ECLI:NL:RBZWB:2018:820

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 februari 2018
Publicatiedatum
12 februari 2018
Zaaknummer
02/340592 / HA RK 18-15
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • M. Peters
  • A. van der Lende-Mulder Smit
  • J. Hopmans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van een rechter in een echtscheidingsprocedure met nevenvoorzieningen

Op 8 februari 2018 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een wrakingsverzoek behandeld dat was ingediend door verzoekster in een echtscheidingsprocedure. Het wrakingsverzoek was gericht tegen de senior rechter die belast was met de behandeling van het verzoek tot echtscheiding en nevenvoorzieningen van verzoeker. Verzoekster voerde aan dat de rechter de schijn van partijdigheid had gewekt door het verdelingsverzoek, dat op 12 januari 2018 was ingediend, buiten behandeling te laten wegens strijd met de goede procesorde. Tijdens de zitting op 22 januari 2018 had de rechter de tijdigheid van het verzoek aan de orde gesteld, wat verzoekster als suggestief en partijdig ervoer. De rechter had echter aangegeven dat de beslissing om het verzoek buiten behandeling te laten berustte op de bevoegdheid om ambtshalve beslissingen te nemen over de procesgang. De wrakingskamer oordeelde dat er onvoldoende aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechter. De beslissing van de rechter om het verzoek buiten behandeling te laten was een procesbeslissing, waartegen geen wraking mogelijk is, tenzij er sprake is van onbegrijpelijkheid of vooringenomenheid. De wrakingskamer concludeerde dat de gronden van verzoekster niet voldoende waren om de wraking te rechtvaardigen. Het verzoek tot wraking werd dan ook afgewezen, en de behandeling van de zaak werd voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Locatie: [woonplaats]
Procedurenummer: 02/340592 / HA RK 18-15
Beslissing van 8 februari 2018 inzake het wrakingsverzoek ex artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), van:
[verzoekster]
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
advocaat [naam advocaat] .

1.Procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt onder meer uit:
  • het proces-verbaal van de in de na te noemen zaak op 22 januari 2018 gehouden terechtzitting, waarin opgenomen het op die zitting namens verzoekster gedane wrakingsverzoek, gericht tegen [gewraakte rechter] , senior rechter in deze rechtbank;
  • de van [gewraakte rechter] op 29 januari 2018 ingekomen schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek;
  • de faxbrief d.d. 31 januari 2018 van [naam advocaat] , met een drietal producties;
  • de processtukken zoals opgenomen in het procesdossier van de hierna te noemen zaak, en
  • de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek door de wrakingskamer op 1 februari 2018, waarbij zijn verschenen verzoekster, bijgestaan [naam advocaat] , en vergezeld van een tolk, mevrouw [naam tolk] . Ofschoon daartoe uitgenodigd is [gewraakte rechter] (met aankondiging) niet verschenen. Evenmin is, hoewel daartoe opgeroepen via zijn raadsvrouw [naam] , verschenen [verzoeker echtscheiding] , verzoeker in na te noemen zaak.

2.Het verzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van [gewraakte rechter] , belast met de behandeling van het verzoek tot echtscheiding en nevenvoorzieningen van [verzoeker echtscheiding] , met procedurenummer [nummer] .
2.2.
Blijkens de van [gewraakte rechter] , hierna te noemen de rechter, ingekomen schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek berust zij niet in het verzoek tot haar wraking.

