ECLI:NL:RBZWB:2018:7409

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 december 2018
Publicatiedatum
11 augustus 2023
Zaaknummer
02/820922-15
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. de Weert
  • A. van Bergen
  • P. Pijpers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag tijdens schietpartij op verjaardagsfeest

Op 12 december 2018 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een schietpartij op 27 juni 2015 tijdens een verjaardagsfeest in Bergen op Zoom. Tijdens deze schietpartij raakten twee slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], ernstig gewond. De rechtbank oordeelde dat de poging tot moord op beide slachtoffers niet bewezen kon worden, maar dat de verdachte wel schuldig was aan poging tot doodslag. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer, noodweerexces en putatief noodweer van de verdediging. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een eerlijk proces, maar dat er geen vormverzuim was zoals bedoeld in artikel 359a Sv. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaar en moest schadevergoeding betalen aan de slachtoffers. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers, die zowel fysiek als psychisch letsel hadden opgelopen. De rechtbank wees ook op de onveiligheid die de schietpartij had veroorzaakt voor de aanwezigen op het feest, waaronder kinderen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/820922-15
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 12 december 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1980 te [geboorteplaats]
formeel wonende te [woonadres]
doch thans voortvluchtig
raadsvrouw mr. I.N. Weski, advocaat te Rotterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 28 november 2018, waarbij de officier van justitie, mr. M. Snoeks, en mr. Weski – die door verdachte is gemachtigd om namens hem de verdediging te voeren – hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. Verdachte staat, met inachtneming hiervan, terecht ter zake dat
feit 1:
hij op of omstreeks 27 juni 2015 te Bergen op Zoom ter uitvoering van het
door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten
rade [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm
beraad en rustig overleg vanaf een (zeer) korte afstand meermalen, althans
eenmaal, met een vuurwapen op/in de buik en/of de rug, althans op/in het
bovenlichaam, van die [slachtoffer 1] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 juni 2015 te Bergen op Zoom aan [slachtoffer 1]
opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te
weten een of meerdere kogel/schotwond(en), hetgeen chirurgisch ingrijpen
noodzakelijk maakte, heeft toegebracht door vanaf een (zeer) korte afstand
meermalen, althans eenmaal, met een vuurwapen op/in de buik en/of de rug,
althans op/in het bovenlichaam, van die [slachtoffer 1] te schieten.
feit 2:
hij op of omstreeks 27 juni 2015 te Bergen op Zoom ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met
voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet en
na kalm beraad en rustig overleg vanaf een (zeer) korte afstand met een
vuurwapen op/in de buik en/of de lies, althans op/in het lichaam, van die
[slachtoffer 2] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf
niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 juni 2015 te Bergen op Zoom aan [slachtoffer 2]
opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel,
te weten een kogel/schotwond, hetgeen medisch ingrijpen noodzakelijk maakte,
heeft toegebracht door vanaf een (zeer) korte afstand met een vuurwapen op/in
de buik en/of de lies, althans op/in het lichaam, van die [slachtoffer 2] te schieten.

3.De voorvragen

3.1
De geldigheid van de dagvaarding
De dagvaarding is geldig.
3.2
De bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank is bevoegd.
3.3.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
3.4
De schorsing van de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de poging tot moord op [slachtoffer 1] , zoals onder feit 1 impliciet primair is tenlastegelegd, wettig en overtuigend bewezen.
Zij vraagt verdachte vrij te spreken van de poging tot moord op [slachtoffer 2] , maar acht de poging tot doodslag ten aanzien van dit slachtoffer bewezen, zoals onder feit 2 primair is tenlastegelegd.
De officier van justitie baseert zich ten aanzien van beide feiten op de aangiften van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , alsmede op de getuigenverklaringen van [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] , [getuige 4] , [getuige 5] , [getuige 6] , [getuige 7] , [getuige 8] , [getuige 9] , [getuige 10] , [getuige 11] en [getuige 12] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten kan concluderen. Zij heeft primair betoogd dat wegens algehele bewijsuitsluiting op grond van onherstelbaar onzorgvuldig onderzoek vrijspraak dient te volgen. Subsidiair heeft zij vrijspraak verzocht wegens een gebrek aan overtuigend redengevend bewijs. Meer subsidiair is door de raadsvrouw verzocht verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging, om reden dat noodweer, noodweerexces dan wel putatief noodweer aan de orde zou zijn.
Voorts heeft de raadsvrouw - uitdrukkelijk voorwaardelijk - verzocht om, indien voor verdachte belastende verklaringen in een bewijsconstructie worden gebruikt, alsnog de navolgende getuigen te horen: [getuige 4] , [getuige 5] , [getuige 10] , [getuige 7] , [getuige 11] , [getuige 2] , [getuige 12] , [getuige 3] en [getuige 13] .
4.3
Het oordeel van de rechtbank
feit 1 en feit 2:
Feiten en omstandigheden:
[verbalisant 1] [1] heeft beschreven dat hij op zaterdag 27 juni 2015 omstreeks 21.26 uur een melding kreeg van een schietpartij, die zou zijn gepleegd aan het [adres] te Bergen op Zoom. Hij begaf zich met collega [verbalisant 2] ter plaatse en zag ongeveer twintig personen in en rondom [adres] staan. Deze personen riepen dat de verbalisant en zijn collega’s naar binnen moesten gaan en moesten helpen. [verbalisant 1] rende daarop met collega [verbalisant 3] naar binnen in een partytent, die uitmondde in een houten overkapping. Hij zag links in de houten overkapping een persoon staan, die tegen de muur werd gedrukt door andere personen. Deze persoon bleek later schotwonden te hebben. Tevens zag de verbalisant een persoon op een stenen verhoging liggen die net onder zijn buik een wond had zitten. Ook deze wond bleek later een schotwond te betreffen.
In het proces-verbaal van [verbalisant 2] [2] zijn overeenkomstige bevindingen als die van [verbalisant 1] opgenomen. Zo zag hij eveneens bij de woning aan het [adres] de twee gewonde mannen. Eén van de twee mannen hield een kussen tegen zijn buik en schreeuwde van de pijn. Meerdere mensen bekommerden zich om hem. De andere man hield een theedoek tegen zijn buik, op welke doek zich rode vlekken (hoogstwaarschijnlijk bloed) bevonden. Deze gewonden bleken later te zijn [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) en [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ). [verbalisant 2] is daarna op zoek gegaan naar sporen en zag vervolgens twee hulzen in de ingang van de partytent liggen, welke hulzen werden veiliggesteld.
[verbalisant 4] [3] heeft eveneens verklaard dat hij twee hulzen had aangetroffen ter hoogte van de ingang onder de partytent, nadat hij van meerdere aanwezige personen had vernomen dat er bij de ingang van de tent was geschoten.
