ECLI:NL:RBZWB:2018:7334

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 november 2018
Publicatiedatum
29 juli 2019
Zaaknummer
C/02/350004 / KG ZA 18-594
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van zorgverzekeraar om overeenkomst te sluiten met zorgaanbieder voor zorg onder de Wet langdurige zorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 november 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een zorgaanbieder, aangeduid als [eiseres], en een zorgkantoor, aangeduid als [gedaagde]. De eiseres vorderde dat het zorgkantoor zou worden verboden om te weigeren een overeenkomst te sluiten voor de Wet langdurige zorg (Wlz) voor de jaren 2019-2020. De eiseres stelde dat zij voldeed aan de voorwaarden die golden voor zorgaanbieders, met betrekking tot het toezichthoudend orgaan en onderaanneming. De gedaagde verweerde zich door te stellen dat de eiseres niet voldeed aan de eisen, met name dat zij niet beschikte over een meervoudig samengesteld toezichthoudend orgaan, zoals vereist in de inkoopvoorwaarden.

De rechtbank oordeelde dat de eiseres ten tijde van de inschrijving niet voldeed aan de voorwaarde dat het toezichthoudend orgaan uit ten minste twee personen moest bestaan. De rechtbank benadrukte dat de voorwaarden duidelijk waren geformuleerd en dat de eiseres had verklaard akkoord te gaan met deze voorwaarden. De eiseres had geen bezwaar gemaakt tegen de voorwaarden binnen de gestelde termijn en had ook niet tijdig gemeld dat zij niet voldeed aan de voorwaarden. De rechtbank concludeerde dat de gedaagde de weigering om een overeenkomst te sluiten met de eiseres op juiste gronden had gehandhaafd.

De vorderingen van de eiseres werden afgewezen en zij werd veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank benadrukte dat de zorgplicht van het zorgkantoor om kwalitatief goede zorg te bieden niet in het geding was en dat de eiseres de mogelijkheid had om opnieuw in te schrijven wanneer zij aan de voorwaarden voldeed.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/350004 / KG ZA 18-594
Vonnis in kort geding van 9 november 2018
in de zaak van
[eiseres]
,
gevestigd te [woonplaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. K. van Berloo te Zeist,
tegen
[gedaagde]
,
gevestigd te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. A.J.H.W.M. Versteeg te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de mondelinge behandeling en de daartoe ingediende stukken
  • de pleitnota van [eiseres]
  • de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is een toegelaten zorgaanbieder in de zin van de Wet langdurige zorg (Wlz). Zij voert een onderneming die zich onder meer bezig houdt met persoonlijke verzorging, begeleiding en verpleging als bedoeld in artikel 3.1.1., lid 1, aanhef en onder b van de Wlz.
2.2.
[gedaagde] is een zorgkantoor als bedoeld in artikel 1.1.1., van de Wlz. [gedaagde] is als zorgkantoor aangewezen voor de regio’s Haaglanden, Zuid-Hollandse eilanden, Zeeland, West-Brabant, Zuidoost Brabant en Zuid-Limburg.
2.3.
[gedaagde] heeft op grond van de Wlz een zorgplicht die inhoudt dat:
“(…) a. hij de bij hem ingeschreven verzekerde informatie verschaft over de leveringsvormen, bedoeld in hoofdstuk 3, paragraaf 3, en deze verzekerde, indien hij in aanmerking kan komen voor meerdere leveringsvormen, in de gelegenheid stelt voor zorg met verblijf in een instelling, voor een volledig pakket thuis of voor een modulair pakket
thuis te kiezen of hem wijst op de mogelijkheid om bij het zorgkantoor een persoonsgebonden budget aan te vragen,
b. indien de verzekerde zorg in natura zal worden verstrekt:
1. hij ervoor zorgt dat de zorg waarop de verzekerde aangewezen is binnen redelijke termijn en op redelijke afstand van waar deze wenst te gaan wonen dan wel bij hem thuis, wordt geleverd,
2. hij de verzekerde de keuze laat uit alle geschikte, gecontracteerde zorgaanbieders die deze verzekerde de zorg op redelijke termijn kunnen verlenen, of
3. hij de verzekerde desgewenst bemiddelt naar geschikte, gecontracteerde zorgaanbieders,
c. hij ervoor zorgt dat voor de verzekerde cliëntondersteuning beschikbaar is waarop de verzekerde, al dan niet met behulp van zijn vertegenwoordiger of mantelzorger, een beroep kan doen. (...)”.