3.De feiten en de gronden van het wrakingsverzoek

3.1.
In de hiervoor genoemde procedure verzoekt [verzoeker echtscheiding] echtscheiding met nevenvoorzieningen, tegen welk verzoek verzoekster verweer voert. Voor het geval de echtscheiding toch zal worden uitgesproken, verzoekt verzoekster om nevenvoorzieningen, waaronder vaststelling van de volgens haar bestaande gemeenschap van goederen op een nog door haar aan te geven wijze (nadat zij behoorlijke inzage heeft gehad in de financiële stukken).
3.4.
Bij brief van 25 oktober 2018 heeft de griffier aan de raadsman van verzoekster verzocht binnen 14 dagen te berichten of verzoekster alsnog een aanvullend verzoek inzake verdeling of verrekening wenst te doen en zo ja, de rechtbank en de andere partij in kennis te stellen van de inhoud daarvan, onderbouwd met stukken.
3.5.
Bij brief van 12 december 2018 zijn partijen in kennis gesteld van de behandeling ter zitting van 22 januari 2018, waarbij zij zijn gewezen op de 10-dagentermijn (10e kalenderdag voor de behandelingsdatum) voor het indienen van stukken of informatie en waarbij onder meer is meegedeeld dat op grond van strijd met een goede procesorde de rechter ambtshalve dan wel naar aanleiding van bezwaar van de andere partij een in een laat stadium verzochte verandering of vermeerdering van het verzoek buiten beschouwing kan laten. Voorts is daarbij meegedeeld dat de rechtbank Zeeland-West-Brabant daarin streng optreedt.
3.6.
Bij brief gedateerd 12 januari 2018 heeft verzoekster onder meer een zelfstandig verzoek tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap gedaan.
3.7.
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van 22 januari 2018. Blijkens het van die zitting opgemaakte proces-verbaal heeft de rechter bij aanvang van de zitting de omvang van het geding aan de orde gesteld, met name de tijdigheid van het door verzoekster bij brief van 12 januari 2018 gedane verdelingsverzoek. Nadat partijen bij monde van hun raadslieden daarover hun standpunten hadden kenbaar gemaakt, heeft de rechter de behandeling geschorst voor beraad. Uit het proces-verbaal blijkt, na hervatting van de zitting, voor zover relevant, het volgende verdere verloop daarvan.
Rechter:
Ik beslis dat ik de verdeling niet in behandeling ga nemen in deze procedure wegens strijd met de goede procesorde. Ik zal de gronden nog nader opnemen in de beslissing want tegen deze beslissing is hoger beroep mogelijk. Ik wil wel alvast reageren op de verwijzing van [naam advocaat] naar andere gevallen. In dit geval maakt de wederpartij bezwaar tegen het in behandeling nemen van het verzoek tot verdeling en de brief van 12 januari 2018, waarin het verdelingsverzoek is gedaan, leent zich naar mijn oordeel niet voor eenvoudige kennisneming.
/………………………………………………………………………………………../
[naam advocaat] :
Ik heb me beraden en wil u wraken wegens schijn van partijdigheid.
Desgevraagd dicteert [naam advocaat] de volgende gronden van wraking aan de griffier.
De stukken zijn aantoonbaar binnen de tiendagen termijn(de wrakingskamer begrijpt: voor aanvang van de tiendagentermijn)
verstuurd.
De wederpartij heeft binnen tiendagen kennis kunnen nemen van deze stukken.
Er is uitgebreid ter zitting toegelicht waarom de stukken niet eerder zijn ingediend. Ook is
toegelicht waarom de stukken van eenvoudige aard zijn. Het grootste deel van de stukken bevat uit een standaard behoefteberekening en draagkrachtberekening.
Verder zijn alle cijfers ontleend aan de door de wederpartij verstrekte gegevens. De
wederpartij wordt geacht ruimschoots daarmee bekend te zijn en ook de alimentatieberekening sluit goed aan bij hetgeen door de man naar voren is gebracht. Daarin zitten geen complexe aspecten. De stukken zijn tijdig gefaxt en de wederpartij heeft voldoende tijd gehad om zich voor te bereiden. Daarom is de goede procesorde niet in het geding. Desondanks beslist de rechter om de stukken buiten behandeling te laten, waardoor de vrouw een instantie moet missen. De rechter in deze heeft vanaf het begin van de zitting gedoeld op het buitenbeschouwing laten van de stukken. De rechter lijkt erop aangestuurd te hebben en de vraagstelling ten aanzien van het standpunt van de wederpartij lijkt suggestief. Op voorhand is door de rechter aangegeven dat er bezwaar zou zijn. De bezwaren die schriftelijk waren geuit door de wederpartij waren nu juist weggenomen met het stuk van 12 januari 2018. Toen daar door de rechter naar werd gevraagd, expliciet en suggestief, heeft de advocaat van de man ook bezwaar gemaakt tegen de late indiening van de stukken. De vrouw gaat er van uit dat de man niet op voorhand bezwaar zou hebben gemaakt, omdat diens advocaat te kennen heeft gegeven dat zij niet bewust was hoe laat en wanneer de stukken door haar zijn ontvangen. Door aldus te handelen heeft de rechter de schijn van partijdigheid over zich heen geroepen. Zeker in een zaak als deze waarin de vrouw met 5-0 achterstaat op de man, is er behoefte aan een onafhankelijke en onpartijdige rechter. Dit is de reden waarom een verzoek tot wraking wordt gedaan.
