ECLI:NL:RBZWB:2018:7338

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 juni 2018
Publicatiedatum
9 september 2019
Zaaknummer
02/800663-14
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met een tafelpoot in Waalwijk

Op 13 juni 2018 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 20 juli 2014 in Waalwijk, waar de verdachte, met een tafelpoot, meerdere keren op het hoofd van het slachtoffer sloeg. Het slachtoffer, die op dat moment op de grond lag, heeft verklaard dat hij de verdachte herkende aan zijn stem en uiterlijk. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en getuigen als bewijs gebruikt, evenals medische rapporten die de verwondingen van het slachtoffer bevestigden. De verdachte ontkende de beschuldigingen en voerde aan dat hij op het moment van het incident in een coffeeshop was. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de tijdlijn en het bewijs niet in zijn voordeel spreken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde met de intentie om het slachtoffer te doden of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De verdachte werd schuldig bevonden aan poging tot doodslag en kreeg een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer, die in totaal € 3.724,93 bedraagt, inclusief materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/800663-14
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 13 juni 2018
in de strafzaak tegen
[naam verdachte]
geboren op [geboortedag] 1986 te [geboorteplaats]
wonende te [adres verdachte]
raadsman mr. U. Santi, advocaat te Waalwijk.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 30 mei 2018, waarbij de officier van justitie, mr. De Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht ter zake dat
hij op of omstreeks 20 juli 2014 te Waalwijk, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, voornoemde [slachtoffer] met kracht meermalen, althans eenmaal met een hard en/of zwaar voorwerp (tafelpoot en/of een biljartkeu) tegen/op het (achter)hoofd, in elk geval tegen het lichaam heeft geslagen, (terwijl
genoemde [slachtoffer] op de grond lag), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag jegens [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ). De officier van justitie baseert zich daarbij onder meer op de aangifte van [slachtoffer] , de geneeskundige verklaring over het letsel van [slachtoffer] , de getuigenverklaringen van [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] en de volgens de officier van justitie kennelijk leugenachtige verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman bepleit vrijspraak van het ten laste gelegde feit wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. De raadsman voert hiertoe onder meer aan dat de aangifte van [slachtoffer] niet als bewijsmiddel kan dienen, omdat deze als onbetrouwbaar moet worden beschouwd. Evenmin kunnen de getuigenverklaringen bijdragen aan het bewijs, omdat de getuigen die het incident hebben gezien geen eenduidig signalement van de dader hebben gegeven en de overige getuigen niet uit eigen waarneming hebben verklaard, maar slechts op basis van geruchten. Verdachte kan ook niet betrokken zijn geweest bij het incident, omdat hij rond dat tijdstip bij coffeeshop [coffee shop] was, hetgeen kan worden afgeleid uit de beschrijving van de camerabeelden. Van een kennelijk leugenachtige verklaring is voorts geen sprake.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Op 20 juli 2014 omstreeks 11:55 uur ontvingen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] de melding om te gaan naar het zwembad aan de [adres 1] in Waalwijk, omdat aldaar een vechtpartij zou hebben plaatsgevonden. Omstreeks 12:20 uur kwamen [verbalisant 1] en [verbalisant 2] ter plaatse en zagen zij dat er een man werd behandeld door ambulancepersoneel. Zij zagen dat het hoofd van de man was verbonden met verband en dat zijn gezicht en T-shirt bebloed waren. [verbalisant 1] vroeg aan de man of hij wist wie hem dat letsel had toegebracht. Zij hoorde de man daarop antwoorden “ja, dat was [naam verdachte] ”. Toen [verbalisant 1] aan de man vroeg of hij de dader had herkend aan zijn uiterlijk hoorde [verbalisant 1] de man daarop antwoorden “ik herkende zijn stem, ik hoorde dat hij zei [slachtoffer] je gaat eraan”. Nadat [verbalisant 1] de man nogmaals vroeg of hij de dader ook had gezien werd de man volgens [verbalisant 1] alleen maar emotioneler. De man is vervolgens overgebracht naar het Jeroen Bosch ziekenhuis. De man bleek [slachtoffer] te zijn. [1]
Op 20 juli 2014 omstreeks 19:15 uur heeft [slachtoffer] aangifte gedaan van poging tot doodslag dan wel zware mishandeling, gepleegd op 20 juli 2014 te 11:54 uur in Waalwijk. Hij heeft onder meer verklaard dat hij 1,5 jaar geleden een relatie heeft gekregen met [naam vriendin] . Vóór hun relatie heeft [naam vriendin] driekwart jaar een relatie gehad met verdachte, maar nadat verdachte haar in het voorjaar van 2013 met haar kinderen op straat had gezet, heeft [slachtoffer] haar met de kinderen direct in huis genomen en is hun relatie begonnen.