Omdat de inmiddels gearriveerde ambulancemedewerkers het shirt van één van de gewonde mannen omhoog hadden geschoven, kon [verbalisant 5] [4] zien dat deze man in zijn bovenlichaam, ongeveer 15 centimeter linksboven zijn navel, een wond had. [verbalisant 5] nam tevens waar dat de andere man, die op een bank lag, een verwonding had aan de linker voorzijde in het lichaam, net boven zijn slip.
De gewonde mannen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben aangifte gedaan van het schietincident.
[slachtoffer 1] [5] heeft in zijn aangifte verklaard dat hij met zijn gezin op 27 juni 2015 naar een verjaardagsfeestje was gegaan bij [getuige 9] en [getuige 4] , aan het [adres] te Bergen op Zoom. Op enig moment in de avond zag hij dat [getuige 4] net buiten de partytent stond te praten met een vrouw die hij die dag eerder had gezien en gesproken bij een nabijgelegen speeltuin. Hij liep daarop richting [getuige 4] en zag ineens een zwart pistool voor zich verschijnen. Er werd meteen geschoten in zijn buik. Er werd meermalen geschoten. [slachtoffer 1] werd daarbij geraakt. De schutter stond volgens [slachtoffer 1] op een afstand van ongeveer anderhalf à twee meter van hem vandaan. [slachtoffer 2] hoorde hij daarna nog zeggen “wat doe jij nou”.
[slachtoffer 2] [6] heeft verklaard dat hij die bewuste avond op het feestje een onbekende vrouw met [getuige 4] zag praten. [slachtoffer 1] zou tegen hem hebben gezegd dat dit de vrouw betrof met wie hij eerder woorden had gehad bij het speeltuintje. [slachtoffer 2] zag daarop [slachtoffer 1] naar [getuige 4] en de voor hem onbekende vrouw lopen. Toen zag hij ineens een man aan komen rennen die op [slachtoffer 1] schoot. De schutter schoot met gestrekte arm. [slachtoffer 1] zakte ineen, waarna de man nogmaals op hem schoot. Deze keer in de onderrug van [slachtoffer 1] Vervolgens liep [slachtoffer 2] naar [slachtoffer 1] en de schutter, die nog steeds naast [slachtoffer 1] stond. [slachtoffer 2] zei toen “wat doe jij nou, ga je lopen schieten” of iets dergelijks. De schutter zei: “je moet je kankermuil houden” of iets soortgelijks. Daarop zag [slachtoffer 2] dat de schutter zijn arm naar voren deed in zijn richting. De schutter wees daarbij met zijn pistool in de maagstreek van [slachtoffer 2] en loste een schot. [slachtoffer 2] voelde toen een kogel door zijn buik kronkelen, die stopte in zijn bovenbeen. Deze kogel zit nog altijd in zijn bovenbeen en volgens zijn arts kan deze niet worden verwijderd omdat daardoor meer schade kan worden veroorzaakt.
[slachtoffer 2] heeft verder verklaard dat hij dacht dat de schutter een zwart 9 mm pistool hanteerde.
Van de echtgenote van [slachtoffer 1] , [getuige 14] , werd door [verbalisant 6] [7] de informatie verkregen dat de trauma-arts van het Erasmus Medisch Centrum had verteld dat haar man door twee kogels was geraakt. De kogel die aan de buikzijde het lichaam was ingegaan, is ook aan de buikzijde weer naar buiten gegaan. De andere kogel is aan de rugzijde het lichaam ingegaan en ook aan de rugzijde weer naar buiten gegaan.
In een ontslagbrief van het Erasmus Medisch Centrum [8] is vermeld dat bij [slachtoffer 1] sprake is van een “schotverwonding epigastrio (bovenbuik) en rechter flank” en van “een tweetal schotwonden rug”. Daarnaast ligt er een letselbeschrijving van de GGD [9] , waarin onder meer wordt aangegeven dat één van de kogels een darmperforatie heeft veroorzaakt, die operatief is verholpen.
Ook over [slachtoffer 2] is een letselbeschrijving van de GGD [10] voorhanden, waarin wordt beschreven dat door de behandelend chirurg op een röntgenfoto en CT-scan een kogel is gezien ter plaatse van het rechter dijbeenbot. Daarbij wordt opgemerkt dat de kogel niet is verwijderd. Als conclusie is opgegeven “kogelwond”.
De twee aangetroffen hulzen, met SIN-nummer [nummer 1] en [nummer 2] , werden na het uitgevoerde sporenonderzoek door het Team Forensische Opsporing met een aanvraag tot onderzoek overgedragen aan het NFI [11] . Het NFI [12] heeft in zijn rapport geconcludeerd dat de bevindingen van het vergelijkend hulsonderzoek extreem veel waarschijnlijker zijn wanneer hypothese 1 waar is – dat de hulzen ( [nummer 1] en [nummer 2] ) zijn verschoten met één en hetzelfde vuurwapen – dan wanneer hypothese 2 – dat de hulzen zijn verschoten met twee vuurwapens van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken – waar is. Tevens concludeert het NFI dat de hulzen vermoedelijk zijn verschoten met een semi-automatisch werkend pistool van het kaliber 9 mm Parabellum, merk Glock.
[getuige 1] [13] , die aanwezig was op het feest, heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij op het moment dat hij bier pakte uit de koelkast bij de partytent verdachte zag staan. Verdachte stond eerst op de grens van de straat en de partytent, liep toen de partytent in met een wapen in de hand en begon direct te schieten. De twee mannen uit Schiedam waren het doelwit.
Nadat verdachte op de eerste man had geschoten, liep de andere, tweede man naar verdachte toe. Die man zei: “wat doe je nou” en deed een paar stappen naar voren. Daarna schoot verdachte op deze man, volgens [getuige 1] ‘ [slachtoffer 2] ’ geheten. Na het schieten zag [getuige 1] dat verdachte hulzen opraapte en naar buiten liep.
Een andere feestganger, getuige [getuige 6] [14] , heeft tegenover de politie verklaard dat zij tijdens het feest knallen hoorde en een seconde later een pistool zag. Zij zag dat verdachte degene was die dat pistool vasthield. Na de knallen ging [slachtoffer 1] door zijn knieën. Hij was meerdere keren geraakt. Daarna kwam een tweede man, [slachtoffer 2] , aanlopen. [getuige 6] hoorde deze man tegen verdachte zeggen: “Wat doe jij nou”. Verdachte reageerde daarop met de woorden: “Jij moet ook je bek houden”. [getuige 6] zag toen dat verdachte [slachtoffer 2] neerschoot. Verdachte loste daarbij één schot. [slachtoffer 2] kromp ineen. Hij was zichtbaar geraakt door het schot. Voorts zegt [getuige 6] gezien te hebben dat verdachte op ongeveer één meter afstand stond van [slachtoffer 1] op het moment dat hij op hem schoot. Toen verdachte [slachtoffer 2] neerschoot, stond hij op één à anderhalve meter afstand.