Rechter:
Ik hoor dit zo aan en ga er verder inhoudelijk niet op in, maar wil u nog wel vragen of het voor u duidelijk was dat de alimentatieverzoeken die door de vrouw zijn gedaan, wel behandeld zouden gaan worden? De brief van 12 januari 2018 bevat overigens als bijlagen draagkrachtberekeningen en die mogen ten alle tijden worden ingediend.
[naam advocaat] :
Op zich wel.
De behandeling van de zaak wordt door de rechter geschorst voor beraad.
Na hervatting:
Rechter:
De wrakingskamer is ingelicht. Ik ga een proces-verbaal opmaken van de behandeling ter zitting met daarin de wrakingronden zoals door u gedicteerd. Dat proces-verbaal wordt in handen gesteld van de wrakingskamer en van de advocaten. Het wrakingsverzoek zal niet vandaag behandeld worden. Daarvoor wordt nog een zittingsdatum gepland. Dat gezegd hebbende schors ik de zitting weer in afwachting van de behandeling door de wrakingskamer.
[naam advocaat]
Ik wil graag dat het proces-verbaal in het bijzijn van partijen wordt opgemaakt althans dat de aantekeningen van de griffier worden voorgelezen.
Rechter:
Dat gaan we niet doen. Het proces-verbaal wordt wettelijk opgemaakt door de rechter en de griffier. Uit coulance kan de griffier het deel dat door u, [naam advocaat] , is gedicteerd voorlezen.
[naam advocaat] :
Daarop wil ik graag een tweede wrakingsgrond toevoegen. Desgevraagd dicteert [naam advocaat] de verdere gronden van wraking aan de griffier.
Juist omdat er discussie is of kan zijn over wat tijdens de zitting zich heeft voltrokken is het van belang, in ieder geval voor de vrouw, dat zij weet wat wel en niet is opgetekend in de aantekeningen van de griffier waar het gaat om hetgeen zich voorgedaan heeft in de aanloop naar het wrakingsverzoek. Om die reden heeft de vrouw recht en belang om nog tijdens de zitting te weten hoe deze griffiersaantekeningen luiden, ondanks dat de vrouw beseft dat de aantekeningen worden opgesteld door de griffier in overleg met de voorzitter, maar diens partijdigheid staat nu juist ter discussie. Indien achteraf discussies ontstaan over hetgeen ter zitting is besproken, valt dat niet meer goed te herstellen, omdat dan alle betrokkenen zich wellicht niet goed kunnen herinneren wat is besproken. Om die reden is verzocht om het proces-verbaal van de zitting in aanwezigheid van alle aanwezigen op te stellen althans voor te lezen zodat in ieder geval de vrouw eventuele op- of aanmerkingen kan maken waarbij de voorzitter dan kan besluiten wat daarmee wordt gedaan. Nu de voorzitter dat op voorhand heeft afgewezen, juist nu een wrakingsverzoek voorligt, is de schijn van partijdigheid die bij de vrouw is gewekt des te groter en nadrukkelijker, zodat ook om die reden wraking wordt verzocht. “
3.8.
Bij gelegenheid van de behandeling ter zitting van het wrakingsverzoek heeft verzoekster haar verzoek bij monde van haar advocaat nog toegelicht. Daarbij is aangevoerd dat de rechter volgens [naam advocaat] van meet af aan de bedoeling had het verdelingsverzoek niet in behandeling te nemen. Volgens hem werd hij door de rechter niet in de gelegenheid gesteld aan te tonen dat de brief van 12 januari 2018 tijdig was ingediend, hetgeen overduidelijk blijkt uit als productie 2 bij zijn hiervoor aangehaalde brief van 31 januari 2018 overgelegde faxbevestiging.
3.9.
Bovendien is volgens verzoekster sprake geweest van willekeur, nu de rechter aangaf wel de in de brief van 12 januari 2018 ten behoeve van de partner- en kinderalimentatie opgevoerde behoefte- en draagkrachtberekening te zullen behandelen, terwijl ook deze, de opvatting van de rechter volgende, als niet tijdig ingediend moesten worden aangemerkt. Verder heeft de rechter volgens verzoekster op suggestieve wijze de wederpartij gevraagd naar diens standpunt over de tijdigheid van de brief van 12 januari 2018.
3.10.
Naar de mening van verzoekster is het proces-verbaal van de zitting op al deze punten onvolledig. Juist om die onvolledigheid te voorkomen, is aan de rechter verzocht het proces-verbaal in het bijzijn van haar en haar advocaat op te maken, dan wel om de zittingsaantekeningen van de griffier voor te lezen, hetgeen zij heeft geweigerd. Ofschoon dit laatste niet als zelfstandige wrakingsgrond kan worden aangemerkt, blijkt volgens verzoekster uit deze omstandigheid in samenhang bezien met haar beslissing om het bij brief van 12 januari 2018 gedane verdelingsverzoek wegens de ontijdigheid daarvan buiten behandeling te laten, van een vooringenomenheid, dan wel van een daartoe opgewekte schijn.