[slachtoffer] heeft voorts verklaard dat [naam vriendin] op die dag omstreeks 11:00 uur tegen hem zei dat ze met de kinderen naar de paardjes ging kijken bij het Lido in Waalwijk. Ongeveer vijf minuten later belde [naam vriendin] [slachtoffer] op. Zij vertelde dat de ketting van haar fiets eraf was en dat ze bij het [naam zwembad] zwembad stond. [naam vriendin] vroeg aan [slachtoffer] om snel te komen. Hierop is [slachtoffer] direct met zijn snorfiets naar het Lido gereden, gelegen bij het [naam zwembad] zwembad. Vanaf de Vijverlaan is hij een smal pad ingereden langs het Hoefsven, maar hij kon [naam vriendin] en de kinderen niet vinden. Ondertussen probeerde [slachtoffer] haar op haar mobiele telefoon te bereiken, maar dat lukte niet. Toen [slachtoffer] halverwege het pad reed hoorde hij “ [slachtoffer] ” en gelijk daarna voelde hij een heel harde klap op zijn achterhoofd. De klap was zo hard dat [slachtoffer] gelijk naast zijn snorfiets lag. [slachtoffer] heeft verklaard dat hij onmiddellijk en zonder twijfel wist dat verdachte degene was die de woorden sprak, omdat hij zijn stem herkende. Toen [slachtoffer] op de grond lag tilde hij zijn linkerarm op en zag onder zijn linkerarm door het gezicht van verdachte. [slachtoffer] zag ook dat verdachte een houten poot, vermoedelijk een tafelpoot, in zijn handen had met daaraan een grote bout van ongeveer tien centimeter lang. Meteen nadat [slachtoffer] verdachte aankeek voelde hij een tweede klap op zijn achterhoofd. Ook die tweede klap ging met veel kracht gepaard. [slachtoffer] voelde dat verdachte hem met de bout van de tafelpoot aan één stuk door zonder pauze op zijn achterhoofd sloeg en hoorde dat verdachte daarbij zei “ [slachtoffer] jij gaat dood”. Volgens [slachtoffer] had hij ook echt het gevoel dat hij dood zou gaan. Op enig moment is [slachtoffer] toch op kunnen staan en zag hij dat verdachte weer het bos inliep. [slachtoffer] is naar de man en vrouw toe gelopen die hij eerder op het pad was gepasseerd. Met hen is [slachtoffer] naar het [naam zwembad] zwembad gegaan, alwaar de ambulance is ingeschakeld. [slachtoffer] is daarna naar het Jeroen Bosch ziekenhuis overgebracht. Volgens [slachtoffer] hebben ze in het ziekenhuis 38 hechtingen in zijn hoofd gezet. [2]
Feitelijke handelingen
Dat [slachtoffer] op 20 juli 2014 meerdere malen met kracht op het hoofd is geslagen met een hard voorwerp vindt steun in de medische verklaring. Uit de medische verklaring blijkt dat [slachtoffer] op 20 juli 2014 is overgebracht naar de spoedeisende hulp van het ziekenhuis. Aldaar heeft de dienstdoende chirurg bij [slachtoffer] meerdere laceraties (de rechtbank begrijpt: weefselverscheuringen) geconstateerd op de hoofdhuid tot in subcutis (de rechtbank begrijpt: tot in de laag die net onder de huid is gelegen). De hoofdwonden zijn gehecht. [3]
