ECLI:NL:RBZWB:2018:7383

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 december 2018
Publicatiedatum
15 april 2020
Zaaknummer
C/02/345806 FA RK 18-2988
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van de Kraats
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking inzake hoofdverblijf en zorgregeling voor minderjarigen in het kader van echtscheidingsprocedure met litispendentie

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 december 2018 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de hoofdverblijfplaats en de zorg- en opvoedingstaken van twee minderjarige kinderen. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Soytekin, verzocht om vaststelling van het hoofdverblijf van de kinderen bij haar, terwijl de man, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.K. Tosun, primair verzocht om het hoofdverblijf bij hem. De rechtbank heeft de verzoeken behandeld tijdens een zitting op 29 november 2018, waarbij ook de minderjarige kinderen in de gelegenheid zijn gesteld hun mening kenbaar te maken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de partijen sinds 28 mei 2004 met elkaar zijn gehuwd en dat er twee minderjarige kinderen zijn geboren uit dit huwelijk. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gewone verblijfplaats van de kinderen in Nederland is, gezien hun geboorte en opvoeding in Nederland. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat er een echtscheidingsprocedure aanhangig is in Turkije, wat leidt tot litispendentie. De rechtbank heeft besloten de zaak aan te houden totdat de Turkse rechter een beslissing heeft genomen, maar heeft tegelijkertijd de verzoeken inhoudelijk beoordeeld.

Uiteindelijk heeft de rechtbank beslist dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de vrouw zal zijn en dat de man een onderhoudsbijdrage van € 324 per maand per kind moet betalen. De rechtbank heeft ook een regeling vastgesteld voor de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, waarbij partijen elkaar om de twee maanden schriftelijk zullen informeren over belangrijke zaken met betrekking tot de kinderen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/345806 FA RK 18-2988
beschikking betreffende hoofdverblijf, verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, informatieregeling en levensonderhoud
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. M. Soytekin,
en
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. A.K. Tosun.
1. Het verloop van het geding
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 8 juni 2018 ontvangen verzoek met bijlagen;
- het op 19 november 2018 ontvangen verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek met bijlagen;
- het op 3 december 2018 ontvangen verweer op zelfstandig verzoek met bijlagen;
- de brief van de griffier aan partijen van 15 november 2018;
- de brief van mr. Soytekin van 20 november 2018 met bijlagen;
- de brief van mr. Tosun van 21 november 2018.
1.2. De verzoeken zijn behandeld ter zitting van 29 november 2018. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaat.
1.3. Na te noemen minderjarige [minderjarige] is gelet op haar leeftijd in staat gesteld haar mening kenbaar te maken tijdens een zogenoemd kindgesprek
.

2.De verzoeken

De vrouw verzoekt, samengevat:
  • primair bepaling dat de minderjarigen hun hoofdverblijf zullen hebben bij haar subsidiair dat de minderjarige Berra haar hoofdverblijf bij de vrouw en de minderjarige [minderjarige] haar hoofdverblijf bij de man zal hebben;
  • vaststelling van een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken;
  • vaststelling van een informatie- en consultatieregeling;
  • vaststelling van een door de man te betalen onderhoudsbijdrage ten behoeve van de minderjarigen van € 250,= per maand per kind met ingang van 1 juni 2018.
De man verzoekt, voor zover de rechtbank zich bevoegd acht, samengevat:
- bepaling dat de minderjarigen hun hoofdverblijf zullen hebben bij hem;
  • vaststelling van een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken;
  • vaststelling van een informatie- en consultatieregeling.