4.Het standpunt van de rechter

4.1.
In haar schriftelijke reactie voert de rechter aan dat zij bij de voorbereiding van de zaak zag dat de brief van 12 januari 2018 niet binnen de zogenoemde 10-dagentermijn was ontvangen. Gelet op de brief van de griffier van 25 oktober 2017 en het standpunt van de advocaat van [verzoeker echtscheiding] dat de verdeling geen deel uitmaakt van de procedure, heeft zij ter zitting eerst de omvang van het geding aan de orde gesteld. Het was haar bedoeling daarmee te achterhalen waarom de brief van 12 januari 2018 niet binnen genoemde termijn was ontvangen en daarmee het antwoord op de vraag of daarvoor een genoegzame reden was. De advocaat van verzoekster stelde zich daarbij op het standpunt dat de brief wel binnen de termijn was ingediend, zodat het eerste deel van de behandeling zich toen op dat aspect richtte.
4.2.
De rechter herkent zich niet in de gronden van het wrakingsverzoek. Om toe te komen aan de vraag of de brief van 12 januari 2018 verschoonbaar te laat was of niet, diende eerst de kennelijk in geschil zijnde datum van ontvangst besproken te worden. De rechter voert aan, dat zij daarbij niet alleen de advocaat van verzoekster, maar ook de advocaat van de wederpartij heeft bevraagd. De rechter stelt dat zij niet weet welke suggestieve vragen zij aan laatstgenoemde zou hebben gesteld.
4.3.
Daarnaast voert de rechter aan dat de advocaat van verzoekster in de wrakingsgronden onder meer aanvoert, dat de wederpartij binnen tien dagen kennis heeft kunnen nemen van de brief van 12 januari 2018, dat hij heeft toegelicht waarom de stukken van eenvoudige aard zijn, dat de wederpartij voldoende tijd heeft gehad om zich voor te bereiden en dat zij ter zitting aan de wederpartij gevraagd zou hebben of de bezwaren die door de wederpartij schriftelijk waren geuit met het stuk van 12 januari 2018 nu juist weggenomen waren, maar dat dit niet met zich brengt dat deze stellingen ook juist zijn. Zij kan dit in ieder geval niet bevestigen.
4.4.
De rechter betoogt verder dat zij uiteindelijk de beslissing heeft genomen dat het verzoek betreffende de verdeling niet in behandeling wordt genomen. Naar zij meent is het de bevoegdheid van de rechter om ambtshalve dan wel naar aanleiding van bezwaar van de andere partij een in een laat stadium verzochte verandering of vermeerdering van een verzoek buiten beschouwing te laten. Hiervan is ook melding gemaakt in de brief van 12 december 2017, waarin partijen op de hoogte zijn gebracht van de datum van de behandeling ter zitting. Van die bevoegdheid heeft zij, gehoord partijen, gebruik gemaakt.
Het betreft hier volgens haar een procesbeslissing, waartegen desgewenst te gelegener tijd hoger beroep kan worden ingesteld.
4.5.
Juist is volgens de rechter dat het proces-verbaal van de zitting niet in het bijzijn van partijen is opgemaakt en dat zij het verzoek om de aantekeningen van de griffier in het bijzijn van partijen voor te lezen niet heeft gehonoreerd. Van het verhandelde en van de zakelijke inhoud van de afgelegde verklaringen dient een proces-verbaal opgemaakt te worden, dat door de rechter, voor wie de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden, en de griffier wordt ondertekend (artikel 279 Rv). Zij zag geen aanleiding om dit ter zitting te doen. Daarop volgde de tweede wrakingsgrond.

