4.3Het oordeel van de rechtbank
Op 20 juli 2014 omstreeks 11:55 uur ontvingen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] de melding om te gaan naar het zwembad aan de [adres 1] in Waalwijk, omdat aldaar een vechtpartij zou hebben plaatsgevonden. Omstreeks 12:20 uur kwamen [verbalisant 1] en [verbalisant 2] ter plaatse en zagen zij dat er een man werd behandeld door ambulancepersoneel. Zij zagen dat het hoofd van de man was verbonden met verband en dat zijn gezicht en T-shirt bebloed waren. [verbalisant 1] vroeg aan de man of hij wist wie hem dat letsel had toegebracht. Zij hoorde de man daarop antwoorden “ja, dat was [naam verdachte] ”. Toen [verbalisant 1] aan de man vroeg of hij de dader had herkend aan zijn uiterlijk hoorde [verbalisant 1] de man daarop antwoorden “ik herkende zijn stem, ik hoorde dat hij zei [slachtoffer] je gaat eraan”. Nadat [verbalisant 1] de man nogmaals vroeg of hij de dader ook had gezien werd de man volgens [verbalisant 1] alleen maar emotioneler. De man is vervolgens overgebracht naar het Jeroen Bosch ziekenhuis. De man bleek [slachtoffer] te zijn.
Op 20 juli 2014 omstreeks 19:15 uur heeft [slachtoffer] aangifte gedaan van poging tot doodslag dan wel zware mishandeling, gepleegd op 20 juli 2014 te 11:54 uur in Waalwijk. Hij heeft onder meer verklaard dat hij 1,5 jaar geleden een relatie heeft gekregen met [naam vriendin] . Vóór hun relatie heeft [naam vriendin] driekwart jaar een relatie gehad met verdachte, maar nadat verdachte haar in het voorjaar van 2013 met haar kinderen op straat had gezet, heeft [slachtoffer] haar met de kinderen direct in huis genomen en is hun relatie begonnen.
[slachtoffer] heeft voorts verklaard dat [naam vriendin] op die dag omstreeks 11:00 uur tegen hem zei dat ze met de kinderen naar de paardjes ging kijken bij het Lido in Waalwijk. Ongeveer vijf minuten later belde [naam vriendin] [slachtoffer] op. Zij vertelde dat de ketting van haar fiets eraf was en dat ze bij het [naam zwembad] zwembad stond. [naam vriendin] vroeg aan [slachtoffer] om snel te komen. Hierop is [slachtoffer] direct met zijn snorfiets naar het Lido gereden, gelegen bij het [naam zwembad] zwembad. Vanaf de Vijverlaan is hij een smal pad ingereden langs het Hoefsven, maar hij kon [naam vriendin] en de kinderen niet vinden. Ondertussen probeerde [slachtoffer] haar op haar mobiele telefoon te bereiken, maar dat lukte niet. Toen [slachtoffer] halverwege het pad reed hoorde hij “ [slachtoffer] ” en gelijk daarna voelde hij een heel harde klap op zijn achterhoofd. De klap was zo hard dat [slachtoffer] gelijk naast zijn snorfiets lag. [slachtoffer] heeft verklaard dat hij onmiddellijk en zonder twijfel wist dat verdachte degene was die de woorden sprak, omdat hij zijn stem herkende. Toen [slachtoffer] op de grond lag tilde hij zijn linkerarm op en zag onder zijn linkerarm door het gezicht van verdachte. [slachtoffer] zag ook dat verdachte een houten poot, vermoedelijk een tafelpoot, in zijn handen had met daaraan een grote bout van ongeveer tien centimeter lang. Meteen nadat [slachtoffer] verdachte aankeek voelde hij een tweede klap op zijn achterhoofd. Ook die tweede klap ging met veel kracht gepaard. [slachtoffer] voelde dat verdachte hem met de bout van de tafelpoot aan één stuk door zonder pauze op zijn achterhoofd sloeg en hoorde dat verdachte daarbij zei “ [slachtoffer] jij gaat dood”. Volgens [slachtoffer] had hij ook echt het gevoel dat hij dood zou gaan. Op enig moment is [slachtoffer] toch op kunnen staan en zag hij dat verdachte weer het bos inliep. [slachtoffer] is naar de man en vrouw toe gelopen die hij eerder op het pad was gepasseerd. Met hen is [slachtoffer] naar het [naam zwembad] zwembad gegaan, alwaar de ambulance is ingeschakeld. [slachtoffer] is daarna naar het Jeroen Bosch ziekenhuis overgebracht. Volgens [slachtoffer] hebben ze in het ziekenhuis 38 hechtingen in zijn hoofd gezet.