3.De beoordeling

3.1.
Blijkens de stellingen en overgelegde stukken staat tussen partijen het volgende vast.
- Partijen zijn op 28 mei 2004 in de gemeente [woonplaats] met elkaar zijn gehuwd in algehele gemeenschap van goederen.
- Uit hun huwelijk zijn de volgende thans nog minderjarige kinderen geboren:
1. [minderjarige] , geboren te [woonplaats] op [geboortedatum] ;
2. [minderjarige] , geboren te [woonplaats] op [geboortedatum] ,
- De vrouw heeft de Nederlandse en Turkse nationaliteit.
- De man heeft de Turkse nationaliteit.
- De minderjarigen hebben de Nederlandse en Turkse nationaliteit.
- Bij beschikking van 12 september 2017 heeft deze rechtbank zich op grond van artikel 10 van het Luxemburgse Verdrag inzake de erkenning van beslissingen betreffende de huwelijksband van 8 september 1967 (hierna: “het Verdrag”) onbevoegd verklaard in de echtscheidingsprocedure aangezien in Turkije tussen partijen eveneens een echtscheidingsprocedure aanhangig is en dat deze procedure op een eerder moment, namelijk op 18 januari 2016, is aangevangen.
- De echtscheidingsprocedure in Turkije is aangehouden tot 4 juli 2019.
- Er is geen rechterlijke uitspraak van kracht ter zake het hoofdverblijf van de minderjarigen, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en een informatie- en consultatieregeling.
- Er is geen rechterlijke uitspraak van kracht ingevolge welke de man een onderhoudsbijdrage ten behoeve van de minderjarigen moet voldoen.
Hoofdverblijf en zorgregeling
Bevoegdheid
3.2.
De verzoeken omtrent vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken met betrekking tot de minderjarigen betreffen de ‘ouderlijke verantwoordelijkheid’ als bedoeld in art 2 aanhef en onder 7, in verbinding met art. 8 lid 1 van de Verordening (EG) Nr. 2201/2003 van 27 november 2003 (hierna: Brussel II-bis), zodat deze verzoeken binnen de materiële reikwijdte van Brussel II-bis vallen. Op grond van laatstgenoemd artikel zijn bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt.
3.3.
De rechtbank zal voor de bepaling van de gewone verblijfplaats van de minderjarigen aansluiten bij het door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen gehanteerde begrip van de ‘gewone verblijfplaats’. Volgens vaste jurisprudentie dient dit begrip aldus te worden uitgelegd dat deze verblijfplaats de plaats is die een zekere integratie van het kind in een sociale en familiale omgeving tot uitdrukking brengt. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de feitelijke omstandigheden die eigen zijn aan elke zaak.
3.4.
De rechtbank is van oordeel dat de gewone verblijfplaats van de minderjarigen op 8 juni 2018, de datum van indiening van het verzoek, in Nederland is. De minderjarigen zijn in Nederland geboren en getogen, gaan in Nederland naar school en zijn daarmee geworteld in de Nederlandse samenleving. De bevoegdheid van de Nederlandse rechter kan aldus worden gegrond op het bepaalde in art. 8 lid 1 Brussel II-bis. De rechtbank zal hierbij Nederlands recht toepassen.
Litispendentie
3.5.
Niet in geschil is dat in Turkije als nevenvoorziening bij de aldaar aanhangige echtscheidingsprocedure tussen partijen eveneens de verzoeken met betrekking tot de ouderlijke verantwoordelijkheid ofwel het hoofdverblijf en de zorgregeling voorliggen. Dit betekent dat sprake is van litispendentie. Nu Turkije geen partij is bij Brussel II Bis zijn de artikelen in die verordening met betrekking tot litispendentie niet van toepassing.
3.6.
Nu tussen Nederland en Turkije geen verdrag of verordening van kracht is betreffende de rechtsmacht ten aanzien van ouderlijke verantwoordelijkheid wordt de vraag of de Nederlandse rechter in geval van litispendentie rechtsmacht heeft, beantwoord op grond van het bepaalde in art. 12 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Op basis van dit artikel
kande Nederlandse rechter de zaak aanhouden totdat daarin door de buitenlandse rechter is beslist en dient de Nederlandse rechter zich onbevoegd te verklaren indien er reeds een beslissing van de buitenlandse rechter is die voor erkenning in Nederland vatbaar is.
3.7.
De rechtbank ziet in de specifieke omstandigheden van het onderhavige geval aanleiding de zaak
nietaan te houden totdat de Turkse rechter heeft beslist. Partijen zijn in Nederland gehuwd in 2004 en hebben nadien niet in Turkije gewoond. De minderjarigen zijn in Nederland geboren en getogen en hebben nooit in Turkije gewoond. De echtscheidingsprocedure in Turkije is aangehouden tot juli 2019 in verband met het horen van in het buitenland wonende getuigen en is gelet daarop vooralsnog niet afgerond. De enkele stelling van de man onder verwijzing naar een brief van zijn Turkse advocaat dat in de zomer van 2019 een beslissing valt te verwachten acht de rechtbank onvoldoende. Het is een toekomstige onzekere gebeurtenis of de Turkse rechter zich na het horen van de getuigen in staat acht te beslissen of dat de procedure nadien nog voortduurt. Voorts is onweersproken gebleven de stelling van de vrouw dat de Turkse rechter de door de man verzochte voorlopige voorzieningen met betrekking tot de ouderlijke macht heeft afgewezen. De rechtbank acht het in het belang van de minderjarigen dat er op korte termijn duidelijkheid zal zijn omtrent hun hoofdverblijf en de zorgregeling. Er moet rust komen. De rechtbank zal de verzoeken dan ook inhoudelijk beoordelen.