5.De beoordeling en de gronden daarvoor

5.1.
Ingevolge artikel 36 Rv kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
5.2.
Daarbij moet voorop worden gesteld, dat bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter als uitgangspunt dient, dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat een rechter ten aanzien van een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.3.
Verzoekster baseert haar eerste wrakingsgrond op de beslissing van de rechter om haar in de brief van 12 januari 2018 gedane verdelingsverzoek wegens ontijdige indiening buiten de behandeling van de zaak te laten. Dit betreft een processuele beslissing, waartegen in beginsel niet langs de weg van het middel van wraking kan worden opgekomen.
5.4.
Dit is slechts anders wanneer die beslissing dermate onbegrijpelijk is, dat op grond daarvan moet worden aangenomen, dat deze door vooringenomenheid is ingegeven.
5.5.
Daarvoor zijn echter in onderhavige geval onvoldoende aanwijzingen. Daarbij stelt de wrakingskamer voorop dat een dergelijke aanwijzing niet reeds volgt uit de mogelijke onjuistheid van de procesbeslissing van de rechter. Ook al zou derhalve, zoals verzoekster heeft betoogd, gezien de door haar overgelegde faxbevestiging en gelet op de door de advocaat van [verzoeker echtscheiding] ter zitting van 22 januari 2018 afgelegde verklaring, dat de brief van 12 januari 2018 door haar op die dag via e-mail om 23.45 uur is ontvangen, moeten worden uitgegaan van een tijdige ontvangst van de brief en van een daarmee onjuiste procesbeslissing, dan nog kan dit – op zichzelf – geen gerechtvaardigde wrakingsgrond opleveren.
5.6.
Ook de omstandigheid dat de rechter al vanaf aanvang van de zitting de (on)tijdigheid van de brief aan de orde heeft gesteld, is daarvoor een onvoldoende aanwijzing. Gezien de vermelding van het ontvangsttijdstip “00.32.00 13-01-2018” op het aan de rechtbank via de fax toegezonden exemplaar van de brief van 12 januari 2018, is de vraag, gelet op het feit dat de rechter de omvang van het geding moet vaststellen, begrijpelijk.
5.7.
De wrakingskamer kan begrijpen dat verzoekster, gelet op het verloop van de zitting en gelet op het feit dat zij ter zitting heeft laten zien dat het verzoek tijdig was ingediend, de indruk heeft gekregen dat de rechter van meet af aan de intentie heeft gehad om het verdelingsverzoek buiten behandeling te laten. Het is echter de bevoegdheid van de rechter om te bepalen of het verzoek in strijd met een goede procesorde is gedaan. Voor de hierop volgende beslissing om het verzoek buiten behandeling te laten zijn door de rechter ook argumenten gegeven. De rechter heeft aangekondigd in haar (schriftelijke) beslissing de gronden voor haar beslissing op te nemen, maar wel als onderbouwing genoemd het bezwaar van de wederpartij en het feit dat de brief van 12 januari 2018 waarin het verdelingsverzoek is gedaan zich niet leent voor eenvoudige behandeling. Deze gronden geven geen blijk van vooringenomenheid bij de beslissing. Ook als de wederpartij pas door de vraag van de rechter op het idee is gekomen bezwaar te maken tegen de late indiening van het verzoek, zoals [naam advocaat] ter zitting van de wrakingskamer heeft toegelicht, geeft dat daarvan onvoldoende blijk. De vraag naar de tijdigheid van de brief om de omvang van het geding te kunnen vaststellen, was op zich zelf terecht en van een door [naam advocaat] gevoelde, sturende/suggestieve ondertoon van de rechter bij die vraag, is de wrakingskamer onvoldoende gebleken. Er zijn derhalve onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de procesbeslissing dermate onbegrijpelijk is, dat op grond daarvan moet worden aangenomen, dat deze door vooringenomenheid is ingegeven. Dergelijke aanknopingspunten kunnen, tot slot, evenmin worden gevonden in de door verzoekster aangevoerde omstandigheid, dat de rechter wel de tevens bij de brief van 12 januari 2018 onderbouwde behoefte- en draagkrachtberekening bij behandeling van de zaak wilde betrekken. Deze aanvullende stukken, zo volgt uit het proces-verbaal, hadden immers betrekking op de reeds eerder ingediende alimentatieverzoeken en konden, zo volgt uit de motivering van de rechter, gelet op het karakter ervan nog te allen tijde worden ingediend.
5.8.
Ook een en ander bezien in samenhang met de weigering van de rechter om in het bijzijn van verzoekster het proces-verbaal van de zitting op te maken, dan wel de zittingsaantekeningen van de griffier voor te lezen, leidt niet tot een gegronde wraking. Daarbij weegt de wrakingskamer mee dat naar de rechter terecht aanvoert, het toepasselijke procesrecht niet een dergelijke verplichting kent, terwijl dit evenmin in verzoekschriftprocedures als de onderhavige gebruikelijk is. Voorts is gebleken dat zij verzoekster, althans haar advocaat, is tegemoetgekomen door toe te staan om ten behoeve van het proces-verbaal de wrakingsgronden te dicteren.
5.9.
Dit alles betekent dat het wrakingsverzoek moet worden afgewezen.

6.De beslissing

De rechtbank
wijst het verzoek tot wraking af;
bepaalt dat de behandeling van de zaak met procedurenummer [nummer] zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing wegens de indiening van dit verzoek;
Deze beslissing is gegeven op 8 februari 2018 door mrs. Peters, van der Lende-Mulder Smit en Hopmans, in tegenwoordigheid van de Jong, griffier, en in het openbaar uitgesproken.
--