Feitelijke handelingen
Dat [slachtoffer] op 20 juli 2014 meerdere malen met kracht op het hoofd is geslagen met een hard voorwerp vindt steun in de medische verklaring. Uit de medische verklaring blijkt dat [slachtoffer] op 20 juli 2014 is overgebracht naar de spoedeisende hulp van het ziekenhuis. Aldaar heeft de dienstdoende chirurg bij [slachtoffer] meerdere laceraties (de rechtbank begrijpt: weefselverscheuringen) geconstateerd op de hoofdhuid tot in subcutis (de rechtbank begrijpt: tot in de laag die net onder de huid is gelegen). De hoofdwonden zijn gehecht.
Ook vindt de verklaring van [slachtoffer] dat hij met kracht op zijn hoofd is geslagen steun in de getuigenverklaring van [getuige 1] . [getuige 1] heeft verklaard dat zij omstreeks 12:00 uur met haar man [getuige 2] aan het wandelen was in het bosgebied Lido in Waalwijk. Op enig moment zag en hoorde [getuige 1] een scooter aan komen rijden. Zij zag dat de man met de scooter op het pad bleef staan en een telefoon aan zijn oor hield. [getuige 1] hoorde ineens een harde kreet en zag dat de man met de scooter op de grond lag. Zij zag dat een persoon over de man die op de grond lag heen gebogen stond en richting hem tenminste twee slaande bewegingen maakte. De verklaring van [slachtoffer] dat hij met een tafelpoot op zijn hoofd werd geslagen vindt ook steun in de verklaring van [getuige 1] , omdat zij heeft verklaard dat zij zag dat de man die sloeg iets in zijn handen had dat leek op een stuk hout.
De verklaring van [slachtoffer] wordt op ten aanzien van de feitelijke handelingen ook ondersteund door de getuigenverklaring van [getuige 2] . [getuige 2] heeft verklaard dat hij omstreeks 11:45 uur met zijn vrouw [getuige 1] vanaf het Lido bij de roeivijver richting het zwembad liep. Op het pad zag hij een man op een scooter met een telefoon in zijn handen, zonder dat de man een gesprek aan het voeren was. [getuige 2] hoorde ineens een kreet en zag dat de man met de scooter op de grond lag in een gebogen houding met zijn handen boven zijn hoofd. Hij zag dat een andere man meerdere malen slaande bewegingen maakte richting de man op de grond. [getuige 2] en [getuige 1] hebben de man vervolgens meegenomen naar het zwembad.
De verklaring van [slachtoffer] , dat hij met een tafelpoot op zijn hoofd is geslagen vindt ook steun in de getuigenverklaring van [getuige 3] . [getuige 3] heeft verklaard dat hij rond 10:45 uur is gaan hardlopen. Toen hij vanuit het Lido over het pad richting het [naam zwembad] zwembad liep zag hij een man lopen met een flink voorwerp in zijn handen van circa 30 á 40 centimeter lang en 10 centimeter dik. [getuige 3] dacht zelf aan een tafelpoot. Aan het einde van het pad zag hij een man op een scooter met een bebloed hoofd bij een echtpaar staan. De man en het echtpaar liepen naar het zwembad. [getuige 3] zag op zijn horloge dat het 11:45 uur was en besefte dat hij de vermoedelijke dader net daarvoor had gezien.
Verbalisant [verbalisant 3] heeft de camerabeelden rondom het terrein van het [naam zwembad] zwembad bekeken. Op de beelden gesitueerd aan de voorzijde van het zwembad zag zij dat [slachtoffer] rond 11:46 uur kwam aanrijden op zijn scooter en dat hij aan de achterzijde bebloed was vanaf zijn hoofd tot onder aan zijn T-shirt. Naast hem zag [verbalisant 3] een man en een vrouw lopen.
Op grond van voormelde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, staat voor de rechtbank vast dat [slachtoffer] op 20 april 2014 in Waalwijk kort vóór 11:46 uur meermalen met kracht met een hard voorwerp, te weten een tafelpoot, op zijn achterhoofd is geslagen, (onder meer) terwijl [slachtoffer] op de grond lag.
Dader feitelijke handelingen
Beoordeeld moet worden of het dossier ook voldoende steunbewijs biedt voor de verklaring van [slachtoffer] , dat verdachte degene was die de geweldhandelingen jegens hem heeft gepleegd.
In de eerste plaats overweegt de rechtbank dat de raadsman heeft gesteld dat de verklaring van [slachtoffer] op dat punt als onbetrouwbaar moet worden beschouwd, omdat [slachtoffer] direct na het incident slechts heeft verklaard dat hij verdachte heeft herkend aan zijn stem en pas later dat hij verdachte ook heeft herkend aan zijn uiterlijk.