2.4.
[gedaagde] is gemachtigd door Wlz-uitvoerders om overeenkomsten te sluiten met zorgaanbieders voor het verlenen van zorg aan verzekerden die aanspraak maken op zorg onder de Wlz.
2.5.
Zorgkantoren hanteren een landelijk inkoopkader, aangevuld met regionale inkoopdocumenten, waarin de voor de totstandkoming van een overeenkomst met een zorgaanbieder geldende regels zijn opgenomen. Deze stukken worden aan zorgaanbieders bekend gemaakt.
2.6.
Het landelijke inkoopkader Wlz 2018-2020 is op 1 juni 2017 bekend gemaakt. Daarin is onder meer opgenomen:
“(…) Onderaanneming kan bijdragen aan de keuzevrijheid van de klant en kan hiermee een meerwaarde hebben voor het passend invulling geven aan de zorgvraag. Het is echter niet toegestaan dat zorgaanbieders hun zorg grotendeels doorcontracteren. Onze richtlijn is dat zorgaanbieders ten minste 2/3 van de verwachte gecontracteerde zorg voor 2018 zelf leveren. (…) Met zorgaanbieders waar dit momenteel anders ligt, gaan wij in gesprek om afspraken te maken over een ingroeitraject. Het inkoopkader van nieuwe zorgaanbieders biedt de mogelijkheid om gedurende het jaar nieuwe zorgaanbieders toe te laten (tussentijds contracteren). Onderaannemers zouden, wanneer zij voldoen aan de voorwaarden, daardoor rechtstreeks door ons gecontracteerd kunnen worden. Dit beperkt de administratieve lasten en verantwoordelijkheden van hoofdaannemer, draagt bij aan de continuïteit van zorg en zichtbaarheid van het zorgaanbod voor de klant (…).”
2.7.
[eiseres] liet op 1 juni 2017 de Wlz-zorg volledig door ZZP’ers uitvoeren. [gedaagde] is daarom met haar in gesprek gegaan. Dat heeft ertoe geleid dat [gedaagde] met [eiseres] op 10 oktober 2017 een overeenkomst heeft gesloten voor het jaar 2018 met daarin de voorwaarde:
“Artikel 2: Zorg grotendeels zelf uitvoeren
Lid 1
De overeenkomst wordt aangegaan onder de voorwaarde dat de Zorgaanbieder aantoonbaar voldoende stappen zet om te gaan voldoen aan het vereiste uit het inkoopkader dat de Zorg grotendeels zelf geleverd moet worden. Als de Zorgaanbieder op 1 augustus 2018 niet aan het genoemde vereiste voldoet dan wel niet aantoonbaar voldoende concrete stappen gezet heeft om aannemelijk te maken dat uiterlijk eind 2018 aan het vereiste voldaan wordt, zal het Zorgkantoor maatregelen nemen om de cliënten in Zorg bij de Zorgaanbieder door te bemiddelen naar zorgaanbieders die wel aan het genoemde vereiste voldoen.
Lid 2
Tot het moment dat de Zorgaanbieder aantoonbaar voldoet aan het genoemde vereiste mogen geen nieuwe cliënten in Zorg worden genomen. Als de Zorgaanbieder aan kan tonen aan het vereiste te voldoen, wordt de cliëntenstop opgeheven.”