Ook vindt de verklaring van [slachtoffer] dat hij met kracht op zijn hoofd is geslagen steun in de getuigenverklaring van [getuige 1] . [getuige 1] heeft verklaard dat zij omstreeks 12:00 uur met haar man [getuige 2] aan het wandelen was in het bosgebied Lido in Waalwijk. Op enig moment zag en hoorde [getuige 1] een scooter aan komen rijden. Zij zag dat de man met de scooter op het pad bleef staan en een telefoon aan zijn oor hield. [getuige 1] hoorde ineens een harde kreet en zag dat de man met de scooter op de grond lag. Zij zag dat een persoon over de man die op de grond lag heen gebogen stond en richting hem tenminste twee slaande bewegingen maakte. De verklaring van [slachtoffer] dat hij met een tafelpoot op zijn hoofd werd geslagen vindt ook steun in de verklaring van [getuige 1] , omdat zij heeft verklaard dat zij zag dat de man die sloeg iets in zijn handen had dat leek op een stuk hout. [4]
De verklaring van [slachtoffer] wordt op ten aanzien van de feitelijke handelingen ook ondersteund door de getuigenverklaring van [getuige 2] . [getuige 2] heeft verklaard dat hij omstreeks 11:45 uur met zijn vrouw [getuige 1] vanaf het Lido bij de roeivijver richting het zwembad liep. Op het pad zag hij een man op een scooter met een telefoon in zijn handen, zonder dat de man een gesprek aan het voeren was. [getuige 2] hoorde ineens een kreet en zag dat de man met de scooter op de grond lag in een gebogen houding met zijn handen boven zijn hoofd. Hij zag dat een andere man meerdere malen slaande bewegingen maakte richting de man op de grond. [getuige 2] en [getuige 1] hebben de man vervolgens meegenomen naar het zwembad. [5]
De verklaring van [slachtoffer] , dat hij met een tafelpoot op zijn hoofd is geslagen vindt ook steun in de getuigenverklaring van [getuige 3] . [getuige 3] heeft verklaard dat hij rond 10:45 uur is gaan hardlopen. Toen hij vanuit het Lido over het pad richting het [naam zwembad] zwembad liep zag hij een man lopen met een flink voorwerp in zijn handen van circa 30 á 40 centimeter lang en 10 centimeter dik. [getuige 3] dacht zelf aan een tafelpoot. Aan het einde van het pad zag hij een man op een scooter met een bebloed hoofd bij een echtpaar staan. De man en het echtpaar liepen naar het zwembad. [getuige 3] zag op zijn horloge dat het 11:45 uur was en besefte dat hij de vermoedelijke dader net daarvoor had gezien. [6]
Verbalisant [verbalisant 3] heeft de camerabeelden rondom het terrein van het [naam zwembad] zwembad bekeken. Op de beelden gesitueerd aan de voorzijde van het zwembad zag zij dat [slachtoffer] rond 11:46 uur kwam aanrijden op zijn scooter en dat hij aan de achterzijde bebloed was vanaf zijn hoofd tot onder aan zijn T-shirt. Naast hem zag [verbalisant 3] een man en een vrouw lopen. [7]
Op grond van voormelde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, staat voor de rechtbank vast dat [slachtoffer] op 20 april 2014 in Waalwijk kort vóór 11:46 uur meermalen met kracht met een hard voorwerp, te weten een tafelpoot, op zijn achterhoofd is geslagen, (onder meer) terwijl [slachtoffer] op de grond lag.