Vaststelling
Op grond van het vorenstaande, in onderlinge samenhang bezien, kan worden vastgesteld dat een schietpartij heeft plaatsgevonden, waarbij eerst op [slachtoffer 1] en vervolgens op [slachtoffer 2] is geschoten ten gevolge waarvan zij gewond zijn geraakt.
Op basis van de opsporingsgegevens aangaande het aantreffen van de hulzen, in combinatie bezien met het munitieonderzoek van het NFI, kan voorts worden geconcludeerd dat met één pistool is geschoten.
Gelet op de aangehaalde getuigenverklaringen van [getuige 6] en [getuige 1] is tevens vast komen te staan dat verdachte de schutter is geweest.
De raadsvrouw heeft een schriftelijke verklaring van 12 september 2017 overgelegd, die door haar namens verdachte is opgesteld en ogenschijnlijk door verdachte is ondertekend. In deze verklaring wordt door verdachte erkend dat hij de schutter is geweest bij de bewuste schietpartij. De rechtbank stelt vast dat verdachte vanaf het schietincident voortvluchtig is en ondanks de vele inspanningen van opsporingsdiensten niet is te traceren. Hij heeft dan ook geen verklaring over het hem tenlastegelegde afgelegd tegenover de politie of rechter-commissaris, en is ook niet bij de inhoudelijke behandeling van de zaak aanwezig geweest. De verklaring dateert bovendien van ruim twee jaren na de pleegdatum. Gelet op de overige beschikbare verklaringen zal de rechtbank deze schriftelijke verklaring dan ook (vooralsnog) buiten beschouwing laten.
Kwalificatie; opzet; voorbedachten rade
De vraag die zich voordoet is of de handelingen van verdachte als een poging tot moord dan wel als een poging tot doodslag zijn aan te merken.
Met het oog op het voor moord en doodslag vereiste bestanddeel ‘opzet’ heeft de rechtbank in het bijzonder de volgende concrete handelingen in ogenschouw genomen. Verdachte heeft, blijkens de verklaringen van [slachtoffer 1] en [getuige 6] , vanaf zeer korte afstand op de slachtoffers geschoten. Hoewel bij [slachtoffer 2] de kogel in zijn been is geëindigd, kan uit de aangiften en de medische informatie worden afgeleid dat verdachte bij beide slachtoffers het pistool op de buikstreek heeft gericht, waar zich verscheidene vitale lichaamsdelen en slagaders bevinden. Het is een feit van algemene bekendheid dat door het schieten op dergelijke vitale lichaamsdelen en slagaders dodelijk letsel kan ontstaan. De slachtoffers hadden dus dodelijk kunnen worden getroffen. De rechtbank stelt vast dat verdachte meermalen heeft geschoten. Hij heeft [slachtoffer 1] tweemaal geraakt en [slachtoffer 2] eenmaal. Op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van deze beschreven handelingen van verdachte lijdt het naar het oordeel van de rechtbank geen twijfel dat verdachte doelbewust heeft gehandeld en dat zijn opzet was gericht op het doden van de slachtoffers. Het (vol) opzet kan dan ook ten aanzien van beide slachtoffers worden bewezen.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’, dat vereist is voor de kwalificatie moord, moet volgens vaste jurisprudentie vast komen te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Hij moet de gelegenheid hebben gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap hebben gegeven. Bij uitstek is een weging en waardering van de concrete omstandigheden van belang. Ondanks dat verdachte voldoende tijd heeft kunnen hebben om na te denken, kunnen contra-indicaties bestaan om voorbedachte raad aan te nemen, zoals een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering van de daad.
Uit het dossier volgt dat er kennelijk voorafgaand aan het schietincident een ruzie is geweest tussen twee kinderen in het eerder genoemde speeltuintje, dat nabij het feestadres aan het [adres] is gesitueerd. Deze kinderen zouden het zoontje van een zus van verdachte en het dochtertje van [slachtoffer 1] betreffen. Deze kinderruzie is later in het speeltuintje uitgemond in een woordenwisseling tussen [slachtoffer 1] en de desbetreffende zus en/of een andere zus van verdachte. Uit getuigenverklaringen is op te maken dat bij deze woordenwisseling door een zus van verdachte zou zijn gezegd dat zij er een man bij zou roepen. Daarna, toen [slachtoffer 1] zich al weer enige tijd op het feestadres bevond, bleek dat de zussen van verdachte naar de partytent waren gegaan. Even later verscheen verdachte aldaar met zijn pistool en schoot hij direct op [slachtoffer 1] .
Uit deze concrete omstandigheden kan worden gedestilleerd dat de woordenwisseling tussen ouders van de kinderen de aanleiding is geweest voor verdachte om (al dan niet samen met zijn zussen) verhaal te gaan halen bij [slachtoffer 1] . Op grond van het dossier kan immers niet worden vastgesteld dat er een andere reden voor de schietpartij is geweest. Ogenschijnlijk was zijn pistool al doorgeladen bij aankomst, nu verdachte direct schoten loste en niemand heeft gezien dat hij zijn pistool eerst doorlaadde.
Naast deze feiten en omstandigheden zijn in het dossier echter onvoldoende aanwijzingen aanwezig om aan te nemen dat verdachte enig vooropgezet plan heeft gehad om [slachtoffer 1] van het leven te beroven. Onduidelijk is gebleven of en in hoeverre hij de gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn (voorgenomen) daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. De verklaringen van de aangevers en getuigen konden immers geen inzicht geven in wat voor en ten tijde van de eerste schiethandeling gericht op [slachtoffer 1] in verdachte is omgegaan. Verdachte heeft ervoor gekozen tegenover de politie dan wel de rechtbank geen verklaring af te leggen over de feiten, zodat de rechtbank ook om die reden geen inzicht heeft gekregen in de gedachten die verdachte heeft gehad voorafgaande aan het schieten. Er is weliswaar een schriftelijke verklaring, maar verdachte is over deze verklaring niet bevraagd kunnen worden.
Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van de poging tot moord op [slachtoffer 1] .
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat verdachte ook vrijgesproken dient te worden van de tenlastegelegde poging tot moord op [slachtoffer 2] . Voor wat betreft dit feit is namelijk evenmin vast te stellen dat er sprake is geweest van een voorgenomen daad om [slachtoffer 2] van het leven te beroven. De rechtbank heeft daarbij in ogenschouw genomen dat er geen feitelijke aanknopingspunten voorhanden zijn die erop duiden dat verdachte verhaal zou willen halen bij [slachtoffer 2] . De omstandigheid dat de schiethandeling jegens [slachtoffer 2] snel volgde op de schiethandeling jegens [slachtoffer 1] , behelzend een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering, zou een contra-indicatie kunnen vormen om voorbedachten rade aan te nemen.
Conclusie
Tegen de achtergrond van het voorgaande kunnen de handelingen van verdachte worden gekwalificeerd als poging tot doodslag, zowel met betrekking tot [slachtoffer 1] als met betrekking tot [slachtoffer 2] . De feiten 1 primair en 2 primair kunnen derhalve wettig en overtuigend worden bewezen, met dien verstande dat het bestanddeel ‘met voorbedachten rade’ niet bewezen is.