2.8.
[eiseres] heeft op 27 juli 2018 bij [gedaagde] een inschrijfformulier ingediend om in aanmerking te worden gebracht voor een overeenkomst voor het bieden van Wlz-zorg voor de jaren 2019-2020. In de Bestuursverklaring heeft [eiseres] gemeld dat er wijzigingen hebben plaatsgevonden in het register van de Kamer van Koophandel ten opzichte van de inschrijving voor 2018. Daarbij heeft zij een uittreksel uit het handelsregister ingediend d.d. 8 maart 2018, waarin is opgenomen dat er twee toezichthouders zijn ingeschreven. [eiseres] heeft voorts verklaard, vanaf de datum van inschrijving, te voldoen aan de verder in het formulier geformuleerde eisen en dat gedurende de looptijd van de overeenkomst te blijven doen. Indien er sprake is van tussentijdse wijzigingen dient dit aan [gedaagde] kenbaar te worden gemaakt, zo is vermeld op het inschrijfformulier. Wat betreft de eisen van bekwaamheid heeft [eiseres] verklaard vanaf de datum van inschrijving te voldoen aan de eis dat zij beschikt over een meervoudig samengesteld toezichthoudend orgaan dat is vastgelegd in de statuten en het handelsregister. [eiseres] heeft gemeld dat zij voornemens is in 2019 te werken met onderaannemers en met welk deel, te weten 1/3.
2.9.
Bij brief van 12 september 2018 heeft [gedaagde] aan [eiseres] het volgende bericht.
“(…) Wij hebben vastgesteld dat bij de inschrijving van [eiseres] AWBZ B.V. (hierna: ‘ [eiseres] ’) een uittreksel uit het handelsregister is overgelegd dat een verkeerd beeld geeft van de samenstelling van de raad van commissarissen. Volgens het ingediende uittreksel dat gedateerd is op 8 maart 2018, heeft [eiseres] een raad van commissarissen die uit twee leden bestaat. Ten tijde van de inschrijving was de samenstelling gewijzigd omdat een van de twee leden op 26 maart 2018 is gedefungeerd. Ten tijde van de inschrijving en ook nu op dit moment heeft [eiseres] dan ook een toezichthoudend orgaan dat bestaat uit één lid en daarmee voldoet zij niet aan de eis dat het toezichthoudend orgaan meervoudig dient te zijn samengesteld en waarvan de samenstelling kenbaar is uit het handelsregister: zie de bestuursverklaring, pagina 2.
Wij kunnen ons niet aan de indruk onttrekken dat welbewust een verkeerde indruk is gewekt en als die indruk juist is, dan nemen wij dat hoog op omdat dan sprake is van de uitdrukkelijke bedoeling ons te bewegen op basis van een onjuiste voorstelling van zaken een overeenkomst te sluiten. Wij kunnen ons niet voorstellen dat het bestuur niet op de hoogte zou zijn geweest van deze fout en wij rekenen u dit als bestuurders aan. Wij betrekken daarbij dat op de website van [eiseres] is aangegeven dat er een vacature voor een functie in de raad van commissarissen bestaat.
U heeft ons niet voorafgaand of na het defungeren van de heer Duijs op de hoogte gebracht van de ontstane situatie, terwijl dit op grond van de overeenkomst Wlz wel gevraagd wordt. Wij hebben er dan ook geen begrip voor dat u zelfs tijdens het overleg met de drie zorgkantoren op 28 juni jl. niet aan de orde hebt gesteld dat [eiseres] niet voldeed aan een eis die al sinds jaar en dag deel uitmaakt van de voorwaarden waaraan voldaan dient te zijn wil een zorgaanbieder voor een overeenkomst in aanmerking komen. Wij hebben in dit verband ook vastgesteld dat [eiseres] handelt in strijd met de eigen statuten omdat artikel 11 lid 1 van de statuten bepaalt dat de raad van commissarissen ten minste twee leden dient te hebben.
