4.3Het oordeel van de rechtbank
ten aanzien van feit 1
Op maandag 17 juli 2017 omstreeks 18.48 uur vond een verkeersongeval plaats op de Oud Ferdinandusdijk, buiten de bebouwde kom van Absdale in de gemeente Hulst.Hierbij waren een bestelauto (Fiat Doblo) en een fiets betrokken. De fietser, [slachtoffer] , is bij dit ongeval overleden.
De verbalisanten gingen ter plaatse naar aanleiding van een melding om 18.50 uur van een verkeersongeval. Daar, aan de Oude Ferdinandusdijk te Hulst, zagen zij een witte bestelauto in de sloot liggen. Ook zagen zij dat er een man op zijn buik in de berm lag en dat er achter de witte bestelauto een racefiets in de sloot lag. De bestuurder van de auto, verdachte, werd aangesproken. Hij verklaarde dat hij de macht over het stuur was verloren en een fietser had aangereden. Vervolgens zei hij: ‘Ik zal eerlijk tegen je zijn. Ik heb een ontzegging van de rijbevoegdheid’. De adem van verdachte rook naar alcohol. Verdachte zei dat hij vier à vijf biertjes had gedronken.
Het alcoholgehalte van verdachte bleek bij de ademanalyse om 20.07 uur 540 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht te zijn.
Uit het informatiesysteem van de politie kwam naar voren dat het rijbewijs van verdachte ten aanzien van categorie B vanaf 20 mei 2011 ongeldig was verklaard.Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij voorlopig uit de rijbevoegdheid is gezet.
Naar aanleiding van het ongeval werd een onderzoek op de plaats van het ongeval uitgevoerd. Hieruit kwam naar voren dat de Oud Ferdinandusdijk voor de plaats van het ongeval een flauwe bocht naar rechts maakte. Op de Oud Ferdinandusdijk waren afwijkende verkeersmaatregelen van kracht. De maximumsnelheid ter plaatse bedroeg in verband met wegwerkzaamheden 30 kilometer per uur in plaats van 60 kilometer per uur. Dit was door middel van de borden A1 (30), J20 (slipgevaar) en J25 (opspattende stenen) van de bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 aangegeven voor het verkeer op de Oud Ferdinandusdijk. Deze borden waren geplaatst na het bord geslotenverklaring C1 met onderbord nabij de kruising Oud Ferdinandusdijk / Heuvelstraat. Ter plaatse van het ongeval was het wegdek van de Oud Ferdinandusdijk verhard en dit bestond uit Dicht Asfalt Beton (DAB), dat droog en schoon was. Er was recent een nieuwe laag split aangebracht. Bij navraag bij het Waterschap Scheldestromen bleek dat het wegdek van de Oud Ferdinandusdijk op maandag 3 juli 2017 omstreeks 13.30 uur voorzien was van een nieuwe laag split. Na ongeveer vier weken wordt het wegdek geveegd en de borden worden na ongeveer acht weken verwijderd. Het was ter plaatse droog en zonnig weer. Vastgesteld werd dat de zonstand ten tijde van het ongeval vermoedelijk geen invloed heeft gehad op het ontstaan van dit ongeval. Uit de aangetroffen situatie, de sporen, de eindpositie van de voertuigen en de schade aan de voertuigen kon worden geconcludeerd dat de bestuurder van de bestelauto met de rechterwielen in de oplopende rechterberm is gereden en hierna heeft tegengestuurd, waardoor de bestelauto in een schuine beweging de rijbaan van rechts naar links overstak. Tijdens deze overstekende beweging is de bestelauto in aanraking gekomen met de fiets, die uit tegenovergestelde richting kwam. De bestuurder van de fiets is tegen de rechterzijkant van de bestelauto gekomen. De auto is de aan de linker zijde van de rijbaan gelegen sloot ingereden en tegen het sloottalud gebotst. De bestuurder van de fiets is ter plaatse aan zijn verwondingen overleden. Ten aanzien van de onderzochte hypothese mens werd vastgesteld dat door onverklaarbare reden de bestuurder van de Fiat aan de rechterzijde de berm in is gereden om vervolgens op de verkeerde zijde van de rijbaan terecht te komen. Tijdens deze manoeuvre heeft de bestuurder van de Fiat de bestuurder van de fiets en de fiets geraakt. Ten aanzien van de onderzochte hypothese voertuig werd vastgesteld dat, voor zover mogelijk, waarneembaar en gerelateerd aan dit ongeval, geen gebreken c.q. omstandigheden aanwezig waren die het ongeval veroorzaakt of mede veroorzaakt zouden kunnen hebben. Ten aanzien van de weg, het wegdek, de ter plaatse geldende verkeersmaatregelen en de wegbeheerder, waren geen omstandigheden aanwezig die het ongeval veroorzaakt of mede veroorzaakt zouden kunnen hebben.