Nu [slachtoffer] meteen na het incident de naam van verdachte heeft genoemd, acht de rechtbank geen termen aanwezig om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van zijn verklaring. Temeer, nu hij op dat moment nog helemaal bebloed was en aan zijn verwondingen werd geholpen door het ambulancepersoneel. Onder die omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer worden verwacht dat een slachtoffer al een volledige en gedetailleerde verklaring aflegt. Nog diezelfde dag heeft [slachtoffer] een uitgebreide verklaring afgelegd, namelijk bij zijn aangifte, waarin hij heeft verklaard dat hij verdachte ook heeft gezien. In het enkele en zeer beperkt verstrijken van tijd tussen de eerste verklaring en de aangifte ziet de rechtbank geen reden om de aangifte onbetrouwbaar te achten. Het verweer wordt daarom verworpen.
Tijdens zijn verhoor heeft [slachtoffer] verklaard dat verdachte ten tijde van het incident geheel in het zwart gekleed was en dat hij mager is.Dit vindt steun in de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 3] . [getuige 1] heeft verklaard dat de dader geheel in het zwart gekleed was en een smal postuur had. Volgens [getuige 1] droeg de dader een broek met lange pijpen en een trui met lange mouwen.[getuige 3] heeft eveneens verklaard dat de man met het voorwerp donker gekleed was met lange broek en lange mouwen. Daarnaast had de dader volgens van [getuige 3] een langwerpig gezicht.
Voorts zag verbalisant [verbalisant 4] omstreeks 10:45 uur de voor hem ambtshalve bekende verdachte als bestuurder op een scooter met achterop die scooter een voor hem onbekende man. [verbalisant 4] zag dat verdachte over de Beethovenlaan reed komend uit de richting van de Sweelinckstraat. Bij de kruising met de Mozartlaan sloeg hij rechtsaf in de richting van de Blyde Incomstelaan. Ongeveer een minuut later zag [verbalisant 4] verdachte met de andere man over de Mozartlaan rijden richting de Beethovenlaan. Bij de kruising reed verdachte linksaf de Beethovenlaan op. Circa vijf minuten later zag [verbalisant 4] dat verdachte met de andere man over de Groenewoudlaan richting de Akkerlaan reed. Bij de Akkerlaan is verdachte linksaf geslagen in de richting van de Drunenseweg.
Verbalisant [verbalisant 5] zag omstreeks 10:50 uur de voor haar ambtshalve bekende verdachte rijden op een scooter met achterop die scooter een voor haar onbekende man. Zij zag dat verdachte vanuit de Sweelinckstraat linksaf sloeg de Beethovenlaan op. Vervolgens sloeg verdachte bij de verkeerslichten rechtsaf de Mozartlaan op.
Verbalisant [verbalisant 6] heeft onderzoek gedaan naar de historische gegevens van de telefoon van verdachte. Onderzocht is onder meer op welke zendmasten zijn telefoon op 20 juli 2014 heeft aangestraald. Uit de resultaten van dat onderzoek blijkt dat zijn telefoon om 11:21:49 uur een zendmast aanstraalde in de omgeving van het [naam zwembad] zwembad. Tussen 11:23:52 uur en 11:29:24 uur straalde de telefoon van verdachte een zendmast aan in het gebied waarbinnen de plaats van het delict zich bevond.
Op grond van voormelde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat het door [slachtoffer] gegeven signalement van verdachte ten tijde van het incident voor een groot deel overeenkomt met het door getuigen [getuige 1] en [getuige 3] gegeven signalement van de dader. Ook staat vast dat twee verbalisanten afzonderlijk van elkaar verdachte op 20 juli 2014 tussen 10:45 uur en 10:50 uur hebben gezien op de route naar de plaats waar het incident zich heeft afgespeeld en dat de telefoon van verdachte zich tussen 11:21:49 uur en 11:29:24 uur bevond nabij de plaats van het incident. De rechtbank ziet geen redenen om te twijfelen aan de juistheid van die gegevens.
De verdediging heeft gesteld dat verdachte niet bij het incident betrokken kan zijn geweest, omdat hij tussen 11:30 uur en 12:15-12:30 uur bij coffeeshop [coffee shop] was en omdat hij andere kleding droeg bij de coffeeshop dan de verschillende getuigenverklaringen beschrijven. Volgens de raadsman kan dat worden afgeleid uit de camerabeelden die in de coffeeshop zijn gemaakt.