Daarnaast hebben wij bij de beoordeling van de inschrijving voor 2019 de bepaling ten aanzien van het vereiste dat de zorg grotendeels zelf geleverd moet worden zoals dat in de overeenkomst Wlz 2018 is vastgelegd, getoetst. Wij zijn er niet van overtuigd dat [eiseres] haar verplichtingen met betrekking tot artikel 2 lid 1 van Deel l.B van die overeenkomst is nagekomen. In die bepaling hebben wij vastgelegd dat [eiseres] aantoonbaar voldoende
stappen zet om te gaan voldoen aan het vereiste uit het inkoopkader dat de zorg grotendeels zelf geleverd moet worden. Daarbij is bepaald dat als op 1 augustus 2018 niet aan het genoemde vereiste voldaan is dan wel niet voldoende aantoonbaar concrete stappen gezet zijn om aannemelijk te maken dat uiterlijk eind 2018 aan het vereiste voldaan wordt, het zorgkantoor maatregelen zal treffen om cliënten die in zorg zijn door te bemiddelen naar zorgaanbieders die wel aan het genoemde vereiste voldoen. Wij baseren deze verwachting op uw mededeling dat [eiseres] ten tijde van het bestuurlijk overleg op 28 juni jl. pas één steunpunt had “omgebouwd” zodat er bij ons zeer gerede twijfel bestaat over het antwoord op de vraag of [eiseres] zodanige stappen heeft gezet dat verwacht mag worden dat zij eind 2018 aan deze verplichting kan voldoen. In het overleg op 28 juni jl. is aangegeven dat u geen garanties kunt geven dat 1 januari 2019 2/3 van het personeel in vast dienstverband is. U geeft dan aanvullend nog aan dat het feit dat de arbeidsmarkt krap is en dat veel
zorgverleners er nu voor kiezen om als zelfstandige te gaan werken, niet in het voordeel van uw doelstelling werken. Ook meent u dat zorgkantoren [eiseres] niet op cijfers dienen af te rekenen, maar dienen te belonen voor de inzet die getoond wordt.
Dit betekent dat op grond van ieder van de vorengenoemde twee gronden [eiseres] niet in aanmerking komt voor een overeenkomst voor 2019. (…)”
2.10.
[eiseres] heeft bezwaar gemaakt tegen de inhoud van de brief van 12 september 2018, maar [gedaagde] heeft haar standpunt niet gewijzigd. Vervolgens is dit kort geding aanhangig gemaakt.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert samengevat - dat de voorzieningenrechter [gedaagde] verbiedt om te weigeren met haar een Wlz-overeenkomst te sluiten voor 2019-2010, althans 2019 en voorts [gedaagde] te bevelen een Wlz-overeenkomst voor genoemde duur te sluiten overeenkomstig haar inschrijving, met bijkomende vorderingen.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiseres] legt aan haar vorderingen kort gezegd primair ten grondslag dat zij voldoet aan de voorwaarden die gelden op grond van de inkoopvoorwaarden ten aanzien van het toezichthoudend orgaan en ten aanzien van onderaanneming en daarom recht heeft op een overeenkomst voor 2019-2020. Subsidiair heeft zij zich op het standpunt gesteld dat zij op grond van de inkoopvoorwaarden als bestaande zorgaanbieder met wie een voorwaardelijke overeenkomst bestaat, in ieder geval aanspraak heeft op een nieuwe overeenkomst voor het jaar 2019. Tot slot vraagt [eiseres] een belangenafweging in haar voordeel te laten uitvallen vanwege de negatieve gevolgen voor bestaande klanten/zorgbehoevenden in het geval die naar een andere zorgaanbieder moeten overstappen. [gedaagde] deelt deze standpunten niet.
4.2.