Uit onderzoek aan de airbag van de auto van verdachte kwam naar voren dat de snelheid van het voertuig ten tijde van het botsmoment – de rechtbank begrijpt: met het sloottalud –
18 kilometer per uur bedroeg.
Door een forensisch geneeskundige is vastgesteld dat [slachtoffer] niet op natuurlijke wijze is overleden. De doodsoorzaak is ernstig schedel- en hersenletsel ten gevolge van de inwerking van heftig botsend geweld door een voertuig.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij niet had mogen rijden, omdat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard en hij ook een stuk of zes biertjes had gedronken. Daarnaast gebruikte hij als medicatie Valium, Methadon en Seroquel. Valium en Seroquel nam hij
’s avonds in bij thuiskomst en Methadon, dat hij vanuit de verslavingszorg kreeg, nam hij ’s ochtends in. Verdachte was ter plaatse bekend. Hij had diezelfde weg de week daarvoor ook gereden. Toen lag de nieuwe laag split er al en heeft hij de borden ook gezien. Op 17 juli 2017 heeft hij de geplaatste verkeersborden ook gezien, behalve het ronde verbodsbord met daaronder ‘uitgezonderd bestemmingsverkeer na 700 m’ en het bord dat als maximumsnelheid 30 kilometer per uur aangaf. Verdachte reed voor hij de bocht doorkwam 50 kilometer per uur, maar is aanzienlijk afgeremd en reed vervolgens aanzienlijk langzamer dan 50 kilometer per uur, omdat die bocht niet met 50 kilometer per uur kan worden genomen. Toen hij in de slip raakte, heeft hij uit alle macht (verder) (af)geremd.
Hij is eerder veroordeeld voor rijden onder invloed, is bij een aantal van die zittingen aanwezig geweest en heeft verschillende ontzeggingen van de rijbevoegdheid opgelegd gekregen. Ook is hij al meerdere keren veroordeeld voor rijden zonder rijbewijs. Desondanks reed hij dagelijks in een auto om naar zijn werk te gaan. Het was vast gebruik om na afronding van de werkzaamheden samen met collega’s bier te drinken en vervolgens naar huis te gaan.
bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt, gelet op het voorgaande, vast dat verdachte op 17 juli 2017 in de bij het ongeval betrokken bestelauto heeft gereden onder invloed van alcohol en medicatie, Valium, Methadon en Seroquel, met een ongeldig verklaard rijbewijs voor categorie B en terwijl hem de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen was ontzegd. Verdachte heeft verklaard dagelijks voornoemde medicatie te gebruiken, waardoor naar het oordeel van de rechtbank verdachte ten tijde van het ongeval een bepaalde spiegel van deze medicatie in zijn bloed had. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van bepaalde medicatie, waaronder de door verdachte gebruikte Valium en Seroquel, de rijvaardigheid kan beïnvloeden. Dit neemt nog toe in combinatie met het gebruik van alcohol. Ook verdachte moet geacht worden daarmee bekend te zijn geweest. Bovendien blijkt dat uit de bijsluiter die verdachte bij het (voor de eerste keer) verstrekken van Valium en Seroquel in ieder geval moet hebben verkregen. Aangezien Methadon vanuit de verslavingszorg wel zonder bijsluiter wordt geleverd, stelt de rechtbank vast dat verdachte zich er in ieder geval bewust van had moeten zijn geweest dat zijn rijvaardigheid werd beïnvloed door het gebruik van Valium en Seroquel, te meer in combinatie met zijn alcoholgebruik. De verklaring van verdachte dat hij niet wist dat hij met deze medicatie op moest passen met het gebruik van alcohol schuift de rechtbank dan ook terzijde.
Het dossier bevat naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten om vast te kunnen stellen met welke snelheid verdachte heeft gereden.
Gelet echter op de informatie uit de airbag dat bij de botsing van de auto met het sloottalud de snelheid 18 kilometer per uur bedroeg; de verklaring van verdachte dat hij vóór de botsing nadat de auto in de slip raakte heeft afgeremd en voor de bocht 50 kilometer met uur reed; en de vaststelling in de verkeersongevallenanalyse dat de bocht die verdachte op dat moment net had genomen een flauwe bocht betrof, acht de rechtbank het aannemelijk dat verdachte harder heeft gereden dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 30 kilometer per uur. Verdachte had de geldende maximumsnelheid kunnen en moeten weten, nu het bord dat als maximumsnelheid 30 kilometer per uur aangeeft blijkens de foto en de vaststelling van de verbalisanten in de verkeersongevallenanalyse op pagina 70 van het eindproces-verbaal duidelijk zichtbaar was geplaatst. Behalve dat verdachte harder reed dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid, acht de rechtbank het aannemelijk dat verdachte onvoldoende alert is geweest, gelet op wat van een verkeersdeelnemer verwacht mag worden, vanwege de vastgestelde invloed van alcohol en medicatie en het feit dat hij het bord dat als maximumsnelheid 30 kilometer per uur aangeeft, niet heeft gezien.