Dader feitelijke handelingen
Beoordeeld moet worden of het dossier ook voldoende steunbewijs biedt voor de verklaring van [slachtoffer] , dat verdachte degene was die de geweldhandelingen jegens hem heeft gepleegd.
In de eerste plaats overweegt de rechtbank dat de raadsman heeft gesteld dat de verklaring van [slachtoffer] op dat punt als onbetrouwbaar moet worden beschouwd, omdat [slachtoffer] direct na het incident slechts heeft verklaard dat hij verdachte heeft herkend aan zijn stem en pas later dat hij verdachte ook heeft herkend aan zijn uiterlijk.
Nu [slachtoffer] meteen na het incident de naam van verdachte heeft genoemd, acht de rechtbank geen termen aanwezig om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van zijn verklaring. Temeer, nu hij op dat moment nog helemaal bebloed was en aan zijn verwondingen werd geholpen door het ambulancepersoneel. Onder die omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer worden verwacht dat een slachtoffer al een volledige en gedetailleerde verklaring aflegt. Nog diezelfde dag heeft [slachtoffer] een uitgebreide verklaring afgelegd, namelijk bij zijn aangifte, waarin hij heeft verklaard dat hij verdachte ook heeft gezien. In het enkele en zeer beperkt verstrijken van tijd tussen de eerste verklaring en de aangifte ziet de rechtbank geen reden om de aangifte onbetrouwbaar te achten. Het verweer wordt daarom verworpen.
Tijdens zijn verhoor heeft [slachtoffer] verklaard dat verdachte ten tijde van het incident geheel in het zwart gekleed was en dat hij mager is. [8] Dit vindt steun in de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 3] . [getuige 1] heeft verklaard dat de dader geheel in het zwart gekleed was en een smal postuur had. Volgens [getuige 1] droeg de dader een broek met lange pijpen en een trui met lange mouwen. [9] [getuige 3] heeft eveneens verklaard dat de man met het voorwerp donker gekleed was met lange broek en lange mouwen. Daarnaast had de dader volgens van [getuige 3] een langwerpig gezicht. [10]
Voorts zag verbalisant [verbalisant 4] omstreeks 10:45 uur de voor hem ambtshalve bekende verdachte als bestuurder op een scooter met achterop die scooter een voor hem onbekende man. [verbalisant 4] zag dat verdachte over de Beethovenlaan reed komend uit de richting van de Sweelinckstraat. Bij de kruising met de Mozartlaan sloeg hij rechtsaf in de richting van de Blyde Incomstelaan. Ongeveer een minuut later zag [verbalisant 4] verdachte met de andere man over de Mozartlaan rijden richting de Beethovenlaan. Bij de kruising reed verdachte linksaf de Beethovenlaan op. Circa vijf minuten later zag [verbalisant 4] dat verdachte met de andere man over de Groenewoudlaan richting de Akkerlaan reed. Bij de Akkerlaan is verdachte linksaf geslagen in de richting van de Drunenseweg. [11]
Verbalisant [verbalisant 5] zag omstreeks 10:50 uur de voor haar ambtshalve bekende verdachte rijden op een scooter met achterop die scooter een voor haar onbekende man. Zij zag dat verdachte vanuit de Sweelinckstraat linksaf sloeg de Beethovenlaan op. Vervolgens sloeg verdachte bij de verkeerslichten rechtsaf de Mozartlaan op. [12]
Verbalisant [verbalisant 6] heeft onderzoek gedaan naar de historische gegevens van de telefoon van verdachte. Onderzocht is onder meer op welke zendmasten zijn telefoon op 20 juli 2014 heeft aangestraald. Uit de resultaten van dat onderzoek blijkt dat zijn telefoon om 11:21:49 uur een zendmast aanstraalde in de omgeving van het [naam zwembad] zwembad. Tussen 11:23:52 uur en 11:29:24 uur straalde de telefoon van verdachte een zendmast aan in het gebied waarbinnen de plaats van het delict zich bevond. [13]
Op grond van voormelde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat het door [slachtoffer] gegeven signalement van verdachte ten tijde van het incident voor een groot deel overeenkomt met het door getuigen [getuige 1] en [getuige 3] gegeven signalement van de dader. Ook staat vast dat twee verbalisanten afzonderlijk van elkaar verdachte op 20 juli 2014 tussen 10:45 uur en 10:50 uur hebben gezien op de route naar de plaats waar het incident zich heeft afgespeeld en dat de telefoon van verdachte zich tussen 11:21:49 uur en 11:29:24 uur bevond nabij de plaats van het incident. De rechtbank ziet geen redenen om te twijfelen aan de juistheid van die gegevens.