3.8.
Tussen partijen staat vast dat sinds januari 2016 sprake is van co-ouderschap waarbij de minderjarigen telkens van zondag tot zondag afwisselend bij één van de ouders verblijven. De kinderen worden op zondag om 17.00 uur bij [ophaalplaats] overgedragen aan de andere ouder. De hoofdverblijfplaats van de minderjarigen is bij de vrouw.
De vrouw verzoekt overdracht van de minderjarigen op maandagochtend op school waarbij de ene ouder de minderjarigen op maandagochtend naar school brengt en de andere ouder op maandagmiddag de kinderen van school haalt.
De man verzoekt hoofdverblijf van de minderjarigen bij hem omdat volgens de man de vrouw ernstig tekort schiet in de verzorging en opvoeding van de minderjarigen. Het huiswerk is niet gemaakt en/of toetsen zijn niet voorbereid als de kinderen terugkomen van verblijf bij de vrouw. De minderjarigen worden volgens de man ook sneller ziek bij de vrouw.
3.9.
De rechtbank stelt met partijen vast dat het co-ouderschap in de vorm van “week op week af” al loopt sinds januari 2016. Ook de minderjarige [minderjarige] heeft in het kindgesprek aangegeven dat de regeling goed loopt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man volstrekt onvoldoende gesteld en laat staan voldoende onderbouwd dat de vrouw niet in staat is voor de kinderen te zorgen. Ook de gestelde situatie dat de vrouw in het weekend geen huiswerk zou maken met de kinderen of de kinderen daarin onvoldoende zou begeleiden is, gelet op het tussen partijen vaststaand gegeven dat het goed gaat op school met de kinderen, voor de rechtbank geen aanleiding om wijziging aan te brengen in een bijna drie jaar durend co-ouderschap. De rechtbank, gehoord hebbend ter zitting hoe de overdracht bij [ophaalplaats] plaatsvindt, namelijk dat partijen ieder in hun eigen auto blijven zitten en de kinderen alleen naar de andere auto moeten gaan, overweegt dat een dergelijke overdracht spanning bij de minderjarigen kan opleveren en reeds daarom niet in het belang van de minderjarigen is.
Partijen zijn het er ter zitting over eens de vakanties en feestdagen bij helfte te verdelen. Gelet op het voorgaande wijst de rechtbank het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een zorgregeling dan ook toe als na te melden.
3.10.
De man heeft ter zitting aangegeven dat in het geval de rechtbank het co-ouderschap in stand laat, hij het ermee eens is dat het hoofdverblijf van de beide minderjarigen bij de vrouw is. De rechtbank zal overeenkomstig beslissen.
Informatie-consultatieregeling
3.11.
De rechtbank verwijst voor de bevoegdheid en het toepasselijk recht naar hetgeen is overwogen onder 3.1 tot en met 3.4. De rechtbank heeft met partijen ter zitting vastgesteld dat er met betrekking tot deze verzoeken geen samenloop is met de procedure in Turkije.
3.12.
Ter zitting zijn partijen overeengekomen dat zij elkaar eenmaal per twee maanden per mail zullen informeren en consulteren ter zake gezondheid, eventuele medische behandelingen, school en andere gewichtige zaken welke zich met betrekking tot de minderjarigen hebben voorgedaan. In geval van acute, bijzondere omstandigheden zullen partijen elkaar via telefoon of Whatsapp informeren en consulteren.
Kinderalimentatie
Rechtsmacht/toepasselijk recht:
3.13.
Nu de vrouw en de minderjarigen in Nederland hun gewone verblijfplaats hebben, komt de Nederlandse rechter, op grond van art. 3b van de Verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad van 18 december 2008 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijk recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen (Alimentatieverordening), rechtsmacht toe ten aanzien van het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen. Op het verzoek tot vaststelling van een onderhoudsbijdrage ten behoeve van de minderjarigen is Nederlands recht van toepassing, nu de onderhoudsgerechtigden hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben.
3.14.
Niet in geschil is dat er voor wat betreft de kinderbijdrage geen samenloop is met de tussen partijen in Turkije aanhangige echtscheidingsprocedure met nevenvoorzieningen.
3.15.
De vrouw legt aan haar verzoek ten grondslag dat de minderjarigen behoefte hebben aan een onderhoudsbijdrage van de man en dat deze de financiële draagkracht heeft die te voldoen.
3.16.
De man voert verweer.
Behoefte
3.17.
Ter zitting zijn partijen het erover eens dat de behoefte van de minderjarigen € 951,= per maand bedraagt in 2015 en dat dit bedrag geïndexeerd dient te worden naar 2018. Derhalve staat vast dat de totale behoefte van de minderjarigen in 2018 € 998,34 per maand bedraagt.
Draagkracht
3.18.