Nadere verweren/verzoeken van de verdediging
Door de raadsvrouw is betoogd, met het oog op de waarheidsvinding, dat evenwichtig en volledig forensisch onderzoek in deze zaak ontbreekt. Zo ontbreken onderzoeken aan de kledingstukken van de aangevers en naar de plaats en richting van de inschot- en uitschotbanen aan de lichamen van de aangevers. De raadsvrouw spreekt in dit verband van een onherstelbaar vormverzuim ex artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De mogelijkheden om tegenonderzoeken te verrichten en ondersteuning te vinden voor de door verdachte beschreven toedracht zouden de verdediging zijn ontnomen. De onschuldpresumptie, zoals bedoeld in artikel 6 Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM), is daarmee volgens de raadsvrouw geschonden. Als enig aanvaardbaar rechtsgevolg heeft de raadsvrouw verzocht aan deze gebreken algehele bewijsuitsluiting te verbinden en verdachte om die reden vrij te spreken.
Ter zitting heeft de officier van justitie uiteengezet dat politieambtenaren van Team Forensische Opsporing ter plaatse zijn geweest en summier maar gedegen onderzoek hebben verricht. Daarbij zijn twee hulzen veiliggesteld, die zijn onderzocht door het NFI. In een schutting is op een later moment een verschoten projectiel aangetroffen, waarnaar eveneens (vergelijkend) munitieonderzoek is verricht. Vermoedelijk middels ricochet is de kogel in de schutting terecht gekomen. Een aangetroffen bebloede trui op de plaats delict is niet onderzocht, omdat deze mogelijk zou zijn gemanipuleerd en niet duidelijk is geworden door wie deze trui is gedragen. De officier van justitie stelt tevens dat de lichamen van de slachtoffers niet nader zijn onderzocht, omdat zij onmiddellijk naar het ziekenhuis zijn overgebracht en zij daar levensreddende operaties en onderzoeken hebben ondergaan. Om diezelfde reden heeft de politie evenmin onderzoek kunnen verrichten naar de kledingstukken van de slachtoffers. De officier van justitie geeft verder aan dat het uitvoeren van een onderzoek aan het wapen niet mogelijk is geweest, omdat verdachte het wapen heeft weggemaakt. Ook is gezien dat verdachte na het schieten hulzen heeft opgeraapt en meegenomen. Naar deze hulzen kon dus geen munitieonderzoek worden verricht. Voorts wordt erop gewezen dat de raadsvrouw in de gelegenheid is gesteld een aantal getuigen bij de rechter-commissaris te bevragen. In de optiek van de officier van justitie is geen sprake van een onherstelbaar vormverzuim.
De rechtbank volgt de visie van de officier van justitie, gezien de door haar gegeven mondelinge toelichting op het voorbereidend onderzoek. De rechtbank is van oordeel dat, voor zover uitvoerbaar, grondig en zorgvuldig forensisch onderzoek is verricht, ongeacht het feit dat de nadruk in het uitgebreide dossier is komen te liggen op de bevindingen van verscheidende verbalisanten die na het schietincident ogenblikkelijk ter plaatse zijn geweest, alsmede op de vele verklaringen van (ook minderjarige) getuigen. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat geen geschreven of ongeschreven strafvorderlijke vormvoorschriften bestaan die de politie of het Openbaar Ministerie ertoe verplichten bepaalde forensische onderzoeken uit te voeren waarvoor tevens geldt dat de resultaten daarvan moeten worden toegevoegd aan het procesdossier. De rechtbank concludeert dan ook dat, gelet op de aard en de omvang van het voorbereidend onderzoek en de alleszins aanvaardbare wijze waarop dit onderzoek heeft plaatsgevonden, zoals daarvan uit het dossier blijkt, geen vormverzuim aan de orde is zoals bedoeld in artikel 359a Sv.
De raadsvrouw heeft daarnaast de mogelijkheid gehad op adequate wijze de verdediging te voeren tegen de tenlastegelegde verwijten, waarbij zij ook in de gelegenheid is gesteld getuigenverhoren bij de rechter-commissaris bij te wonen en de getuigen te bevragen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om aan te nemen dat een inbreuk is gemaakt op de in artikel 6 EVRM vervatte waarborg van een eerlijk proces.
Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.
De raadsvrouw heeft bij pleidooi voorwaardelijk verzocht een reeks getuigen nader te horen, indien de rechtbank gebruik maakt van de verklaringen van deze getuigen voor het bewijs. De verzochte getuigen zijn volgens de raadsvrouw allen ooggetuigen van het schietincident, die daarover anders verklaren dan verdachte.
De rechtbank wijst dit verzoek af, gelet op het feit dat deze getuigen kort na het schietincident reeds door de politie zijn gehoord en hebben verklaard wat zij hebben waargenomen. In de omstandigheid dat hun lezing mogelijk anders is dan die van verdachte (die er echter voor heeft gekozen geen mondelinge verklaring af te leggen tegenover de politie en/of de rechtbank), kan geen grond worden gevonden voor het oordeel dat het nogmaals horen van de getuigen noodzakelijk en redelijkerwijs in het belang van de verdediging moet worden geacht.
Het verzoek van de raadsvrouw wordt voorts afgewezen, omdat de rechtbank de desbetreffende getuigenverklaringen niet voor het bewijs heeft gebezigd.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1:
hijop
of omstreeks27 juni 2015 te Bergen op Zoom ter uitvoering van het
door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk
en al dan niet met voorbedachten
rade[slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet
en na kalm
beraad en rustig overlegvanaf een (zeer) korte afstand meermalen
, althans
eenmaal,met een vuurwapen
op/in de buik en
/ofde rug
, althans op/in het
bovenlichaam,van die [slachtoffer 1] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2:
hijop
of omstreeks27 juni 2015 te Bergen op Zoom ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk
en al dan niet met
voorbedachten rade[slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet
en
na kalm beraad en rustig overlegvanaf een (zeer) korte afstand met een
vuurwapen op
/inde buik
en/of de lies, althans op/in het lichaam,van die
[slachtoffer 2] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf
niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Noodweer dan wel noodweerexces?
De raadsvrouw heeft een beroep gedaan op noodweer en verwijst daarbij naar een schriftelijke verklaring die door haar namens verdachte is opgesteld, waarin het scenario van de schietpartij volgens verdachte wordt geschetst. De rechtbank merkt deze verklaring aan als een geschrift, zoals bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5, Sv. Volgens de verdediging is verdachte voorafgaand aan de schietpartij bij de partytent fysiek klem gezet, geïntimideerd, beetgepakt en geslagen door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Omdat verdachte niet los kon komen uit de ontstane worsteling, pakte hij het wapen om daarmee aanvankelijk [slachtoffer 1] tegen het hoofd te slaan. Uiteindelijk werd door verdachte met het wapen geschoten. De verdediging meent dat er sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich mocht verdedigen.