De verdediging heeft gesteld dat verdachte niet bij het incident betrokken kan zijn geweest, omdat hij tussen 11:30 uur en 12:15-12:30 uur bij coffeeshop [coffee shop] was en omdat hij andere kleding droeg bij de coffeeshop dan de verschillende getuigenverklaringen beschrijven. Volgens de raadsman kan dat worden afgeleid uit de camerabeelden die in de coffeeshop zijn gemaakt.
Verbalisant [verbalisant 7] heeft tezamen met [naam 1] , bedrijfsleidster van [coffee shop] , de camerabeelden van 20 juli 2014 bekeken. De systeemtijd op de beelden bleek niet overeen te komen met de werkelijke tijd: toen de werkelijke tijd 10:32 uur was gaf de registratie op de beelden 09:15 uur aan. Uit de camerabeelden blijkt dat verdachte tezamen met [naam 2] omstreeks het werkelijke tijdstip van 12:18 uur arriveerde bij [coffee shop] . Omstreeks het werkelijke tijdstip van 12:58 uur hebben zij [coffee shop] verlaten. [14]
Verbalisanten [verbalisant 8] en [verbalisant 9] hebben voorts via twee verschillende routes en met twee verschillende vervoersmiddelen (per auto met een snelheid van circa 30/40 kilometer per uur en per fiets) onderzocht in welk tijdsbestek je vanaf het plaats delict bij coffeeshop [coffee shop] kunt komen. Uit de resultaten van dat onderzoek kan worden afgeleid dat het tijdsbestek varieert van 6 tot 10 minuten. [15]
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het door de verdediging geschetste alternatieve scenario niet aannemelijk is geworden. Het incident heeft zich immers kort vóór 11:46 uur afgespeeld en verdachte is pas om 12:18 uur bij coffeeshop [coffee shop] gearriveerd, terwijl het slechts 6 tot 10 minuten duurt om van de plaats delict bij de coffeeshop te komen. In dat tijdsbestek kan verdachte ook bepaalde kledingstukken hebben uitgetrokken, waarmee valt te verklaren dat hij bij [coffee shop] andere kleding droeg.
Uit het dossier kan voorts worden afgeleid dat verdachte ook een motief had voor zijn daad. [slachtoffer] heeft verklaard dat hij in december 2013 een huis heeft gekocht. Door zijn inkomen heeft hij zich goed kunnen verzekeren, waardoor [naam vriendin] schuldenvrij in het huis zou achterblijven als [slachtoffer] zou komen te overlijden. [16] Daarnaast heeft [naam 3] , werkzaam bij coffeeshop [coffee shop] , verklaard dat zij verdachte een aantal maanden voor het incident heeft horen zeggen dat [naam vriendin] en hij veel geld zouden hebben en samen een goed leven zouden kunnen opbouwen als verdachte [slachtoffer] iets zou aandoen. [17]
Ook overigens acht de rechtbank de verklaring van verdachte ook ongeloofwaardig. Hij heeft immers verklaard dat [naam vriendin] en hij geen relatie meer hadden, maar op 19 juli 2014 heeft verdachte tegen [naam 4] gezegd dat hij en [naam vriendin] weer samen waren. [18] Voorts blijkt uit de telefoon van verdachte dat [naam vriendin] en hij over de periode van 31 december 2013 tot en met 9 juli 2014 zo goed als dagelijks contact hadden. Uit de inhoud van de sms-berichten kan voorts worden afgeleid dat hun liefdesrelatie nog bestendig was. [19] Verdachte heeft verder weliswaar verklaard dat hij, afgezien van zijn bezoek aan coffeeshop [coffee shop] , de hele dag thuis is geweest, maar de buurman van verdachte, [naam 5] heeft verklaard dat verdachte en [naam 2] op die bewuste dag vanaf 08:30 uur vaak van huis zijn weggereden met de scooter en ook weer terugkeerden. [20]
De rechtbank acht derhalve bewezen dat verdachte degene is geweest die [slachtoffer] meermalen met kracht met een tafelpoot op zijn hoofd heeft geslagen, (onder meer) terwijl [slachtoffer] op de grond lag.