- Is er sprake van doodslag?
Aan de rechtbank ligt allereerst de vraag voor of er wettig en overtuigend bewijs is voor doodslag. Daartoe is vereist dat er bij verdachte sprake is geweest van opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, op de dood van het slachtoffer.
De rechtbank stelt voorop dat niet is gebleken dat verdachte de intentie heeft gehad om de heer [slachtoffer] van het leven te beroven. Van opzet op de dood van het slachtoffer kan echter ook sprake zijn bij voorwaardelijk opzet. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Voor de vaststelling dat een verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan die aanmerkelijke kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Uit de enkele omstandigheid dat die wetenschap bij een verdachte aanwezig is dan wel bij hem moet worden verondersteld, kan niet zonder meer volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg ook bewust heeft aanvaard.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte heeft gereden onder invloed van 540 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht en onder invloed van medicatie die de rijvaardigheid beïnvloedt, met een ongeldig verklaard rijbewijs voor categorie B, tijdens een rijontzegging en zonder acht te slaan op alle geplaatste verkeersborden. De rechtbank acht het daarbij aannemelijk dat verdachte harder heeft gereden dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 30 kilometer per uur. Ten aanzien van het rijgedrag van verdachte zijn er geen getuigen die hierover hebben kunnen verklaren en dus is er geen zicht op hoe en met welke snelheid verdachte exact heeft gereden. Naar het oordeel van de rechtbank bieden deze vaststellingen onvoldoende basis om vast te kunnen stellen dat sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op het overlijden van andere verkeersdeelnemers. Er kan dan ook niet bewezen worden dat verdachte opzet - ook niet in voorwaardelijke zin - heeft gehad op de dood van de heer [slachtoffer] . De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de onder feit 1 primair ten laste gelegde doodslag.
- Is er sprake van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994?
In artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (verder: WVW) wordt het veroorzaken van de dood of (zwaar) lichamelijk letsel van een ander in het verkeer verboden. Het vereist een zogenoemd tweeledig causaal verband. Enerzijds dient er een causaal verband te zijn tussen de verweten gedraging en het verkeersongeval. Anderzijds dient er een causaal verband te zijn tussen het verkeersongeval en de dood van het slachtoffer. Dat laatste staat vast gelet op het verslag van de forensisch geneeskundige en wordt door de verdediging ook niet betwist. Het eerstgenoemde causale verband tussen de verweten gedraging en het verkeersongeval ziet op het schuldvereiste in de relatie tussen het gedrag en het verkeersongeval. Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW valt volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad in zijn algemeenheid niet aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor een bewezenverklaring van schuld in de zin van dit artikel. Daarvoor zijn verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de overtreding en de overige omstandigheden waaronder die is begaan. Daarbij geldt dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin, hoe ernstig ook die gevolgen kunnen zijn. Van schuld is sprake indien de verdachte zich roekeloos, dan wel in hoge of aanzienlijke mate onvoorzichtig, onachtzaam, onnadenkend of ondeskundig heeft gedragen.
Met roekeloosheid in de zin van artikel 175, tweede lid, WVW wordt gedoeld op de zwaarste schuldvorm in geval van overtreding van artikel 6 WVW. Het gaat dan om gevallen waarin sprake is van zeer onvoorzichtig rijgedrag waarbij welbewust en met ernstige gevolgen onaanvaardbare risico’s zijn genomen. Aan de vaststelling dat sprake is van roekeloosheid worden - gelet op jurisprudentie van de Hoge Raad - strenge (motiverings)eisen gesteld. Dat geldt met name ook in de gevallen waarin de roekeloosheid in de kern bestaat uit de in artikel 175, derde lid, WVW omschreven gedragingen (waaronder ook het rijden onder invloed van alcohol), omdat die gedragingen grond vormen voor een verdere verhoging van het op basis van artikel 175, tweede lid, WVW voor roekeloosheid geldende strafmaximum. Van dergelijk - in juridische zin - roekeloos handelen zal slechts in uitzonderlijke gevallen sprake zijn. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat de term roekeloosheid in de zin van de WVW een specifieke betekenis heeft die niet noodzakelijkerwijs samenvalt met de betekenis die in het normale spraakgebruik onder die term wordt verstaan.