De rechtbank heeft de inhoud van het relaas van verdachte afgezet tegen de verklaringen van [getuige 15] , en [getuige 16] , zijnde de zus van verdachte en haar partner. Zij zijn de enige getuigen die de verklaring van verdachte grotendeels ondersteunen. Volgens beide getuigen zou [slachtoffer 1] de agressor zijn geweest, die verdachte direct zou hebben aangevlogen, geslagen. Er zou sprake zijn geweest van duw- en trekwerk tussen de drie mannen. [getuige 15] zegt dat verdachte zich daarbij verweerde.
In dit verband heeft de rechtbank ook acht geslagen op de verklaringen van de minderjarige getuigen [getuige 12] en [getuige 3] . Zij spreken allebei weliswaar over vechten dan wel duwen tussen verdachte en [slachtoffer 1] , maar zij zagen als eerste verdachte slaan of duwen, en niet [slachtoffer 1] . Opvallend is dat deze getuigen tevens aangeven dat verdachte – nadat hij had geslagen of geduwd en [slachtoffer 1] daarop reageerde met een klap of duw – al meteen zijn pistool pakte en schoot. Dat [slachtoffer 2] zich ook op enigerlei wijze met dit handgemeen zou hebben bemoeid, blijkt niet uit de verklaringen van deze minderjarige getuigen.
In dit licht hecht de rechtbank meer waarde aan de verklaringen van deze minderjarige getuigen, die met alle waarborgen omkleed in een studio zijn gehoord, dan aan de verklaringen van de zus van verdachte en haar partner. Laatstgenoemde verklaringen zijn immers andersluidend dan de verklaringen van de overige getuigen. Daarnaast hebben deze getuigen hun verklaringen pas op 20 september 2018 afgelegd bij de rechter-commissaris, zodat zij ruim de tijd hebben gehad om eventueel zaken op elkaar af te stemmen. Het is bovendien niet ondenkbaar dat zij zich als familie achter verdachte scharen.
De rechtbank merkt de schriftelijke verklaring van verdachte daarmee als niet geloofwaardig aan, nu het door hem geschetste scenario geen (objectieve) ondersteuning vindt in de getuigenverklaringen waaraan de rechtbank (meer) waarde hecht, dan wel in de overige stukken.
Op basis van de onder 4.3 aangehaalde bewijsmiddelen – aldus niet op basis van de verklaring van verdachte – overweegt de rechtbank ten aanzien van het beroep op noodweer dat verdachte zelf de confrontatie met [slachtoffer 1] heeft opgezocht, waarbij hij een pistool heeft meegenomen. Naast [getuige 6] en [getuige 1] hebben ook de meeste andere getuigen verklaard dat door verdachte direct – en niet na een daaraan voorafgaande schermutseling –in of bij de partytent op [slachtoffer 1] is geschoten. Uit de stukken is voorts niet op te maken dat verdachte zich in een zodanige situatie bevond dat hij geen andere keuze had dan om zijn vuurwapen te gebruiken. Niets duidt op een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding; dat hij eerst door een ander zou zijn belaagd of dreigde te worden belaagd. De gedragingen van verdachte kunnen dan ook niet als verdedigend maar – naar de kern bezien – eerder als aanvallend worden bestempeld.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte de hem verweten gedraging niet heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van zijn eigen of een anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor.
De raadsvrouw heeft voorts een beroep gedaan op noodweerexces.
Noodweerexces kan in beeld komen bij een ‘overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging’. Nu naar het oordeel van de rechtbank de noodzaak tot verdediging niet aan de orde is geweest, kan ook het beroep op noodweerexces niet slagen.
Putatief noodweer?
De raadsvrouw heeft het verweer opgeworpen dat verdachte abusievelijk in de veronderstelling heeft verkeerd dat hij zich heeft moeten verdedigen, omdat zijn dan wel andermans leven in gevaar was. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte wellicht heeft gedwaald in die gedachte, omdat hij zich vanwege de herdenking van zijn overleden broer in diezelfde periode in een emotionele gemoedstoestand bevond, de ervaring met zich droeg van een gewelddadige overval op een oom in dezelfde buurt als het [adres] en een bepaalde verwachting had naar aanleiding van een telefoontje over gevaar dat zou dreigen en hem bij [adres] deed verschijnen.
Zonder iets af te doen aan de begrijpelijke emotionele toestand van verdachte vanwege zijn overleden broer, overweegt de rechtbank als volgt. Als de rechtbank de lezing van de verdediging zou volgen en verdachte daadwerkelijk een bericht had gehad dat er acuut gevaar dreigde, dan bleek dit gevaar al te zijn geweken op het moment dat verdachte bij de partytent aankwam. Er was immers geen enkele reden om te veronderstellen dat hij zelf in gevaar was of dat hij een ander moest verdedigen. Behoudens zijn eigen verklaring is er geen enkel objectief aanknopingspunt voorhanden dat de lezing van verdachte daaromtrent onderschrijft. Bovendien gaat de rechtbank van het scenario uit, zoals onder 4.3 is omschreven, dat verdachte zelf verhaal wilde halen en dat aan zijn optreden een andere aanleiding ten grondslag lag. Derhalve faalt het beroep op putatief noodweer.
De rechtbank concludeert tot slot dat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 12 jaar, met name rekening houdend met de ernst van de feiten en de gevolgen die de feiten voor beide slachtoffers hebben gehad en nog steeds hebben. Daarnaast heeft zij in het nadeel van verdachte zijn vluchtgedrag in aanmerking genomen, waarmee hij op generlei wijze de verantwoordelijkheid van zijn daden heeft genomen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte geen relevante strafdocumentatie heeft, dat hij leeft in een bedreigende situatie met angst voor represailles, dat zijn relatie sinds het schietincident is verbroken en zijn kinderen het sindsdien moeilijk hebben op school. Tevens heeft zij, in het kader van het gelijkheidsbeginsel ex artikel 6 EVRM, gewezen op de straftoemeting in een aantal recente uitspraken aangaande (pogingen tot) moord of doodslag.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft geprobeerd op een feestje achtereenvolgens [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van het leven te beroven door van zeer korte afstand met een pistool in hun richting te schieten. [slachtoffer 1] is in zijn buik en in zijn rug geraakt, waarbij zijn darm is geperforeerd. Verdachte heeft [slachtoffer 2] getroffen, via de buikstreek, in zijn bovenbeen. Het risico dat de slachtoffers dit optreden van verdachte met hun leven hadden moeten bekopen, is allerminst denkbeeldig. Verdachte heeft de lichamelijke en geestelijke integriteit van de slachtoffers dan ook in ernstige mate geschonden.