(Voorwaardelijk) opzet - poging tot doodslag c.q. poging tot zware mishandeling
De vraag die vervolgens aan de rechtbank ter beantwoording voorligt, is welk strafbaar feit deze geweldshandelingen opleveren.
Voor beantwoording van deze vraag dient in dit geval te worden bezien of de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op een bepaald gevolg - in dit geval de levensberoving dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] .
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachtes opzet was gericht op de dood van [slachtoffer] , in de zin van onvoorwaardelijke, volle opzet. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat verdachte [slachtoffer] meerdere malen met kracht met een tafelpoot op zijn achterhoofd heeft geslagen, waarbij verdachte ook de woorden heeft geuit “ [slachtoffer] je gaat dood”. Ook heeft de rechtbank hierbij de verklaring van [naam 3] in aanmerking genomen, waaruit blijkt dat verdachte tegen haar heeft gezegd dat hij en [naam vriendin] veel geld zouden hebben als hij [slachtoffer] iets zou aandoen. Dat het handelen van verdachte geen fatale gevolgen heeft gehad voor [slachtoffer] is een omstandigheid die geenszins aan verdachte te danken is, maar aan het (afwerend) handelen van [slachtoffer] en de aanwezigheid van de toevallige voorbijgangers [getuige 1] en [getuige 2] .
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag jegens [slachtoffer] .
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op
of omstreeks20 juli 2014 te Waalwijk,
in elk geval in Nederland,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] van het leven te beroven,
althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,met dat opzet, voornoemde [slachtoffer] met kracht meermalen
, althans eenmaalmet een hard
en/of zwaarvoorwerp (tafelpoot
en/of een biljartkeu) tegen/op het (achter)hoofd,
in elk geval tegen het lichaamheeft geslagen
, (terwijl
genoemde [slachtoffer] op de grond lag
), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte ter zake van het bewezen geachte feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De officier van justitie heeft bij de strafeis acht geslagen op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de overschrijding van de redelijke termijn. Voorts is niet gebleken van verminderde toerekeningsvatbaarheid noch van detentieongeschiktheid.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring van het feit concludeert, stelt de raadsman dat moet worden volstaan met het opleggen van een taakstraf dan wel een voorwaardelijke gevangenisstraf. De raadsman voert daartoe aan dat rekening moet worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals blijkt uit de rapporten. Ook moet rekening worden gehouden met het feit dat verdachte volgens de raadsman door de reclassering detentieongeschikt wordt geacht.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag van [slachtoffer] . [slachtoffer] is bewust onder valse voorwendselen naar de plaats delict gelokt waar hij vervolgens volgens plan door verdachte meermalen met kracht met een hard voorwerp (tafelpoot) op zijn hoofd is geslagen. Het spreekt voor zich dat dit voor [slachtoffer] een verschrikkelijke en uiterst beangstigende ervaring moet zijn geweest. Dat het feit uitermate beangstigend voor [slachtoffer] is geweest valt ook wel af te leiden uit zijn verklaring dat hij echt het gevoel had dat hij dood zou gaan. Verdachte heeft door zijn handelen een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] . Bovendien zijn de geweldshandelingen gepleegd in een openbaar gebied, waarvan mensen ook getuige zijn geweest. Dat de geweldshandelingen van verdachte [slachtoffer] uiteindelijk niet fataal zijn geworden is een omstandigheid die op geen enkele wijze aan verdachte te danken is, maar aan [slachtoffer] zelf en aan twee getuigen die toevallig over het pad liepen op het moment dat verdachte het feit pleegde. Deze omstandigheden rekent de rechtbank verdachte zwaar aan en zullen in het nadeel van verdachte worden meegewogen.
