingewilligd. De kantonrechter heeft een bewindvoerder benoemd en de beloning voor de aanvangswerkzaamheden vastgesteld op € 389,50 exclusief BTW.