De echtgenote van [slachtoffer 1] heeft ter zitting een schriftelijke slachtofferverklaring voorgelezen, waarin zij aangeeft dat door toedoen van verdachte het leven van dit slachtoffer en zijn gezin ingrijpend is veranderd, “volledig op zijn kop is gezet”. [slachtoffer 1] heeft niet alleen (blijvend) fysiek letsel opgelopen, maar heeft de afgelopen periode eveneens velerlei psychische klachten ondervonden. Hij is dan ook zowel vanwege de schotwonden als vanwege de verwerking van het trauma meermalen opgenomen geweest in een ziekenhuis of zorginstelling. Blijkens medische informatie is bij [slachtoffer 1] de diagnose van een posttraumatische stress-stoornis gesteld. [slachtoffer 1] is nog steeds nauwelijks in staat om betaalde arbeid te verrichten en om klusjes en huishoudelijk werk te doen in en rond het huis. Hij moet zelfs met de dagelijkse dingen worden geholpen.
[slachtoffer 2] heeft wegens zijn schotwond een korte ziekenhuisopname gehad, heeft na zijn ontslag uit het ziekenhuis nog vijf weken moeten revalideren en heeft gedurende die periode niet kunnen werken, gezien de toelichting bij de ingediende schadevordering. De kogel is niet uit zijn been verwijderd. Volgens de medische informatie is het onzeker of de aanwezige kogel nog tot klachten gaat leiden. [slachtoffer 2] zal verder moeten leven met de zware psychische belasting dat zijn leven bijna onverwacht tot een einde was gekomen. Telkens als [slachtoffer 2] door een detectiepoort loopt, zal hij ongewild worden herinnerd aan de schietpartij en daarmee aan verdachte.
De rechtbank merkt, gelet op het vorenstaande, het handelen van verdachte als uiterst verwerpelijk aan.
De rechtbank tilt tevens zwaar aan de omstandigheid dat de schietpartij plaatsvond tijdens een verjaardagsfeest, waar naast de slachtoffers veel andere genodigden – waaronder ook jonge kinderen – in een kleine ruimte en op korte afstand van elkaar aanwezig waren. Het gevaar dat ook andere personen met een kogel van verdachte hadden kunnen worden geraakt, is reëel. Deze gebeurtenis zal in elk geval een onuitwisbare indruk op de aanwezige feestvierders hebben gemaakt en hun gevoel van veiligheid hebben aangetast.
Tevens is uit het dossier bekend geworden dat zich meerdere gasflessen bevonden in de feestruimte. Het is mogelijk dat een kogel die een gasfles treft, een grote ontploffing veroorzaakt.
Het behoeft geen betoog dat naast het aantal (direct) betrokken personen ook de samenleving ernstig is geschokt door de onderhavige feiten. Dergelijke gewelddadige feiten, waarbij een mensenleven niet meer lijkt te tellen, worden in hoge mate verafschuwd.
Verdachte wilde kennelijk verhaal gaan halen bij [slachtoffer 1] . De aanleiding was ogenschijnlijk enkel gelegen in een ruzie over het gooien van een bal tussen twee kinderen. Verdachte koos er in die situatie voor om een wapen ter hand te nemen en te gebruiken. Hij heeft bij de mogelijke consequenties van zijn handelen vermoedelijk niet stil gestaan; noch bij het leed van de slachtoffers, noch – gelet op het betoog van zijn raadsvrouw – bij het leed van zijn eigen familie.
De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, voor zover deze ter zitting naar voren zijn gebracht.
Verdachte heeft een relatief gering justitieel verleden en is niet eerder veroordeeld ter zake van geweldsdelicten.
Ten nadele van verdachte betrekt de rechtbank in haar oordeel dat verdachte na de schietpartij is gevlucht en onvindbaar is gebleken, waarmee hij zijn verantwoordelijkheid ontloopt en de confrontatie met zijn eigen daden en met het leed van de slachtoffers vermijdt.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het opleggen van een langdurige vrijheidsbenemende straf, met welke straf met name de strafdoelstellingen van vergelding en algemene preventie zijn gediend. De rechtbank zal een hogere gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd voor de door haar bewezen geachte feiten. De officier van justitie ging bij haar eis immers uit van een bewezenverklaarde poging tot moord op [slachtoffer 1] en een bewezen verklaarde poging tot doodslag op [slachtoffer 2] . De rechtbank komt tot de bewezenverklaring van twee pogingen doodslag. Voor deze feiten zijn in de wet lagere straffen voorzien. De rechtbank heeft bij de bepaling van de straf acht geslagen op de straffen die eerder in soortgelijke zaken zijn opgelegd, waarbij ook sprake is van twee slachtoffers. De rechtbank zal verdachte veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 jaar.

7.De benadeelde partijen

7.1
De benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 137.324,00 voor feit 1. De benadeelde is ter zitting bijgestaan door de raadslieden mr. T.K.A.B. Eskes, advocaat te Dordrecht, en mr. P. Meijer, advocaat te Rotterdam.
Blijkens de schadestaat en de onderbouwing daarvan worden de volgende schadeposten onderscheiden:
1. beschadigde zaken (kleding) € 135,00
2. ziekenhuisverblijf (2015 en 2016, 45 dagen à € 28,00 per dag) € 1.260,00
3. eigen bijdrage ziektekosten (2015 t/m 2017) € 1.421,00
4. reiskosten (vanaf 27 juni 2015, benzine en parkeerkosten) € 1.734,00
5. huishoudelijke hulp (2015 t/m 2017, 3 uur per week à € 9,00 per dag)€ 3.051,00
6. specifieke kosten (gemiste vakantie/voorstelling, oppaskosten) € 8.714,00
7. verlies zelfwerkzaamheid (2 jaren à € 1.140,00 per jaar) € 2.280,00
8. verlies aan arbeidsvermogen (2015 t/m 2017) € 86.476,00
9. smartengeld € 30.000,00
10. proceskosten € 904,00
11. wettelijke rente € 1.349,00
__________ +
totaal € 137.324,00
Tevens is verzocht verdachte een contactverbod voor deze benadeelde partij op te leggen.
De officier van justitie acht de vordering tot schadevergoeding geheel voor toewijzing vatbaar. Gelet op de onvoorwaardelijke gevangenisstraf die is gevorderd (en wordt opgelegd), acht zij het thans juridisch niet mogelijk om een contactverbod in een strafrechtelijk kader op te leggen. Te zijner tijd kan vanuit het Openbaar Ministerie worden geadviseerd om een contactverbod als voorwaarde te verbinden aan een eventuele voorwaardelijke invrijheidstelling.
De raadsvrouw stelt zich primair op het standpunt dat vanwege de hoogte van de gevorderde bedragen en de grote hoeveelheid aangeleverde stukken de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding tot gevolg heeft, zodat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Subsidiair heeft zij opgeworpen dat, nu het causaal verband ontbreekt tussen het tenlastegelegde feit en de opgegeven schade, de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard ter zake van de navolgende posten: huishoudelijke hulp, specifieke kosten, verlies zelfwerkzaamheid, verlies aan arbeidsvermogen.