Gezien de ernst van het feit, de wijze waarop en de omstandigheden waaronder dat feit is gepleegd, zoals blijkt uit hetgeen hierboven is weergegeven, is de rechtbank van oordeel dat voor de bewezenverklaarde poging tot doodslag slechts een gevangenisstraf van substantiële duur passend en geboden is.
De rechtbank heeft acht geslagen op het reclasseringsrapport van 8 mei 2018, waaruit blijkt dat er volgens de reclassering bij verdachte een patroon van instabiliteit bestaat als het gaat om partner- en familierelaties, hetgeen kan resulteren in grensoverschrijdend en onaangepast gedrag. Verder heeft de reclassering zorgen over zijn psychische toestand en zijn middelengebruik wat mogelijk risicofactoren zijn. Voor zover de reclassering kan beoordelen bestaat er een reëel risico dat verdachte niet meer in staat is om goed te functioneren op sociaal en psychisch vlak, omdat er continu sprake is van disbalans. Volgens het reclasseringsrapport is de benodigde zorg inmiddels wel aanwezig, hetgeen door verdachte ook redelijk wordt geaccepteerd. Zo is er ambulante begeleiding op praktische leefgebieden en aandacht voor zijn psychische problematiek. Hoewel het niet haar expertise is, heeft de reclassering haar twijfels uitgesproken over de vraag of verdachte detentiegeschikt is. Indien rekening wordt gehouden met zijn psychische toestand, kan verdachte volgens de reclassering een taakstraf uitvoeren.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het psychologisch rapport van 9 oktober 2014. Hieruit blijkt dat verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens te diagnosticeren als ADHD en een persoonlijkheidsstoornis (met borderline kenmerken). Daarnaast zijn er volgens de psycholoog ook aanwijzingen voor een ziekelijke stoornis, te diagnosticeren als cannabisafhankelijkheid. Omdat verdachte het feit heeft ontkend, heeft
de psycholoog niet kunnen beoordelen of daarvan ook sprake was ten tijde van het plegen van het delict. Daarom heeft de psycholoog geen advies kunnen geven over de mate van toerekeningsvatbaarheid en over de kans op recidive. Verdachte kan tot de (laag)normaal begaafden gerekend worden, waarbij het IQ zich vermoedelijk bevindt tussen 85 en 99.
Gelet op de ernst van het feit kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met het opleggen van een taakstraf en/of een voorwaardelijke gevangenisstraf, zoals de verdediging heeft bepleit. Nu niet is komen vast te staan dat verdachte ten tijde van het plegen van het delict als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd, ziet de rechtbank evenmin redenen om verminderde toerekeningsvatbaarheid in de strafmaat tot uiting te laten komen, door bijvoorbeeld een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden op te leggen. Wel zal de rechtbank in enige mate rekening houden met zijn persoonlijke omstandigheden, zoals weergegeven in de rapportages.