Bij een inkoopprocedure als hier aan de orde wordt de (pre)contractuele verhouding tussen de inkoper en de inschrijver beheerst door de redelijkheid en billijkheid. Tussen partijen is niet in geschil dat zij op grond daarvan de verwachting mogen ontlenen dat de voor aanbestedingsplichtige opdrachten geldende beginselen van gelijkheid en transparantie van toepassing zijn op deze inkoopprocedure.
4.3.
De punten van geschil tussen partijen vergen uitleg van de desbetreffende voorwaarden. De uitleg van de voorwaarden dient op objectieve wijze plaats te vinden; op grond van de bewoordingen van de voorwaarde, bezien in samenhang met, voor zover relevant, de overige inhoud van de inkoopdocumenten. Het transparantiebeginsel brengt mee dat alle voorwaarden op een duidelijke precieze en ondubbelzinnige wijze worden geformuleerd opdat alle behoorlijk geïnformeerde en normaal oplettende inschrijvers de juiste draagwijdte ervan kunnen begrijpen en zij deze op dezelfde manier interpreteren.
4.4.
Wat betreft de voorwaarde ten aanzien van het toezichthoudend orgaan geldt het volgende. De voorwaarde luidt: “De zorgaanbieder beschikt over een meervoudig samengesteld toezichthoudend orgaan dat is vastgelegd in de statuten en het handelsregister.” In het addendum over aan te leveren documenten is vermeld over “inschrijving KvK”:
“- Afschrift van inschrijving KvK.
- Op het afschrift dienen tevens de namen van de leden van de Raad van Toezicht te zijn vermeld. Op grond van het handelsregisterbesluit dienen deze gegevens in het handelsregister te zijn opgenomen.
- Afschrift is niet ouder dan een jaar op het moment van inschrijving (…)”.
4.5.
[eiseres] betoogt dat zij aan de gestelde voorwaarde heeft voldaan omdat in haar statuten is opgenomen dat zij een meervoudig samengestelde Raad van Commissarissen heeft. Zij behoefde niet te begrijpen dat zij als gevolg van de tijdelijke situatie dat zij maar een commissaris had niet aan de eis voldeed. Als de eis anders zou moeten worden verstaan dan zij heeft gedaan, zou dat betekenen dat wanneer gedurende de looptijd van een overeenkomst alle commissarissen tegelijk zouden defungeren, de overeenkomst zou worden beëindigd. Dat kan niet zijn bedoeld, aldus [eiseres] . Het zou ook naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn als [gedaagde] [eiseres] kan afrekenen op de enkele omstandigheid dat, ondanks een statutaire verankering, als gevolg van het bedanken van een commissaris er tijdelijk maar een commissaris is, terwijl zij vacatures heeft opengesteld. [eiseres] stelt ook dat het door haar overgelegde uittreksel voldoet omdat het niet te oud is en de wijziging in de inschrijving in het handelsregister van december 2017 weergeeft. [eiseres] stelt tot slot dat zij niet heeft gehandeld met de bedoeling [gedaagde] te misleiden.
[gedaagde] betoogt dat de tekst maar voor een uitleg, die is vervat in haar brieven van 12 september en 5 oktober 2018, vatbaar is, dat [eiseres] niet aan de voorwaarde voldoet en dat [eiseres] bewust een onjuist uittreksel uit het handelsregister heeft ingediend. Dat laatste biedt op grond van het sanctiebeleid uit het inkoopdocument grond de inschrijving buiten behandeling te laten en het niet voldoen aan de voorwaarde biedt grond [eiseres] niet in aanmerking te brengen voor een overeenkomst.