Verbalisant [verbalisant 7] heeft tezamen met [naam 1] , bedrijfsleidster van [coffee shop] , de camerabeelden van 20 juli 2014 bekeken. De systeemtijd op de beelden bleek niet overeen te komen met de werkelijke tijd: toen de werkelijke tijd 10:32 uur was gaf de registratie op de beelden 09:15 uur aan. Uit de camerabeelden blijkt dat verdachte tezamen met [naam 2] omstreeks het werkelijke tijdstip van 12:18 uur arriveerde bij [coffee shop] . Omstreeks het werkelijke tijdstip van 12:58 uur hebben zij [coffee shop] verlaten.
Verbalisanten [verbalisant 8] en [verbalisant 9] hebben voorts via twee verschillende routes en met twee verschillende vervoersmiddelen (per auto met een snelheid van circa 30/40 kilometer per uur en per fiets) onderzocht in welk tijdsbestek je vanaf het plaats delict bij coffeeshop [coffee shop] kunt komen. Uit de resultaten van dat onderzoek kan worden afgeleid dat het tijdsbestek varieert van 6 tot 10 minuten.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het door de verdediging geschetste alternatieve scenario niet aannemelijk is geworden. Het incident heeft zich immers kort vóór 11:46 uur afgespeeld en verdachte is pas om 12:18 uur bij coffeeshop [coffee shop] gearriveerd, terwijl het slechts 6 tot 10 minuten duurt om van de plaats delict bij de coffeeshop te komen. In dat tijdsbestek kan verdachte ook bepaalde kledingstukken hebben uitgetrokken, waarmee valt te verklaren dat hij bij [coffee shop] andere kleding droeg.
Uit het dossier kan voorts worden afgeleid dat verdachte ook een motief had voor zijn daad. [slachtoffer] heeft verklaard dat hij in december 2013 een huis heeft gekocht. Door zijn inkomen heeft hij zich goed kunnen verzekeren, waardoor [naam vriendin] schuldenvrij in het huis zou achterblijven als [slachtoffer] zou komen te overlijden.Daarnaast heeft [naam 3] , werkzaam bij coffeeshop [coffee shop] , verklaard dat zij verdachte een aantal maanden voor het incident heeft horen zeggen dat [naam vriendin] en hij veel geld zouden hebben en samen een goed leven zouden kunnen opbouwen als verdachte [slachtoffer] iets zou aandoen.
Ook overigens acht de rechtbank de verklaring van verdachte ook ongeloofwaardig. Hij heeft immers verklaard dat [naam vriendin] en hij geen relatie meer hadden, maar op 19 juli 2014 heeft verdachte tegen [naam 4] gezegd dat hij en [naam vriendin] weer samen waren.Voorts blijkt uit de telefoon van verdachte dat [naam vriendin] en hij over de periode van 31 december 2013 tot en met 9 juli 2014 zo goed als dagelijks contact hadden. Uit de inhoud van de sms-berichten kan voorts worden afgeleid dat hun liefdesrelatie nog bestendig was.Verdachte heeft verder weliswaar verklaard dat hij, afgezien van zijn bezoek aan coffeeshop [coffee shop] , de hele dag thuis is geweest, maar de buurman van verdachte, [naam 5] heeft verklaard dat verdachte en [naam 2] op die bewuste dag vanaf 08:30 uur vaak van huis zijn weggereden met de scooter en ook weer terugkeerden.
De rechtbank acht derhalve bewezen dat verdachte degene is geweest die [slachtoffer] meermalen met kracht met een tafelpoot op zijn hoofd heeft geslagen, (onder meer) terwijl [slachtoffer] op de grond lag.
(Voorwaardelijk) opzet - poging tot doodslag c.q. poging tot zware mishandeling
De vraag die vervolgens aan de rechtbank ter beantwoording voorligt, is welk strafbaar feit deze geweldshandelingen opleveren.
Voor beantwoording van deze vraag dient in dit geval te worden bezien of de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op een bepaald gevolg - in dit geval de levensberoving dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] .
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachtes opzet was gericht op de dood van [slachtoffer] , in de zin van onvoorwaardelijke, volle opzet. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat verdachte [slachtoffer] meerdere malen met kracht met een tafelpoot op zijn achterhoofd heeft geslagen, waarbij verdachte ook de woorden heeft geuit “ [slachtoffer] je gaat dood”. Ook heeft de rechtbank hierbij de verklaring van [naam 3] in aanmerking genomen, waaruit blijkt dat verdachte tegen haar heeft gezegd dat hij en [naam vriendin] veel geld zouden hebben als hij [slachtoffer] iets zou aandoen. Dat het handelen van verdachte geen fatale gevolgen heeft gehad voor [slachtoffer] is een omstandigheid die geenszins aan verdachte te danken is, maar aan het (afwerend) handelen van [slachtoffer] en de aanwezigheid van de toevallige voorbijgangers [getuige 1] en [getuige 2] .
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag jegens [slachtoffer] .