Om tot het oordeel te kunnen komen dat in dit concrete geval sprake is van roekeloosheid, moeten zodanige feiten en omstandigheden worden vastgesteld dat daaruit is af te leiden dat door buitengewoon onvoorzichtige gedraging(en) van verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen en dat verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit voort dat in dit verband doorgaans niet volstaat de enkele vaststelling dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een of meer van de in artikel 175, derde lid, WVW omschreven zelfstandig tot verhoging van het wettelijk strafmaximum leidende gedragingen, zoals het rijden onder invloed van alcohol.
De rechtbank acht het rijden onder invloed van alcohol en medicatie op zichzelf reeds zeer onvoorzichtig en onachtzaam. Evenwel is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier niet kan worden afgeleid dat verdachte bewust onaanvaardbare risico’s heeft genomen voor andere weggegebruikers en de verkeersveiligheid volledig heeft veronachtzaamd. Zo kan, zoals hiervoor is overwogen, niet worden vastgesteld met welke snelheid verdachte exact heeft gereden. Aldus is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte roekeloos in de zin van artikel 6 WVW heeft gehandeld en wordt hij hiervan vrijgesproken.
Ten aanzien van de vraag of er sprake is van schuld in de zin van in hoge mate onvoorzichtig, onachtzaam, onnadenkend en ondeskundig rijgedrag overweegt de rechtbank het volgende. Zoals hiervoor reeds overwogen is de rechtbank van oordeel dat het rijden onder invloed van alcohol en medicatie op zichzelf al als zeer onvoorzichtig en onachtzaam gedrag moet worden aangemerkt. Het is een feit van algemene bekendheid dat door het gebruik van alcohol het reactievermogen afneemt, de waarneming slechter wordt en het moeilijker wordt om recht te blijven rijden. Het risico op een ongeval neemt aanzienlijk toe. In dat kader merkt de rechtbank ook op dat verdachte, zoals hij ter zitting ook heeft verklaard, al een aanzienlijk aantal keren door de politierechter is veroordeeld voor het rijden onder invloed. Verdachte is ook bij meerdere van deze zittingen, waarvan het de rechtbank ambtshalve bekend is dat bij die gelegenheid de gevaren van het rijden onder invloed en de mogelijke onomkeerbare gevolgen daarvan steeds indringend aan een verdachte worden voorgehouden, aanwezig geweest. Door de politierechter zijn onder andere meerdere onvoorwaardelijke rijontzeggingen opgelegd. Ook heeft verdachte verklaard dat hij al meerdere keren is veroordeeld door de politierechter voor het rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs. Ondanks al deze waarschuwingen stapte verdachte vrijwel dagelijks toch weer in de auto, om naar en van zijn werk te kunnen rijden. Op de terugweg naar huis gebeurde dit dan vaak onder invloed van drank en de hiervoor genoemde medicatie aangezien het volgens verdachte vast gebruik was om na afronding van de werkzaamheden samen met collega’s bier te drinken en verdachte (dagelijks) deze medicatie nam. Voorts acht de rechtbank het aannemelijk dat verdachte harder heeft gereden dan de toegestane snelheid van 30 kilometer per uur en daarnaast onvoldoende alert is geweest, met de aanrijding met de heer [slachtoffer] tot gevolg. Daar komt bij dat verdachte ter plaatse bekend was en hij wist van de wegwerkzaamheden, zodat van verdachte verwacht had mogen worden dat hij extra voorzichtigheid en oplettendheid had betracht. Blijkens de verkeersongevallenanalyse werd het ongeval uitsluitend veroorzaakt door de factor ‘mens’. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de vermijdbaarheid van het ongeval hiermee vast is komen te staan. Onder deze omstandigheden leidt de combinatie van de hiervoor weergegeven gedragingen tot het oordeel van de rechtbank dat verdachte zich in hoge mate onvoorzichtig, onachtzaam, onnadenkend en ondeskundig heeft gedragen waardoor de heer [slachtoffer] is komen te overlijden. Er is derhalve sprake van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het dossier niet dat de geslotenverklaring al van kracht was op de plaats van het ongeval. De rechtbank zal verdachte hiervan vrijspreken.
ten aanzien van feit 2
Nu verdachte het aan hem tenlastegelegde feit heeft bekend en hiervoor geen vrijspraak is bepleit, kan, op grond van artikel 359a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering met de hierna genoemde opgave van bewijsmiddelen worden volstaan:
- het ZSM Artikel 9 WvW Proces-Verbaal van 4 april 2017, inhoudende de waarneming van de verbalisanten die verdachte op voornoemde datum hebben zien rijden;
- het schriftelijk stuk inhoudende het besluit tot ongeldigverklaring rijbewijs vanaf de
zevende dag na dagtekening van dit besluit van 13 mei 2011;
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd tijdens de zitting van 25 januari 2018.