4.6.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat een behoorlijk geïnformeerde en normaal oplettende inschrijver moest begrijpen dat de voorwaarde inhoudt dat een zorgaanbieder ten tijde van de inschrijving dient te beschikken over een toezichthoudend orgaan dat uit ten minste twee personen bestaat, en dat zij gedurende de looptijd van een overeenkomst aan deze voorwaarde dient te blijven voldoen. De bewoordingen van de voorwaarde zijn op zichzelf al duidelijk: men dient te beschikken over een meervoudig samengesteld toezichthoudend orgaan. Dat geeft een feitelijke situatie weer. De governancecode waaraan deze voorwaarde (mede) is ontleend en die bij [eiseres] bekend is, beschrijft het belang van een toezichthoudend orgaan waarin toezichthouders zich ten opzichte van elkaar kritisch kunnen verstaan. Dat is feitelijk niet mogelijk wanneer er maar een toezichthouder is. Het addendum vermeldt tot slot duidelijk dat de namen, meervoud, van de toezichthouders op het in te dienen uittreksel uit het handelsregister dienen te zijn vermeld. De slotsom is dat [eiseres] ten tijde van de inschrijving niet voldoet aan de voorwaarde ten aanzien van het toezichthoudend orgaan. Het hebben van een cliëntenraad is niet het hebben van een meervoudig samengesteld toezichthoudend orgaan.
4.7.
[eiseres] heeft betoogd dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is als [gedaagde] [eiseres] kan afrekenen op de enkele omstandigheid dat, ondanks een statutaire verankering, als gevolg van het bedanken van een commissaris er tijdelijk maar een commissaris is, terwijl zij vacatures heeft opengesteld.
4.8.
[eiseres] heeft door de inschrijving verklaard akkoord te gaan met alle daartoe gestelde voorwaarden. Zij heeft geen bezwaar gemaakt of vragen gesteld binnen de gestelde termijn van 20 dagen na de openstelling op 1 juni 2018. De voorwaarde staat daarmee vast en op grond van het gelijkheidsbeginsel dient [gedaagde] die voorwaarde voor alle inschrijvers op gelijke wijze toe te passen. Het maken van een uitzondering ten aanzien van de inschrijving is dan niet mogelijk.
Volledig ten overvloede geldt dan het volgende. Zou [eiseres] , zoals zij verklaarde te doen, het inschrijvingsformulier correct hebben ingevuld, dan zou zij hebben vermeld dat zij op dat moment maar een toezichthouder in de Raad van Commissarissen had, zou zij een actueel en up to date uittreksel hebben bijgevoegd en zou zij hebben gemeld er alles aan te doen voor de ingangsdatum van de overeenkomst de openstaande vacatures te hebben vervuld. Dat heeft zij niet gedaan. Dit, terwijl het belang van het correct invullen van het formulier in de inschrijvingsstukken sterk wordt benadrukt, waarbij ook sancties worden vermeld, zoals het buiten behandeling laten. Gedurende de looptijd van een eenmaal gesloten overeenkomst is in de situatie waarin [eiseres] verkeerde voorzien. De inschrijvingsstukken vermelden dat wanneer gedurende de looptijd er niet meer aan een voorwaarde wordt voldaan de zorgaanbieder dat moet melden, er dan een gesprek plaatsvindt waarbij afgesproken wordt hoe te handelen om weer aan de voorwaarde te voldoen en tot slot dat bij niet voldoen de bevoegdheid voor [gedaagde] bestaat een sanctie te verbinden aan het niet meer voldoen. Het tijdelijk niet voldoen aan de voorwaarde die hier aan de orde is hoeft dan niet tot het einde van de overeenkomst te leiden. Wil [eiseres] dat deze werkwijze ook in de inschrijvingsfase mogelijk wordt omdat dan evengoed tijdelijk te weinig toezichthouders in functie kunnen zijn, dan dient zij in het vervolg gedurende de opengestelde termijn een gemotiveerde opmerking te maken die, zo is niet ondenkbaar, kan leiden tot een aanpassing van de voorwaarde op enigerlei wijze.
4.9.