Anders dan door de raadsvrouw is betoogd, is de rechtbank van oordeel dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De enkele hoogte van de vordering en het aantal daarbij overgelegde stukken levert nog niet een dergelijke onevenredigheid op. De vordering leent zich dus voor behandeling in deze strafzaak.
De rechtbank is van oordeel dat de posten 1 tot en met 5 en 7, 8 en 10 materiële schade omvatten die een rechtstreeks gevolg zijn van het bewezen verklaarde feit. Anders dan de raadsvrouw acht de rechtbank dan ook het causaal verband aanwezig betreffende de posten huishoudelijke hulp, verlies zelfwerkzaamheid en verlies aan arbeidsvermogen.
Niet is betwist dat de benadeelde vóór het schietincident heeft meegeholpen in de huishouding en hij vanwege dit incident niet meer in staat is geweest om huishoudelijke taken op zich te nemen. Evenmin is betwist dat de benadeelde een eigen woning bezit, waarvoor hij vóór het incident (onderhouds)klussen heeft verricht. Het is aannemelijk geworden dat de benadeelde de taken in huis die hij eerst zelf kon verrichten, heeft moeten uitbesteden. De fysieke en psychische beperkingen die het incident voor de benadeelde hebben veroorzaakt, zijn uitgebreid onderbouwd.
Op grond van de ontstane beperkingen, veroorzaakt door het incident, acht de rechtbank ook het causaal verband aanwezig voor wat betreft het verlies van arbeidsvermogen, post 8. De opgegeven schade is voldoende aannemelijk gemaakt voor de jaren 2015 en 2016. Nu mr. Meijer ter zitting heeft aangegeven dat er in 2017 enige winst is behaald met het bedrijf van de benadeelde, gaat de rechtbank er vanuit dat de benadeelde in dat jaar een aantal werkzaamheden heeft kunnen hervatten. De schade voor 2017 zal de rechtbank dan ook begroten op de helft van het opgegeven bedrag, te weten op € 17.810,00. De hoogte van deze schadepost is door de raadsvrouw verder niet betwist.
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende duidelijkheid bestaat over de specifieke kosten gemiste vakantie/voorstelling en oppaskosten, post 6. Uit de aanwezige specificatie is niet op te maken in hoeverre deze kosten samenhangen met het incident, zoals ook door de raadsvrouw van verdachte is aangevoerd. Deze schadepost is niet voor toewijzing vatbaar.
Volgens vaste jurisprudentie is het gangbaar om voor de wettelijke rente geen vast bedrag in te vullen, maar uit te gaan van de rente die wordt berekend vanaf de pleegdatum tot aan de dag dat de vordering wordt voldaan.
Voorts is het gebruikelijk om de proceskosten afzonderlijk te vermelden.
De raadsman heeft met betrekking tot het gevorderde bedrag aan smartengeld aangevoerd dat bij het slachtoffer kan worden gesproken van geestelijk en lichamelijk letsel, en aantasting in de persoon. Hij baseert de vordering op een bedrag dat moet worden toegekend per geschonden mensenrecht. Ter onderbouwing wijst de raadsman onder meer op het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 26 april 2013 (ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ8885). Hoewel aan de raadsman kan worden toegegeven dat de ontwikkeling op het gebied van de toekenning van smartengeld niet stilstaat, volgt de rechtbank de raadsman niet in zijn redenering dat vergoeding moet worden toegekend per geschonden mensenrecht. Zij vindt in de aangehaalde jurisprudentie geen aanknopingspunt hiervoor.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat de benadeelde partij ten gevolge van dit feit immateriële schade heeft geleden. Gezien hetgeen in soortgelijke zaken wordt toegewezen, stelt zij de schade tot nu toe vast op een bedrag van € 10.000,00. Voor het overige zal zij de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren.
De rechtbank komt aldus tot de volgende berekening van de geleden schade:
1. beschadigde zaken € 135,00
2. ziekenhuisverblijf € 1.260,00
3. eigen bijdrage ziektekosten € 1.421,00
4. reiskosten € 1.734,00
5. huishoudelijke hulp € 3.051,00
7. verlies zelfwerkzaamheid € 2.280,00
8. verlies aan arbeidsvermogen (2015 t/m 2017) € 68.666,00
9. smartengeld € 10.000,00
__________ +
totaal € 88.547,00
(afzonderlijk te vermeerderen met de proceskosten ad € 904,00 en de wettelijke rente)
Dit schadebedrag is voldoende aannemelijk gemaakt. De rechtbank acht verdachte aansprakelijk voor die schade en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige acht de rechtbank het gevorderde bedrag onvoldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de benadeelde partij daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Ten aanzien van het verzochte contactverbod overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt bij de beoordeling van de vordering tot schadevergoeding anders dan in geld voorop dat zij ingevolge artikel 6:103 van het Burgerlijk Wetboek op vordering van de benadeelde partij schadevergoeding kan toekennen in andere vorm dan betaling van een geldsom. Nog daargelaten de vraag of een contactverbod een vorm van schadevergoeding is als bedoeld in voornoemd artikel, is de rechtbank van oordeel dat de vordering op dit punt onvoldoende is onderbouwd, nu er om te beginnen geen concrete aanwijzingen zijn dat verdachte met de benadeelde in contact zal treden. Uit het onderzoek ter terechtzitting is ook niet gebleken dat verdachte in de periode vanaf de pleegdatum tot de zittingsdatum (bijna drieënhalf jaar) contact heeft gezocht met de benadeelde of zijn gezin. De vordering wordt op dit punt niet-ontvankelijk verklaard.
7.2.
De benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 13.408,00 voor feit 2. De benadeelde is ter zitting bijgestaan door de raadslieden mr. T.K.A.B. Eskes, advocaat te Dordrecht en mr. P. Meijer, advocaat te Rotterdam.
Blijkens de schadestaat en de onderbouwing daarvan worden de volgende schadeposten onderscheiden:
1. beschadigde zaken (kleding) € 100,00
2. reiskosten (vervoer ziekenhuis) € 56,00
3. eigen bijdrage ziektekosten € 362,00
4. verlies aan arbeidsvermogen (2015, 5 weken) € 4.149,00
5. smartengeld € 7.500,00
6. proceskosten € 904,00
7. wettelijke rente € 337,00
__________ +
totaal € 13.408,00
Tevens is verzocht verdachte een contactverbod voor deze benadeelde partij op te leggen.
De officier van justitie acht de vordering tot schadevergoeding geheel voor toewijzing vatbaar. Gelet op de onvoorwaardelijke gevangenisstraf die is gevorderd (en wordt opgelegd), acht zij het thans juridisch niet mogelijk om een contactverbod in een strafrechtelijk kader op te leggen. Te zijner tijd kan vanuit het Openbaar Ministerie worden geadviseerd om een contactverbod als voorwaarde te verbinden aan een eventuele voorwaardelijke invrijheidstelling.
