Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, hebben belanghebbenden beroep ingesteld tegen de definitieve aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2014. De rechtbank heeft op 27 december 2018 uitspraak gedaan. De inspecteur van de Belastingdienst had een aanslag opgelegd op basis van een door belanghebbenden ingediende aangifte, waarbij een uitkering van het UWV als inkomen uit vroegere dienstbetrekking was opgegeven. Belanghebbenden stelden dat de inspecteur de hoorplicht had geschonden en dat zij vertrouwden op de hulp bij het invullen van de aangifte door een medewerker van de Belastingdienst.
De rechtbank oordeelde dat er geen schending van de hoorplicht was, omdat belanghebbenden uiteindelijk hebben afgezien van het recht om te worden gehoord. Echter, het handelen van de inspecteur werd wel als strijdig met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur beschouwd. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur in de proceskosten van belanghebbenden moest worden veroordeeld en het griffierecht moest vergoeden. De rechtbank concludeerde dat de aanslag IB/PVV 2014 correct was opgelegd, maar dat belanghebbenden niet op de hulp bij aangifte konden vertrouwen, omdat zij onvoldoende waren geïnformeerd over de beoordeling van de aangifte.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en legde de proceskosten op aan de inspecteur. De uitspraak benadrukt het belang van goede communicatie tussen de Belastingdienst en belastingplichtigen, vooral bij het bieden van hulp bij aangifte.