Beoordeeld dient te worden in welke verhouding de behoefte van de minderjarigen tussen de onderhoudsplichtigen zal worden verdeeld. De rechtbank volgt de richtlijn van de Expertgroep Alimentatienormen, inhoudende dat de behoefte van kinderen tussen de onderhoudsplichtigen wordt verdeeld naar rato van hun draagkracht. Daartoe dient eerst het netto besteedbaar inkomen (NBI) van partijen te worden bepaald. Het bedrag aan draagkracht wordt bij inkomens vanaf € 1.600,= per maand vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + € 920,= )]. Voor de lagere inkomens (beneden een NBI van € 1.600,= per maand) zijn vaste bedragen per categorie van toepassing.
Draagkracht man
3.19.
De man stelt dat de vrouw niet volledig is geweest in het overleggen van haar financiële gegevens nu zij heeft nagelaten haar inkomsten uit verhuur van twee woonruimtes in Turkije voorafgaand aan de zitting te vermelden. Onder deze omstandigheden meent de man dat hij voorafgaand aan de zitting geen financiële gegevens behoefde te verstrekken omtrent zijn eigen financiële situatie. De man heeft ter zitting aangeboden alsnog zijn financiële gegevens te overleggen.
3.20.
Zoals in het Procesreglement is opgenomen dienen financiële gegevens ten minste tien dagen vóór de zitting te zijn overgelegd. Slechts in die gevallen waarin sprake is van bijzondere omstandigheden, zal de rechtbank een uitzondering maken op voormelde regeling. In hetgeen door de man naar voren is gebracht, ziet de rechtbank geen zodanige bijzondere omstandigheden die een uitzondering op de voormelde regeling rechtvaardigen. De man wordt aldus niet in de gelegenheid gesteld om alsnog gegevens betreffende zijn inkomenssituatie over te leggen. De rechtbank heeft daarbij het belang van een voortvarende procedure in aanmerking genomen.
3.21.
Ingevolge artikel 21 Rv zijn partijen verplicht de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Wordt deze verplichting niet nageleefd, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht. De rechtbank is van oordeel dat de man de verplichting van art 21 Rv niet heeft nageleefd nu de man geen standpunt heeft ingenomen met betrekking tot zijn draagkracht en hij geen enkel financieel gegeven heeft overgelegd. De rechtbank is als gevolg hiervan niet in staat een draagkrachtberekening noch een draagkrachtvergelijking te maken. De rechtbank zal dan ook uitgaan van de stelling van de vrouw dat de man een dusdanige draagkracht heeft dat hij volledig in de behoefte van de minderjarigen kan voorzien.
3.22.
Een beoordeling van de draagkracht van de vrouw kan gelet op het voorgaande achterwege blijven. De rechtbank zal wel rekening houden met een zorgkorting aan de zijde van de man nu vaststaat dat de man via het tussen partijen bestaande co-ouderschap al deels in de kosten van de minderjarigen voorziet.
Zorgkorting
3.23.
Nu sprake is van co-ouderschap heeft de man gemiddeld (meer dan) drie dagen per week de zorg voor de minderjarigen, zodat een percentage geldt van 35%. Nu de behoefte van de kinderen € 998,34 per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van
€ 349,94 per maand.
3.24.
Het aandeel van de man wordt verminderd met dit bedrag, zodat de man als kinderbijdrage aan de vrouw dient te betalen € 324,= per maand per kind.
Aangezien de rechtbank die bijdrage overigens in overeenstemming met de wettelijke maatstaven acht, zal de rechtbank die bijdrage vaststellen.
3.25.
De rechtbank zal de verplichting tot betaling van die bijdrage doen ingaan op 1 juni 2018 nu deze verzochte ingangsdatum niet is weersproken.
Proceskosten
3.26.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de minderjarigen
1. [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
2. [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
hun hoofdverblijf hebben bij de vrouw;
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man en genoemde minderjarigen
in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar om de week van maandag na school tot maandag voor school en gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, nader in onderling overleg door partijen te regelen;
bepaalt dat partijen elkaar éénmaal per twee maanden schriftelijk informeren en elkaar zullen consulteren over gezondheid, eventuele medische behandelingen, school en andere gewichtige zaken welke zich met betrekking tot de minderjarigen hebben voorgedaan en met inachtneming van hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 3.12;
bepaalt dat de man met ingang van 1 juni 2018 ten behoeve van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen
1. [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
2. [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
aan de vrouw voor de toekomst bij vooruitbetaling moet voldoen een bedrag van € 324,= (driehonderdvierentwintig euro) per maand per kind;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Van de Kraats, en, in tegenwoordigheid van
mr. Deveneijns, griffier, in het openbaar uitgesproken op
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.