Wat betreft de voorwaarde voor onderaannemers: “Het is echter niet toegestaan dat zorgaanbieders hun zorg grotendeels doorcontracteren. Onze richtlijn is dat zorgaanbieders ten minste 2/3 van de verwachte gecontracteerde zorg voor 2018 zelf leveren.”, geldt het volgende. De objectieve uitleg van deze voorwaarde, gebaseerd op de tekst van de voorwaarde en het in 2.6. geciteerde onderdeel van de inkoopvoorwaarden, is als volgt. Het is niet toegestaan grotendeels zorg niet zelf te verlenen. De woorden grotendeels betekenen: voor het grootste gedeelte. [gedaagde] beoogt die betekenis nader te concretiseren door een richtlijn te noemen. De woorden “richtlijn” bezien in samenhang met voormelde tekst van het inkoopdocument maken dat richtlijn hier niet als een zacht uitgangspunt of streefgetal is te verstaan maar als een stringente voorwaarde: ten minste 2/3 deel van de zorg dient zelf te worden verleend. Wanneer aan deze voorwaarde, op deze wijze uitgelegd, gedurende de looptijd van de overeenkomst niet meer wordt voldaan, wordt een gesprek gehouden waarbij afspraken worden gemaakt om weer wel aan de voorwaarde te voldoen. Voor [eiseres] is dit vorm gegeven in de overeenkomst voor 2018 waarin [gedaagde] een voorwaarde heeft gesteld, die [eiseres] heeft aanvaard.
4.10.
Ten tijde van de inschrijving dient [eiseres] aldus te voldoen aan de voorwaarde dat zij per 1 januari 2019 de te verlenen zorg voor 2/3 deel zelf verleent. Ter zitting is duidelijk geworden dat arbeidsovereenkomsten die zijn gesloten niet met [eiseres] , die inschrijver is en aan de voorwaarden moet voldoen, zijn gesloten maar met een andere entiteit. [eiseres] voldoet aldus niet aan de voorwaarde.
4.11.
[eiseres] heeft betoogd dat zij op grond van de inkoopvoorwaarden in aanmerking komt voor een eenjarige overeenkomst nu zij, subsidiair, is aan te merken als een zorgverlener met een voorwaardelijke overeenkomst waarbij zij nog niet aan alle voorwaarden voldoet.
Deze stelling behoeft geen beoordeling, reeds niet omdat [eiseres] niet voldoet aan de voorwaarde voor een overeenkomst voor 2019-2020 betreffende een toezichthoudend orgaan. Dat is geen voorwaarde waarop de regeling ziet waarop [eiseres] hier een beroep doet.
4.12.
Een belangenafweging pakt ook niet in het voordeel van [eiseres] uit. Enerzijds rust op [gedaagde] de zorgplicht verzekerden naar kwalitatief goede zorg te begeleiden terwijl gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] dat niet doet. Het wijzigen van zorgverleners bij verzekerden is voorts het gevolg van de niet nakoming van de overeenkomst voor 2018 en de gevolgen die [gedaagde] daar nu aan verbindt. Anderzijds is het eenvoudigweg aan [eiseres] of een aan haar gelieerde entiteit om alsnog een inschrijving te doen die er blijk van geeft dat wordt voldaan aan de in de inkoopvoorwaarden en het inschrijfdocument gestelde eisen. Ter zitting is door [eiseres] gesteld dat zij aan de eisen van een toezichthoudend orgaan voldoet en dat (door een andere entiteit) mensen in dienstbetrekking zijn genomen zodat zij aan de voorwaarde voor onderaanneming kan voldoen. [gedaagde] heeft bevestigd dat een nieuwe of tussentijdse inschrijving mogelijk is.
4.13.
Uit het vorenstaande volgt dat [eiseres] de weigering van [gedaagde] met haar een Wlz-overeenkomst voor 2019-2020 te sluiten niet met toereikende gronden heeft aangevochten. De vorderingen moeten worden afgewezen.
4.14.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 626,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 1.606,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.606,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.W.A. van Geloven en in het openbaar uitgesproken op 9 november 2018.