De raadsvrouw stelt zich primair op het standpunt dat vanwege de hoogte van de gevorderde bedragen en de grote hoeveelheid aangeleverde stukken de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding tot gevolg heeft, zodat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Subsidiair heeft zij opgeworpen dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard ter zake van de post verlies aan arbeidsvermogen, nu het causaal verband ontbreekt tussen het tenlastegelegde feit en de opgegeven schade.
Anders dan door de raadsvrouw is betoogd, is de rechtbank van oordeel dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De enkele hoogte van de vordering en het aantal daarbij overgelegde stukken levert nog niet een dergelijke onevenredigheid op. De vordering leent zich dus voor behandeling in deze strafzaak.
De rechtbank is van oordeel dat de opgegeven schadeposten tot een bedrag van € 9.667,00 een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, waarvan € 4.667,00 ter zake van materiële schade en € 5.000,00 ter zake van immateriële schade, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. De gevorderde € 56,00 aan reiskosten begrijpt de rechtbank aldus dat bedoeld is te vorderen een bedrag aan ziekenhuisverblijf. Het gevorderde acht zij tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen. Tevens wordt de toegewezen vordering vermeerderd met de wettelijke rente, maar daarbij wordt uitgegaan van de rente vanaf de pleegdatum tot aan de dag dat de vordering wordt voldaan. Voorts worden de proceskosten toegewezen, die afzonderlijk in het dictum zullen worden vermeld.
Dit betekent dat de rechtbank met betrekking tot het verlies aan arbeidsvermogen, anders dan de raadsvrouw, het causaal verband tussen deze kosten en het incident voldoende aangetoond acht. De benadeelde heeft blijkens de toelichting bij de vordering na de ziekenhuisopname, als gevolg van het schietincident, vijf weken moeten revalideren en heeft in dezelfde periode zijn werkzaamheden in de bouw niet kunnen uitvoeren. Deze periode en de daarbij opgegeven schade komen de rechtbank niet onredelijk voor.
De raadsman heeft met betrekking tot het gevorderde bedrag aan smartengeld aangevoerd dat bij het slachtoffer kan worden gesproken van geestelijk en lichamelijk letsel, en aantasting in de persoon. Hij baseert de vordering op een bedrag dat moet worden toegekend per geschonden mensenrecht. Ter onderbouwing wijst de raadsman onder meer op het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 26 april 2013 (ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ8885). Hoewel aan de raadsman kan worden toegegeven dat de ontwikkeling op het gebied van de toekenning van smartengeld niet stilstaat, volgt de rechtbank de raadsman niet in zijn redenering dat vergoeding moet worden toegekend per geschonden mensenrecht. Zij vindt in de aangehaalde jurisprudentie geen aanknopingspunt hiervoor.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat de benadeelde partij ten gevolge van dit feit immateriële schade heeft geleden. Gezien hetgeen in soortgelijke zaken wordt toegewezen, stelt zij de schade tot nu toe vast op een bedrag van € 5.000,00. Voor het overige zal zij de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren.
De rechtbank komt aldus tot de volgende berekening van de geleden schade:
1. beschadigde zaken € 100,00
2. ziekenhuisverblijf € 56,00
3. eigen bijdrage ziektekosten € 362,00
4. verlies aan arbeidsvermogen € 4.149,00
5. smartengeld € 5.000,00
__________ +
totaal € 9.667,00
(afzonderlijk te vermeerderen met de proceskosten ad € 904,00 en de wettelijke rente)
Voor het overige acht de rechtbank het gevorderde bedrag onvoldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de benadeelde partij daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Ten aanzien van het verzochte contactverbod overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt bij de beoordeling van de vordering tot schadevergoeding anders dan in geld voorop dat zij ingevolge artikel 6:103 van het Burgerlijk Wetboek op vordering van de benadeelde partij schadevergoeding kan toekennen in andere vorm dan betaling van een geldsom. Nog daargelaten de vraag of een contactverbod een vorm van schadevergoeding is als bedoeld in voornoemd artikel, is de rechtbank van oordeel dat de vordering op dit punt onvoldoende is onderbouwd, nu er om te beginnen geen concrete aanwijzingen zijn dat verdachte met de benadeelde in contact zal treden. Uit het onderzoek ter terechtzitting is ook niet gebleken dat verdachte in de periode vanaf de pleegdatum tot de zittingsdatum (bijna drieënhalf jaar) contact heeft gezocht met de benadeelde of zijn gezin. De vordering wordt op dit punt niet-ontvankelijk verklaard.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 10, 24c, 27, 36f, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de impliciet primair onder de feiten 1 en 2 tenlastegelegde
pogingen tot moord;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 1, feit 2, telkens:
poging tot doodslag;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 12 jaren;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 1]van € 88.547,00, waarvan € 78.547,00 ter zake van materiële schade en € 10.000,00 ter zake van immateriële schade, en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 27 juni 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht; (BP.09)
- veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij ter zake van rechtsbijstand heeft gemaakt, te weten € 904,00;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 2]van € 9.667,00, waarvan € 4.667,00 ter zake van materiële schade en € 5.000,00 ter zake van immateriële schade, en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 27 juni 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht; (BP.09)
- veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij ter zake van rechtsbijstand heeft gemaakt, te weten € 904,00;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de hierna te noemen slachtoffers de daarbij vermelde bedragen te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente, bij niet betaling te vervangen door het daarbij vermelde aantal dagen hechtenis:
- benadeelde partij [slachtoffer 1] (feit 1), € 88.547,00, 365 dagen hechtenis,
- benadeelde partij [slachtoffer 2] (feit 2), € 9.667,00, 83 dagen hechtenis,
met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft; (BP04A)
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. De Weert, voorzitter, mr. Van Bergen en mr. Pijpers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Roebroeks, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 12 december 2018.
Mr. Pijpers en mr. Roebroeks zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2015164035 van politie Zeeland- West-Brabant, District De Markiezaten, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 514.
2.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 212.
3.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 216.
4.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 218 en 219.
5.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , pagina 225 en 226.
6.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , pagina 241 en 243.
7.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 267.
8.Het geschrift, zijnde een ontslagbrief van Trauma & Heelkunde 7Noord, Erasmus MC, van de artsen [naam 1] en [naam 2] , d.d. 3 september 2015, separaat gevoegd.
9.Het geschrift, zijnde een letselbeschrijving van forensisch geneeskundige [naam 3] namens GGD Zeeland, d.d. 29 juni 2016, separaat gevoegd.
10.Het geschrift, zijnde een letselbeschrijving van forensisch geneeskundige [naam 3] namens GGD Zeeland, d.d. 9 augustus 2016, separaat gevoegd.
11.Het proces-verbaal van forensische opsporing, pagina 472.
12.Het geschrift, zijnde het NFI-munitieonderzoek naar aanleiding van een schietincident in Bergen op Zoom op 27 juni 2015, rapporteur [naam 4] , d.d. 4 september 2015, pagina 499 en 500.
13.Het proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] bij de rechter-commissaris d.d. 23 januari 2018.
14.Het proces-verbaal van verhoor [getuige 6] , pagina 269.