De raadsman van verdachte heeft gesteld dat verdachte detentieongeschikt zou zijn, maar uit het reclasseringsrapport blijkt slechts dat er bij de reclassering twijfels zijn over de vraag of hij detentiegeschikt is. Nu de reclassering niet heeft onderbouwd waarop zij die twijfels heeft gebaseerd en de psycholoog zich daarover niet heeft uitgelaten, gaat de rechtbank daaraan voorbij. De rechtbank is uit de voorliggende stukken en het onderzoek ter zitting van detentieongeschiktheid van verdachte niet gebleken.
In de gegeven omstandigheden en mede gelet op de straffen die door de rechtbank plegen te worden opgelegd voor dergelijk feiten is de rechtbank van oordeel dat de eis van de officier van justitie te hoog is.
De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht passend en geboden. Dat [naam vriendin] bij het feit waarvoor verdachte wordt veroordeeld een kwalijke rol lijkt te hebben gespeeld, zoals de verdediging heeft betoogd, maakt dit niet anders.
Ten slotte houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte voor dit feit in verzekering is gesteld op 23 juli 2014 en dat de redelijke termijn voor berechting dus met bijna 2 jaar is overschreden. Deze forse overschrijding kan niet aan verdachte worden toegerekend. De rechtbank zal naar bevind van zaken strafkorting toepassen, en wel een korting van 3 maanden.
Aan verdachte zal derhalve een gevangenisstraf worden opgelegd van 12 maanden met aftrek van voorarrest.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van in totaal € 3.724,93, bestaande uit € 2.824,93 aan materiële schade en € 900,00 aan immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde schade voldoende aannemelijk is gemaakt en dat die schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank acht verdachte ook aansprakelijk voor de gevorderde schade. De vordering tot schadevergoeding van € 3.724,93 zal daarom worden toegewezen.
De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit is gepleegd, te weten 20 juli 2014. Ten aanzien van de toegewezen vordering van € 3.724,93 zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 10, 24c, 27, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
impliciet primair, poging tot doodslag;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 12 maanden;
- bepaalt dat
de tijd die verdachtevoor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in
voorarrestheeft doorgebracht
in minderingwordt gebracht
bij de tenuitvoerlegging
van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 3.724,93, waarvan € 2.824,93 aan materiële schade en € 900,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 20 juli 2014 tot aan de dag der algehele voldoening;
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , € 3.724,93 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 20 juli 2014 tot aan de dag der algehele voldoening, bij niet betaling te vervangen door 47 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. Goossens, voorzitter, mr. Schotanus en mr. De Boer, rechters, in tegenwoordigheid van Joosen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 13 juni 2018.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld het eindproces-verbaal met het dossiernummer PL2000-2014158828 van de politie-eenheid Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 418.
2.Het proces-verbaal van aangifte, pagina’s 168 tot en met 171.
3.Het geschrift, te weten de geneeskundige verklaring, pagina’s 181 en 182.
4.Het proces-verbaal van verhoor getuige, pagina 199 en 200.
5.Het proces-verbaal van verhoor getuige, pagina’s 211 en 212.
6.De processen-verbaal van verhoor getuige, pagina’s 213, 215 en 216.
7.Het proces-verbaal, pagina 229.
8.Het proces-verbaal van verhoor aangever, pagina 186.
9.Het proces-verbaal van verhoor getuige, pagina 199.
10.Het proces-verbaal van verhoor getuige, pagina 215.
11.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 223.
12.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 224.
13.Het proces-verbaal van onderzoek historische gegevens, pagina’s 298-299.
14.Het proces-verbaal camerabeelden [coffee shop] , pagina’s 243 en 244.
15.Het proces-verbaal van bevindingen, ongenummerd.
16.Het proces-verbaal van verhoor aangever, pagina 186.
17.Het proces-verbaal van verhoor getuige, pagina 250.
18.Het proces-verbaal van verhoor getuige, pagina 279.
19.Het proces-verbaal van onderzoek mobiele telefoon [naam verdachte] , pagina’s 306 tot en met 313.
20.Het proces-verbaal van verhoor getuige, pagina 226.